De Bokkerijders
(1981)–J.J. Melchior– Auteursrechtelijk beschermdTe Maaseyck, Ophoven en Eelen.Op denzelfden tijd dat de Bokkerijders van Wellen, Munster-Bilsen, Stevoort, Bree, Bocholt en andere gemeenten den schrik verspreidden in hunne geboortestreek, was het noordelijk gedeelte der Belgische Maasvallei ook getuige van hunne euveldaden en deze Maaslandsche bende handelde in de eedaflegging, in hare samenstelling en werkingswijze zooals de andere Bokkerijders. 't Staat vast dat de Maaslandsche bende gestadig in voeling was met en desnoods bijgestaan werd door die van Op- en Neer-Oeteren eenerzijds en die van den rechter Maasoever anderzijds. Pendris en Clercx, achtereenvolgens luitenant-drossaards van het ambt Stockheim, speurden de bandieten op en de laatste gelukte erin een aantal hunner aan den beul over te leveren. Reeds in 't midden der 18e eeuw bestonden er rooversbenden in de dorpen ten Noorden van Maaseyck gelegen, inzonderheid te Ophoven, Geystingen, Kessenich, Heel, Thorn, Wessem en Nederweert, want den 5n Januari 1754 sloten de landen van Home en Thorn, mitsgaders de vermelde heerlijkheden, een verbond tot spoedige uitroeiing der vagebonden, Bokkerijders en landloopers; dit verbond werd den 22n Juni 1757 voor twaalf jaar vernieuwd. Sinds Mei 1762 was de heer Barthe-Norbertus Geradts luitenant-drossaard van het graafschap Home en deze hooge officier gaf toen en nog in latere jaren bewijzen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schranderheid en volieverigheid in het opsporen en bestraffen der BokkerijdersGa naar voetnoot(1). Evenals in andere gewesten van Limburg was er in het jaar 1772 groote schaarschheid aan levensmiddelen in deze streek en zelfs in de stad Maaseyck; de lage volksklasse ging aan 't muiten en schond den eigendom der begoeden. Eene compagnie soldaten moest van Luik komen om de orde te herstellen. Deze volksellende vermeerderde het getal brandstichters en roovers, die dan ook weldra weer de streek verontrustten en dit vooral in de jaren 1780-1785. De tamelijk sterke bende had bij afwisseling tot middenpunt de stad zelve en de gemeente Ophoven met het gehucht Het Leu, op drie kwartier afstand noordwaarts Maaseyck gelegen in 't graafschap en landdrossaardschap Home, maar aan het Loonsche recht onderworpen. De dertig of veertig leden der bende woonden vooral in dat gehucht, te Kessenich, Thorn, Ell, Hunsel, Neer-Itter, Beegden, Heythuysen. Maaseyck, met het Ven en Heppeneert, twee gehuchten dier stad. Van deze bende gingen er zelfs naar Bree wonen, waar ze een andere bende stichtten, want wij hebben immers door het rechtsgeding, hetwelk aldaar tegen de Bokkerijders werd ingespannen, vernomen dat hun kapitein Arnold Van de Wal en diens voornaamste handlanger, Jacobus Bijnsbergen, hunnen eed aan het kapelleke van Ophoven aflegden. Al hielden de Bokkerijders hun gewoone nachtelijke bijeenkomsten in de woning van Philippus Mertens, gelegen te Ophoven, dicht bij het huis waarin nu de heer secretaris Reynders verblijft, toch werd dat kapelleke doorgaans aangewezen als verzamelplaats om- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van daar uit de beraamde schurkenstreken te gaan plegen. Dit-bedehuisje, eene specie van ‘ovenkapelleke’, stond 200 met. ten Zuiden der kerk, ter plaatse waar de Lindeweg, eene veldbaan naar den Linkuil te Aldeneyck, zich afzondert van den thans bestaanden koninklijken steenweg; zij was aan de H. Maagd toegewijd en met een tamelijk groot kruisbeeld versierd; drossaard Clercx heeft ze in 1791 doen afbreken. Deze bende, niet te verwisselen met een andere, die in 1794 uitgeroeid werd en vele leden telde in beide Oeteren, Ophoven, Maaseyck, Heppeneert, Maaseyck-Ven, Maaseyck-centrum