| |
| |
| |
Negende hoofdstuk
Verandering
Jan liep, de handen diep in de zakken van zijn jekker gestoken, langs de schemer-donkere gracht. 't Was, of hij met zijn schouders iets wegduwen moest, iets, hij wist zelf niet precies wat. De laatste dagen thuis had-ie vaag gevoeld, dat er wat gebeurd was: Moeder keek zo anders, zo vreemd, net of ze lachen en huilen tegelijk moest. Hij had Bep al eens gevraagd, of zij soms wist wat er met Moe was. Maar Bep was nog zo'n onnozel schaap, die had niets anders in d'r hoofd dan die vervelende meide-dingen: 'n poëzie-album met die kinderachtige versjes of zo. Nogal wat an, 'n plaatje met 'n engeltje d'r op of 'n jongen met 'n duif op z'n schouder. Allemaal zo èrg lief. Moet je zo'n rijmpje lezen, dat de buurvrouw er laatst had ingeschreven:
| |
| |
Nee, met zulke kinderen kon je onmogelijk behoorlijk praten, dat ging nu eenmaal niet....
Jan stapte verder. De wind blies hem nu pal in 't gezicht, zodat hij zijn pet wat vaster op het hoofd moest drukken. Voor hem uit liep de lantaarnopsteker, die met zijn lange fakkel behendig het kraantje openduwde en dan floep! het gaskousje gloeien deed.
Langzaam werd het donkerder op de gracht.
In het kanaal golfde het inktzwarte water, waarin de gaslantaarns grillige spiraaltjes kaatsten. Hè, wat was dat eng, dat donkere water.... In een plotseling gevoel van verlatenheid, snikte hij zachtjes om wat Moeder hem vanmiddag verteld had: Dat-ie weer 'n Vader kreeg....
Vreemd-afwijzend had Jan dit nieuws vernomen. Vaag voelde hij, dat dàt de oorzaak was geweest van Moeders vreemde stemming. Ze had wel even droevig gekeken, toen Jan geen antwoord had gegeven op haar vraag, of-ie nu niet blij was. Blij.... nee, Jan wàs niet blij, hij had net 'n gevoel of-ie 'n heel nare boodschap moest doen, zo'n boodschap die grote mensen zèlf niet durven.... O, hij voelde wel, dat 't thuis nu heel anders ging worden. Ze gingen verhuizen, had Moe gezegd. Jawel, verhuizen.... Wie weet, waar ze dan naar toe trokken. Zeker naar een of andere akelige straat waar-ie niemand kende. En dan moest-ie naar een andere school, natuurlijk allemaal snert-jongens, of, nog erger: van die dooie kale neten. En wèg moest-ie van z'n meester - die was
| |
| |
nèt begonnen met dat fijne boek: ‘De overwintering der Hollanders op Nova-Zembla’. Nu was dat spoedig allemaal afgelopen, uit, omdat-ie 'n nieuwen Vader zou krijgen. 'n Nieuwe Vader.... Nou, hij, Jan, had wel voor z'n Moeder gezorgd als ze oud was, daar had-ie geen tweeden Vader voor nodig. Moest-ie natuurlijk tegen zo'n vreemden man Vader zeggen.... Niks hoor, dat zou-ie nooit doen. Gewoon altijd meneer zeggen, al waren ze nog zo lief tegen 'm....
