De bloeiende tuin(1930?)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekendGedichten voor klein en groot Vorige Volgende Moederfeest. I Omdat het heden, nog een keer, de dag der Moeders is, zoo breng ik u, Moederlief, wat bloemen, schoon en frisch. Ik zet het tuiltje in deze vaas; ik doe dat blij te moe, en denk dan steeds als ik ze zie: 't Zijn bloemen voor ons Moe. Voor Moeke die mij gaarne ziet, en waar ik zoo van hou, die aan haar kind al wat ze heeft met blijdschap geven zou. Ik zet het tuiltje voor uw beeld; gij staart mij aan, zoo teer. O Moeder, dat het Moedersdag nog worde menig keer! II Wat kan een moeder meer verlangen dan het welzijn van haar kind, dan een blos op frissche wangen, dan een hart vol heldre zangen en twee groote kijkers, waar men zonnelicht in vindt? [pagina 70] [p. 70] Om dat welzijn te bewerken, wat zal moeder al niet doen? Om haar kindje te versterken, meer dan menschenoog kan merken, en dat alles voor een lach en voor een gullen zoen? Zoo dan, Moeder aangebeden, neem mijn blijden morgengroet; 't Is de dag der Moeders heden. Alle kindren zijn tevreden, en zij gaan met bloemen thans hun moeders te gemoet! III Moeder, gij die voor me zorgt, en naait en stopt en wascht en strijkt, gij die zoo gaarne schoon me maakt en liefdrijk mij bekijkt; Moeder, gij die mij beschermt en troost en helpt in angst en pijn, die alles doet, opdat ik steeds gelukkig moge zijn; Moederlief, ik houd van u; ik houd van u en 't doet mij deugd, dat ik het u eens zeggen mag, zoo, met oprechte vreugd. Vorige Volgende