Eelen, Rothem, Dilsen en Stockheim, had voor hoofddoel het schrijven en leggen van brandbrieven, soms gevolgd van brandstichtingen als de geëischte som niet op de aangeduide plaats gelegd werd, want de eigenaardige uitdrukking: ‘zooniet zal de roode haen op uw dak kraeien’, stond daar altijd in neer geschreven. In of aan de kapel van Ophoven werd de eed afgelegd, ofwel in den kelder der woning van Henricus Houben, te Maaseyck, die de hoofdman dezer bende geweest is tot aan zijnen dood in 1785. Bedoeld huis ligt nu nog op den hoek der Markt en der Boomgaardstraat,Ga naar voetnoot(1) met zijne ingangsdeur op die straat, die naar het Prinsen hof liep; vooraan op die straat bevond zich ook een valluik, dat toegang gaf tot den kelder, die de heele oppervlakte van de woning inneemt. Aan den kant der Markt ziet men binnen in den kelder dat de opening eener weggenomen deur is toegemetseld, want vroeger gaf deze kelder toegang tot een onderaardsche gang, die onder de Markt, de Kerkstraat en SionGa naar voetnoot(2) doorliep en dicht bij de Maas- of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bleumerpoort uitkwam in den stadswal, waar de opening nog zichtbaar is; vermoedelijk en gelet op oude overwelfde gangen, die men over enkele jaren aan de Hepperpoort bij het graven der grondvesten voor het bouwen van huizen ontdekte, had die lange gang eene vertakking naar die stadspoort. Wij achten de veronderstelling meer gewaagd als zou die gang ook in westelijke richting geloopen hebben onder de Boomgaardstraat tot aan het PrinsenhofGa naar voetnoot(1); in den kelder van vermeld huis, waar nu de schoenmaker Pieter Raedts woont, is aan die zijde geen spoor van toegang te bemerken. In alle geval konden de roovers der bende van 1780-1785 door dien kelder en de gang de stad des nachts ongemerkt verlaten en in wederkeeren, al waren ook de poorten gesloten; aan den uitgang der Bleumerpoort moesten ze eene plank, die in de gang bewaard werd, over de stadsgracht leggen. Deze gang is thans verstopt en zijne gewelven werden deels vernietigd bij het omdelven van den grond der Markt, in 't jaar 1862, voor het planten der linden ter vervanging van de totaal uitgeleefde boomenGa naar voetnoot(2), ook nog bij het leggen der fondamenten van het standbeeld der gebroeders Van Eyck, dat den 5n September 1864 werd ingehuldigd. De bende bestond niet lang in haar geheel, want den 28n Juni 1785 werd door de Hooge Justitie van het graafschap Horne een decreet van gevangenneming tegen hare leden gedragen en een aantal roovers van Ophoven, Beeg- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den en Horne werden gehangen. De Bokkerijders van Ophoven halsstrafte men op den Galgenheuvel, in de heide tusschen dat dorpen de westelijk gelegen gemeente Kinroy, langs den weg van Geystingen naar dit laatste kerkdorp. Daar die Hooge Justitie niets te zeggen had te Neer-Oeteren, welke gemeente van de abdij van Thorn afhing, en ook niet te Op-Oeteren, Maaseyck en de andere Maaslandsche gemeenten, staande onder het graafschap Loon, konden de Bokkerijders dier plaatsen door den graaf van Horne niet getroffen worden. Wat onder rechterlijk oogpunt van de eerste bende geweten is, staat vermeld in de beschuldigingsakte van Philippus Mertens, den 9n Maart 1792 te Antwerpen met veel zorg en na zeer lange opsporingen opgesteld. Toen de graaf van Horne op 28n Juni 1785 de opzoeking naar Bokkerijders en hun strenge bestraffing decreteerde, namen de meesten de vlucht, waaronder Mertens. Deze was te Heythuysen, graafschap Horne, geboren en er ook gehuwd; hij kwam met vrouw en knecht op 't einde van 1784 te Ophoven wonen en legde er den