Jan sloeg een dwarsstraat in. Kreeg de wind meer in zijn rug. In de winkels waren de étalagelampen ontvlamd, en gaven aan de straat een gezellige aanblik. Langzamer ging Jan nu. Hij veegde met z'n mouw over zijn gezicht, lichtte zijn pet wat losser. Voor de boekwinkel bleef-ie talmen, oogde door het venster. Fijne schetsboekjes lagen daar, van die echte, met vloei tussen de bladen. Appie had er ook een van z'n Vader gekregen, kon je fijn in schetsen met zwart krijt. Als hij zo'n schetsboek had, ging-ie 's Woensdagsmiddags naar 't Museum om 'n echt gipsafgietseltje na te tekenen. Misschien kwam er dan 'n echte Amerikaan over z'n schouder kijken. Was natuurlijk stomverbaasd, dat Jan dat zo goed kon. ‘Zeg jongen, bij wie heb je dat geleerd?’ In 't Engels zei-ie dat natuurlijk. Nou, Jan bleef doodleuk doorschetsen.... ‘Van niemand meneer,’ zou-ie dan antwoorden. Wilde die lange Amerikaan niet geloven. ‘Ik zal 'es met je Vader praten,’ zou die Amerikaan dan weer zeggen. Nou, Jan vertelde
| |
| |
dan, dat-ie géén Vader had. ‘Géén vader? Dan zal ik 'n Vader voor je zijn,’ zei de Amerikaan dan edelmoedig....
'n Vader. Nu kréég Jan 'n Vader. Natuurlijk geen Amerikaan. Barbier was-ie, had Moeder verteld. Barbier, net als Krul, de kapper, waar Jan altijd z'n haar liet knippen. Die stond altijd zo vervelend aan je kop te draaien tot hij nijdig uitviel: ‘Jongen, houd je hoofd toch 'es 'n ogenblikkie stil!....’
Jans blikken dwaalden belangstellend door de étalage. Hè, wat 'n reuze-woordenboeken lagen daar. Encyclopaedie stond op de band. En dik meneertje! Als je zo'n boek had, wist je eigenlijk alles! Zou-ie 't helemaal van buiten leren, net als z'n jaartallen. Gewoon niks an, elke dag 'n blad. Eerst alles met de A en zo vervolgens 't hele boek. Véél pleizieriger dan al die dooie Huizen. 't Henegouwse huis, 't Bourgondische huis, 't Beierse huis.... nou, dat wist iedere jongen. Maar zo'n encyclopaedie, dat was andere kost. Kwam je 'es ergens op visite. Werd er over een vreemd woord of zo gesproken. Niemand wist wat er mee bedoeld werd. Dan zou-ie zo langs z'n neus weg 'es effen vertellen, wàt 't allemaal betekende. Misschien wilde z'n tweede Vader wat weten.... Even schokte het in Jan. Wie weet had die zèlf kinderen! Dat zou helemààl wat moois wezen! Misschien wel 'n jongen net zo oud als Jan was. Kon-ie natuurlijk nóóit mee opschieten....
Jan wierp een tedere blik op de boeken, zuchtte. Daar lagen ook van die zware atlassen. Géén kleine
| |
| |
snert-atlasjes van Nederland, maar die kanjers, van de gehele aarde. Achterin stonden een bende fijne platen van de Arabieren en de Kirgiezen.... Dolf had er ook een. Natuurlijk van z'n Vader gekregen.. Hè, als er nu eens iemand kwam, die vroeg wat-ie graag hebben wou.... 's Kijken.... nam-ie vast zo'n dik woordenboek!
Jan slenterde verder. Zijn gedachten schenen wat milder te worden. Als die tweede Vader nu 'es aan 'm vroeg wat-ie graag hebben wilde.... Maar nee, Jan liet zich niet omkopen....
De volgende weken werd er thuis niet meer over gesproken Moeder deed heel gewoon, zodat Jan begon te hopen, dat alles bij het oude bleef. Toch durfde hij er niet over te beginnen. Steeds lag het op zijn lippen, om te vragen hoe dat nu zat, dat van dien nieuwen Vader, maar Moeders gewone doen ontwapende hem. Ze waste en streek gewoon, Jan en Bep brachten het goed naar de klanten, niets wees er op dat er een grote verandering aanstaande was. Onderweg had-ie Bep al eens gepolst of zij misschien mèèr wist, had zich vernederd door haar te beloven ook een versje in haar album te schrijven. Maar Bep had gewoon gezegd dat 't ècht waar was, want Moeder had 't haar ook verteld. En Bep zou 't wat fijn vinden, dan ging ze 's Zondags met d'r nieuwen Vader lekker wandelen. Misschien gingen ze wel met de tram naar 'n speeltuin. Waarna Bep meteen aan een verhaal begon over haar vriendinnetje, dat èchte
| |
| |
slaapkamermeubeltjes in haar poppenkamer had en over 'n fornuisje waar je ècht op koken kon, onderwerpen, waar Jan niet de minste belangstelling voor had. Steeds weer trachtte hij het gesprek in de door hem gewenste richting te sturen, maar Bep volhardde bij haar speelgoed, wat Jan nijdig deed opmerken, dat je met 'n meid nooit 'es gewóón praten kan....
