De XVII. afbeelding.
LImmetjens zyn de gemeenste vruchten in Surinamen, sy worden by alle spysen genuttigt, het is een zoort van kleine Citroenen en wassen in het wild, de boomen worden zo hoog als schone appelboomen, het loof is half zo groot als de gemeene Citroenen, het bloisel is ook na proportie kleender, uit de bloeisel word kostlyken oly gemaakt, de kleine onrype Limmetjes worden in suiker ingemaakt tot confyt, uit de schellen perst men ook oly, de boomen hangen het geheele jaar vol bloeisel, rype en onrype vruchten, gelyk in Duitsland de jeneverboomen, gelyk ook alle andere boomen in Surinamen, alzo het daar nimmer winter is.
Dezen bruinen en wit gepleckten Rupsen, vind men veel op deze boomen, sy hangen aan de boomen met hoopen, sy kleven aan malkander als slakken, als mense aanraakt steeken sy geele hoornen uit het hooft, apparent om sig te verweeren, of haare vyanden te beschadigen, met Limmetjes bladen heb ik haar gespyst tot den 24 Maart 1700. wanneer sy tot bruine Poppetjes geworden zyn, gelyk een op den steel legt, waar uit den 2. April 1700. zodanigen Capellen ten voorschyn kwamen, als alhier een zittend en vligend vertoond werd, zynde swart met roode en witte vlakken verciert.
Diergelyke kleine witte beesjes, als op het blat kruipen, zyn zeer veel aan de Limmetjes boomen, van den 20. tot 24. April veranderden sy, zommige tot witte andere tot bruine Torretjes.