Bokkerijderseed af in den nacht van 12n tot 13n Januari 1785. In zijne verblijfplaats niet men hem Tamboer en zijne vrouw, Anna, Tamboers An. Deze Bokkerijdster werd algemeen aanzien als de stichster van den brand, waardoor het huis van kapitein Reynders vernield werd en 't was juist die feeks, welke het meest onder het volk jammerde als het gebouw in laaie vlam stond. Toen gerechtsdienaars haar wilden vatten, waarover ze verwittigd was, vluchtte ze naar Huikenshof en verborg zich in den kelder onder de bierstelling, zeggende met gekunstelde verontwaardiging aan de bewoners der hoeve: ‘ Als de schout het zoo aenlegt, dan kan hij ook wel Boexvrouw gaen aenhouden’. Om het pittige van die opmerking te waardeeren, wete men dat bedoelde persoon, met welke zij zich gelijk stelde, een der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deftigste vrouwen der parochie was. 's Anderendaags was 't geheele Bokkerijdershuishouden de Maas overgetrokken en naar Pruisen gevlucht, waar Mertens zich verkocht als soldaat en dienst nam in 't Pruisisch leger. Na een jaar deserteerde hij en ging met vrouw en kinderen te Antwerpen op de Veemarkt wonen. Hier geraakte hij ten jare 1790 in de handen der justitie, die hem betichtte van taschdieverije en van diefstal met moord op zijne geburen, mijnheer en mevrouw Mathourné. Voor die feiten en voor de brandbrieven door hem geschreven en gelegd tijdens zijn verblijf te Ophoven, werd door den heer schepen J.-B. Vereecken, fungeerende als schout der stad Antwerpen ten jare 1792, tegen Mertens de doodstraf geëischt. Sinds 27n November 1791 zat hij gevangen in het Steen en werd aldaar den 3n Juli 1792 voorde eerste maal gepijnigd met het ‘tortuerstoeltjen en halsband’; Mertens bekende alles onder de tortuur, maar herriep zijne bekentenissen een of twee dagen er na, waarom hij dan ook herpijnigd werd; door het uitgesproken urental der foltering in tortuurzittingen te splitsen - een stelsel dat gewis aan gegronde critiek niet ontsnappen kan - werd hij zevenmaal in het foltertuig geplaatst in stede van driemaal, het reglementaire maximum. Den 25n Juli 1793 besloot de ‘Vierschaere hem te herpijnigen’; onder de wreede foltering van het tortuurstoeltje uitgeput en geknakt bekende Mertens allesGa naar voetnoot(1); hij werd veroordeeld om levend geradbraakt te worden en, half verwurgd, den genadeslag te ontvangen, waarna het lijk den ganschen dag op het rad zou ten toon gesteld blijven, welke straf hij den 21n September 1793 op de Groote Markt van Antwerpen onderging. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de zeer omstandige beschuldigingsakte, in drie verschillende historieschriften overgedrukt, verneemt men dat Mertens en anderen beticht werden in 1785 brandbrieven gelegd te hebben voor Dirk Boex, Jasper Couls en Boexhalve, wonende te Geystingen, waar hunne afstammelingen nu nog leven, en dat de geëischte sommen moesten gelegd worden aan den Linkuil; dat het geld inderdaad gelegd en gelicht is en verdeeld wierd in den kelder van Hendrik Houben, te Maaseyck, en Mertens de aanzienlijke som van 40 gulden voor zijn aandeel ontving. Volgens de beschuldigingsakte legden Mertens en zijn knecht Henricus eenen sommatiebrief van 200 gulden in 't voorhuis van Jan-Mathijs Gielen, te Ophoven. In tegenwoordigheid van zijnen knecht, van zijne vrouw Anna, van Gillis Gerard en Leonard Ramaekers stelde Mertens te zijnen huize eenen brandbrief op voor Marten Rutten, te Ophoven, waardoor 100 gulden geëischt werden en die brief werd door Mertens, Hendrik en anderen den bestemmeling bezorgd; de som moest deze leggen op een nauwkeurig aangeduide plaats tusschen Ophoven en Geystingen en is wezenlijk gelicht