De zomer was voorbij, herfst verguldde de bomen langs de gracht. Het was al weer heel vroeg donker
| |
| |
en de jongens konden dan zo gezellig in de schemer op straat spelen.
Op 'n avond, dat Jan met Appie en Dolf aan 't hoepelen was, was 't ongemerkt nogal laat geworden. Dolf had iets nieuws uitgevonden. Hij had door zijn hoepel draden gespannen, en daar middenin een klein lantaarntje gehangen. In 't donker was dat een heel aardig gezicht. Om beurten hadden de jongens een blokje om mogen hoepelen: de gracht af, dan langs de houtzagerij weer terug. Tot Dolfs Moeder tegen het venster tikte, ten teken dat hij thuis moest komen.
Direct daarop dompte de kerktoren acht doffe slagen. Appie spurtte met een ‘tabé’ de brug over, want als hij om acht uur niet binnen was, zwaaide er wat. Jan slenterde veiligheidshalve ook maar naar huis, keek eens omhoog naar het keukenvenster, dat altijd in een vertrouwelijk lampenschijnsel oplichtte. Daarbinnen was warmte, veiligheid. Daar wist hii Moeder, bezie met 't strijkgoed of zittend achter het theeblad met een berg verstelgoed naast haar. Jan schrok. Het keukenvenster oogde vertrouwelijk, maar daarnaast straalden de huiskamerramen het licht naar buiten. Dat gebeurde alléén als er visite was, of met verjaardagen en zo. Hij blikte stijf naar de verlichte vensters, probeerde in de kamer te kijken.
Nee, zien kon-ie niets, ze zaten zeker
| |
| |
om de tafel. Aan de overkant bleef-ie in 't donker staan. Zijn hart bonsde, zijn blonde haar kleefde op zijn voorhoofd. Als.... als dàt nu eens 't nieuwe was.... Als daar aan de tafel nu eens een vreemde man zat.... Dan moest-ie toch naar boven, tonen dat-ie 'n jongen was, die wist hoe het hoorde.... Of zou-ie nu weglopen, ver weg, dat ze 'm allemaal moesten zoeken....
Werktuigelijk liep hij naar de overkant, belde aan. Bep deed open.
‘Wie daar?’ riep ze van boven.
‘Ja,’ antwoordde Jan. Wat klonk zijn stem schor, net of-ie 'n andere jongen was.
Zwijgend liep hij Bep voorbij, de keuken in.
Uit de huiskamer klonken gedempte stemmen. Plots verscheen Moeder in de deuropening. Meteen wist Jan, dat er geen gevaar was en hoorde hij een bekende vrouwenstem, de stem van tante Ida. Heel z'n spanning knapte, hij slikte een paar maal zenuwachtig, niets zag hij meer dan de lachende ogen van tante Ida. En in een ogenblik dat hij zijn hele jongenswaardigheid vergat, had hij zijn armen om Moes hals geslagen en huilde hij, huilde hij of zijn hart zou breken....
En opeens was daar het nieuwe in zijn leven.
Op een Woensdagmiddag, toen Jan uit school kwam, liep Moeder hem tegemoet. Ze was vergezeld van een stevig uitzienden man, gekleed in een blauw costuum.
| |
| |
Zijn haren waren aan de slapen een tikje grijs en om zijn ogen trokken grappige rimpeltjes.
Jan herkende hem direct. 't Was de man, waarvoor hij in tantes winkel de deur geopend had.
‘Zo Jan,’ zei Moe. ‘We wilden je 'es tegemoetkomen.’
