De bloeiende tuin(1930?)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekendGedichten voor klein en groot Vorige Volgende De wegels. Ik heb de wegels lief, die door de velden gaan, als blonde linten tusschen 't groen en 't rijpend koren; geen vogel of hij kent ze, en heel de lucht mag hooren hoe hij ze in zangen viert, door zon en wind verstaan. Zij zijn den uchtend vôôr en dragen, bij het duistren, den droom van wat ter kimmen gaat, heel ver; zij weten sprookjes van de maan en van de ster, [pagina 116] [p. 116] waarnaar de halmen en de stille boomen luistren. De krekels veedlen hun een eindloos zomerlied; zij zien het spelen aan van 't wisslend wolkgevaarte; bewaasd met zilvren dauw in de eerste morgenklaarte, ontvangen zij den geur, dien elke dag hun biedt, van hagedoorn en roos, van meiklok en seringen, of droomen bij den adem van het warme hooi. Zij zien de vreugd van kindren die, in bloementooi, naar alle verten toe, hun harte laten zingen. Ik heb de wegels lief, en voel mij aangedaan: 't Zijn linten, zacht geleid om 't hart van Moeder Aarde, o snoeren van liefde, o liefde hoog van waarde! Ik heb de wegels lief, die door de velden gaan. Vorige Volgende