De bloeiende tuin(1930?)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekendGedichten voor klein en groot Vorige Volgende De brasero. Hij komt, bij strenge kou, gelijk een lang vergeten vriend, op 't plein ons weer verrassen. Omvangen door een ijzren korf, staat hij vol stillen gloed te wachten. Hij speelt met dartle vlammetjes, die beurtlings kleuren en verbleeken, soms aangewakkerd door den wind. De dompelaar die doolt en dubt, verwijlt het langst bij hem. De schouders opgetrokken en de armen tegen 't lijf gedrukt, warmt hij zijn schralen buik, en gunt zijn aangezicht wat van den gloed. De vent die naar zijn werk zich spoedt, de jongen, 't meisje, dat een boodschap doet, het vrouwtje, dat beladen van de markt komt, zij poozen even bij zijn gullen groet. Vaak, in den avond, staat hij gansch alleen, gelijk een hart vol liefde, dat zich geeft en brandt in eenzaamheid. [pagina 91] [p. 91] Komt gij daar 's morgens vroeg voorbij, zoo ligt hij omgeworpen, dof en dood; voor hem wat rosse kolen wat dito asch met witte puntjes, die wachten op den vuilniswagen. Vorige Volgende