Jan knikte rustig.
'n Gewone man, dacht-ie, niks gek dat Moeder daar mee loopt....
‘Ik ken u wel,’ zei Jan.
‘Zo,’ zei de man lachend.
‘U heet Van Zon....’
‘Juist, goed geraden hoor. Nu Jan, ik was wel 'n beetje nieuwsgierig, wat voor jongen dat ik zou krijgen, hè. Kom, geef me maar 'n stevige hand, kerel.’
Jan stak zijn hand uit. Vreemd, meteen begreep-ie, dat dàt zijn Vader werd. Niks vreemd, gewoon, net of-ie 'm allang kende!
Zwijgend stapte Jan tussen hen in.
‘Wat had je vanmorgen op school?’ vroeg Van Zon belangstellend.
‘O, taal en aardrijkskunde,’ antwoordde Jan. ‘We zijn nu met Java bezig.’
‘Fijn vak, aardrijkskunde,’ meende Van Zon. ‘Maar Java is lastig hè, met al die vreemde namen: Passoeroean en Jogjacarta en Pekalongan; je moet oppassen, dat je tong niet in de knoop komt.’
‘U kunt ze anders goed uitspreken,’ vond Jan.
| |
| |
‘Wat een wonder, ik heb wel twaalf reizen naar Java gemaakt....’
‘En gaat u nu wèèr weg?’ vroeg Jan zacht.
‘Nee, 't is nou welletjes, ik zal m'n kooi maar 'es aan de wal ophangen. Varen is mooi, maar je moet jong zijn. 't Is altijd goed, als je wat van de wereld gezien hebt, maar als je vijf en twintig jaar op zo'n hobbelende schuit gezeten hebt, verlang je wel 'es om je benen onder je eigen tafel te steken, zie je.’
‘Dus u bent óók in Amerika geweest?’ vroeg Jan met stille verwondering.
De man knikte. ‘Amerika, Australië.... ja, eigenlijk overal. Je snapt, dat ik daarom wel 'n beetje aardigheid in aardrijkskunde heb, hè.’
‘Ja, ik vind 't óók zo fijn, maar je moet eigenlijk een atlas hebben,’ legde Jan uit. ‘Dan kun je thuis alles nog 'es nakijken.’
‘Ja, dat is altijd makkelijk,’ meende de zeeman. ‘'n Jongen als jij hóórt 'n atlas te hebben.’
‘Maak 'm nu niet gek,’ vermaande Moeder, ‘als je hem dàt vertelt, praat je 't 'm nooit meer uit z'n hoofd. 'n Atlas, 'k ben blij dat-ie hele schoenen an ze voeten heeft.’
Jan zweeg. Hij drong zich vertrouwelijk dicht tegen den man aan. 't Was net, of-ie naar hem toe getrokken werd.
‘Och Leen,’ vervolgde hij vrolijk, ‘wat heb jij daar nu voor verstand van. 'n Jongen zónder atlas.... 't Is of je wilt gaan zwemmen en géén zwembroekje hebt....’
| |
| |
‘Laten we liever voortmaken,’ sneed Moe het gesprek af, ‘anders staat Bep voor 'n toe-deur.’
Zwijgend stapten ze verder. 't Was of voelde Jan zich lichter worden. Hij rekte zich om nòg groter te schijnen, dan hij was. O, sterk voelde hij zich, zo sterk, dat-ie Moeder best zou kunnen optillen....
Voor de deur kwam Bep hen tegemoetsnellen. Het loshangende haar woei over haar fris gezichtje. Toch wel 'n aardige meid, zonnigde het in Jan.
‘Dàààg!’ riep ze spontaan, streek met 'n kokette beweging d'r haar naar achteren. Haar ogen tintelden van ingehouden pret.
‘Dag meid,’ zei de stoere barbier innig, tilde Bep van de grond en droeg haar op zijn armen de trap op. Bep vond dat wàt fijn en nestelde zich tegen hem aan. In de keuken tilde hij haar zó hoog op, dat ze met haar hoofd tegen het plafond stootte.