door Henricus met andere Bokkerijders, Eindelijk legde de bende van Mertens eenen sommatiebrief bij Reynders, kapitein der lokale politie te Ophoven, waarvan de opbrengst des nachts verdeeld wierd in het huis Mertens, tusschen 25 en 26 personen; dat geld was gelegd geworden nabij de welgekende herberg Het Wit Paerd. Dit drankhuis, in dien tijd vooral eene schippersherberg, want de Maas was toen druk bevaren, ligt nu nog aan den Maasdijk waar de Lossing in den stroom uitwatert tegenover het aloude kasteel Walborg van graaf de Hompesch; thans is die deftige herberg opgehouden door de weduwe Gilissen-Paulussen en haren broeder Herman. De Linkuil, sedert misschien eene eeuw in den volks- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mond tot Lijmkoel (Leemkuil) verwrongen, en gansch juist in een rechterlijk document van 1794 Linnekoel geheeten, ligt ongeveer 22 minuten gaans van de Eyckerpoort, langs den Lindeweg, die aan de Jevanenstraat (eigenlijk Schevanenstraat = straat der schevanen of lichte vrouwlui) te Aldeneyck begint en in noordelijke richting loopt; hij vervoegt sinds het begin der 18e eeuw den koninklijken steenweg ter plaatse waar tot in 1791 het berucht kapelleke van Ophoven stond. Aan den Linkuil kruist de Lindeweg de oude heirbaan of Romeinschen weg van keizer Augustus (van 63 vóór tot 14 na J.-Ch.), tusschen Tongeren en Nijmegen; aan den Linkuil zondert zich nog een veldweg af die naar de Maas loopt, zoodat die plaats op eenen vijfsprong gelegen is. De geëischte som werd er gelegd, maar de Linkuil was dag en nacht bewaakt; toch hebben deze slimme roovers het geld gelicht en ziehier hoe: Een man kwam van Aldeneyck over den Lindeweg aangevaren met eenen kruiwagen waarop een groote kist lag. Aan den Linkuil hield de kruier stil, juist ter plaatste waar het geld lag, en ging toen aan een groote behoefte voldoen in den kuil zelven, waarna hij zichtbaar tevreden en neuriënd zijnen weg voortzette in de richting van het Leu; toen later, na nutteloos wachten, de wakers bijkwamen was het geld verdwenen, want in de bodemlooze kist zat iemand verborgen, die al den noodigen tijd en het gemak had om de gelegde som weg te scharrelen. Eenige blzz. verder, als we de bekentenissen onder de tortuur van Joannes P., te Maaseyck, zullen overdrukken, zal men vernemen dat die kruier niemand anders was dan de Bokkerijder Fridus Meu., van die stad; de dochter van Henricus Houben-Vogels zat in de kist. De leden der benden van Maaseyck en Ophoven werkten steeds samen als het schurkenstreken gold en de bewoners der streek spreken nog van andere rabautenfeiten door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze roovers uitgezet en in de gekende oorkonden niet vermeld. Zij zouden namelijk in eenen Zondagnacht de Heerenlaak, te Aldeneyck langs de Maas, zijn binnengedrongen met inbraak en geweld, maar tengevolge van een valsch alarm op vlucht gegaan zijn. De koewachter, die vol schrik op den zolder gevlucht was, had alles door eene vloerspleet afgeloerd en zegde later tot de verbouwereerde huisgenooten: ‘Mijn neef was er ook bij: ik heb hem goed herkend’. In hunne overhaaste vlucht, hadden de roovers een oud pistool achter gelaten; toen eenigen tijd daarna Maaseycker ambachtslieden op die groote hoeve kwamen werken, klapte een hunner bij het zien van het onbruikbare pistool, waarmee de kinderen van den halver of pachter speelden, zijnen mond voorbij met te zeggen: ‘Dat pistool ken ik’; het grootste der kinderen antwoordde: ‘Dan zijt gij ook erbij geweest toen men hier gestolen heeft’! De man zweeg en ging stillekens op zij. De ontdekking dezer eerste rooversbende, gevolgd door het aanhoudingsbevel van den graaf van Home, wordt