Chrysanten(ca. 1938)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] De varen Daar groeit een varen in mijn keldermond. Gevangen onder 't half doorschijnend glas, dat dezen mond bedekt, leeft zij, jaar in, jaar uit, en weet van sterven niet. Des Winters rosbruin, is zij als dood, maar dit is schijn; want in den Zomer tiert een lijdzaam groen, dat nooit een tocht beweegt, onder dat glas. Den keldermond, aan de achterzij van 't huis, betreed ik zelden en betreed ik haast alleen. Dies leeft die varen daar verlaten. Geen zon kan haar bereiken en aan licht ontvangt zij juist zooveel als 't harde glas gedoogt. Gij kunt hierbij romantisch droomen en u verteedren over 't lot der plant. Ik die zeer graag wat meer daarover wist, ben naar den kelder afgedaald. Hoor nu, wat ik te zien kreeg. Scheemrig is de gang; maar ei, de keldermond hangt vol gefilterd licht, en boven zilvren webben, lacht het loof; het voelt het leven schoon en vol genade, en zijn verlangen rekt zich vroom en rustig naar 't veilig licht in zijn doodstille cel. Vorige Volgende