‘Au!’ riep Bep alleen, tot grote verwondering van Jan, want Bep was anders nogal kleinzerig.
‘Je kajuit is 'n beetje an de lage kant, Leen,’ lachte Van Zon, zette Bep voorzichtig op de grond.
Gezellig was 't in de kamer. Op de tafel pronkte een bos chrysanten en op het kleine tafeltje stond een kistje sigaren. Sigaren, Jan kon zich niet herinneren die ooit in huis te hebben gezien. Ja, van Vader vroeger, maar dat was zó lang geleden, dat hij zich dat niet meer kon voorstellen.
‘'t Ziet er hier anders fijn uit,’ prees Van Zon, ging op z'n gemak in een stoel voor 't raam zitten. ‘O ja, da's waar ook, ik heb nog 'n aardigheidje voor jullie
| |
| |
meegebracht. Ja, laat ze 't maar zien,’ vervolgde hij, als antwoord op Moeders vragende blik.
Uit de kast haalde Moe een pakje.
‘Dit is voor Bep,’ zei Moe.
Haastig maakte Bep het pakje open. Een beeldig poppen-ameublementje kwam voor de dag. Juichend trok Bep met haar aanwinst naar een hoek van de kamer.
‘Je mag wel 'es netjes bedanken,’ meende Moe.
De man wuifde met zijn hand of hij zeggen wilde: dàt komt wel in orde!
‘En hier is wat voor onze Jan,’ zei Moe, legde een zwaar pak op tafel.
Met een hoogrode kleur peuterde Jan de touwtjes los, wikkelde voorzichtig het papier af.
'n Dik boek kwam te voorschijn.
‘Dat is.... dat is 'n encyclopaedie,’ stotterde Jan, keek verward naar het dikke boek, waarvan de gouden letters dansten voor zijn ogen. ‘O Moeder, 'n echte encyclopaedie, waar alles in staat.... Is.... die voor mij?’
‘Tuurlijk,’ zei de man eenvoudig. ‘En je had 't daareven over 'n atlas hè, nou, ik heb nog 'n atlas aan boord, zo'n dikke, die zal ik voor je meebrengen....’ Jan zag niets meer. Een prop schoot in zijn keel, zodat hij slikken moest, steeds slikken....
‘Kom, laat ik 'es 'n sigaartje opsteken,’ zei Van Zon opgewekt, greep naar het kistje.
‘Wacht, dan zal ik 'n lucifertje voor je halen,’ zei Moe bereidwillig, wilde naar de keuken gaan.
| |
| |
Met één sprong was Jan haar voor. Hij vloog naar de keuken, zocht op de schoorsteen de lucifers. Dan rende hij terug, frommelde zenuwachtig een lucifer uit het doosje en hield het brandende houtje tegen de sigaar.
‘Asjeblieft, Vader,’ fluisterde Jan.
Dat was Jan.... Al zijn verzet was verdwenen, gelijk een zomerse regenbui in de grond verdwijnt.... Van Zon moest even hoesten, nèt of er wat rook in zijn keel geschoten was.
‘Dank je, Jan,’ sprak hij zacht, streek Jan even over zijn haar. ‘Jongen, wat ben ik blij dat ik zo'n grote zoon heb.’
Bep liet haar speelgoed in de steek, klauterde op zijn knie.
Moeder veegde met haar zakdoek langs haar ogen. ‘Gelukkig....’ snikte ze.
| |
| |
's Avonds slopen ze getweeën even naar het alcoofje, waar de kinderen sliepen. Bep lag als een marmotje onder de dekens. Jan sliep rustig, met een glimlach om zijn lippen, en in het vertrekje zweefden hun dromen....
Nu werd het héél anders in hun leven. Maar om dàt te vertellen, mag ik nòg wel 'n boek schrijven! Hier moet ik dus eindigen.
Maar Jan - die nu al 'n grote man is - heeft me beloofd nòg eens iets uit zijn jongensjaren te vertellen. Als 't zover is, waarschuw ik jullie wel!
|
|