volgender wijze te Ophoven uitgelegd: Een schreursknecht had, buiten weet der bende, eenen brandbrief geschreven, waarvan men het geld daags vóór nieuwjaar moest leggen aan een kappelleke buiten Ophoven langs den weg naar het Ven, een gehucht van Maaseyck en parochie Aldeneyck. De som moest nedergelegd worden in eenen kuil onder een tegel. Oudejaarsavond ging hij met zijne kameraden naar 't Ven om ‘nieuwjaar te schieten’. Aan de kapel gekomen, bleef hij achter onder voorwendsel eenet groote behoefte; ten gevolge van den sterken vorst kon hij echter den vierkanten vloersteen, die vastgevrozen was, niet loskrijgen, liep achter zijne makkers om ze in te halen, doch keerde op zijne voetstappen terug. De meier Houben had alles afgespied, verborgen op eenen populier langs de kapel en kon zulks goed dank aan het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heldere maanlicht. 's Anderendaags pakte men het ‘schreurke’ of ‘sniederken’ bij den kraag en hij verklapte zijne roofgenooten. De graaf van Horne gaf zijn nieuwe ordonnantie tot aanhouding uit en de leden der bende, ook het kleermakerke, werden in't gevang gezet bij uitzondering dergenen die het graafschap ontvluchtten. Een aantal leden dezer bende werden ter dood verwezen en geëxecuteerd. Wat Mertens te Antwerpen verklikte kwam zeker ter oore van den luitenant-drossaard Pendris, want Hendrik Houben, de hoofdman, en andere leden der bende werden te Maaseyck aangehouden, doch deze hoogofficier gelukte er niet in de bende uit te roeien, zoomin als hij daarin vier jaar later slaagde te Bree: dat zuiveringswerk zou de krachtdadige Clercx binnen kort verrichten. De aangehouden bandieten van Maaseyck sloot men op in het gevang der Eyckerstraat, met de tortuurkamer gelegen in den achterbouw van het stadhuis, welks voorgevel uitzicht had en thans nog heeft op het prachtige marktplein. Tot 11n Mei 1752 diende het jachthuis van den Prins-Bisschop tot ‘stadts Raedhuys’ en dit was gelegen in 't midden der Markt waar het een zeer grooten rechthoek vormde; het was spoedig bouwvallig omdat het slechts op houten kolommen rustte en werd afgebroken; ter plaatse werd een eik als vrijheidsboom en zinnebeeld der stad geplant en die oprecht fleurige boom werd, jammer genoeg! in 1864 omgehakt om plaats te maken voor het marmeren standbeeld der gebroeders Van Eyck. De nog bruikbare materialen van het houten jachthuis zijn benuttigd bij den opbouw van het Prinsenhof, zooals men later het hout van den dikken eik, zijnen plaatsvervanger, verwerkte tot meubels der raadskamer van het huidige stadhuis. Na 1830 is dezes voorgevel fraaier opgebouwd, het achtergebouw en de kelders bleven behouden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkel heeft men later den ingang langs de Eyckerstraat wat netter gemaakt. De gevangenkamer lag ‘in den kelder onder het stadthuys’ en was tevens toegankelijk langs de Markt, mits door de gang en eene kamer van het raadhuis te gaan. Dat gevang was zeer slecht bewaakt en sommige burgers-wachters, wier namen in de Magistrale Rollen der stad aangehaald zijn op verzoek van de luitenant-drossaards Pendris en Clercx, hebben zelfs den gevangenen spijs (‘mastellen’) en drank (brandewijn) overgereikt en hunne ontsnapping bevorderdGa naar voetnoot(1). In dit prison werd de kapitein Hendrik Houben in Juli 1785 ook opgesloten. Te Maaseyck op 24n October 1735 geboren als zoon van Lambertus en Maria Van Pey, huwde hij aldaar op 28n November 1760 Maria-Gertrudis Vogels; uit dat huwelijk sproten 10 kinderen, waarvan het oudste in 1785 vier en twintig jaar oud was en het jongste zijn zevende jaar nog niet bereikt had; dat oudste was Gerardus, den 9n Januari 1761 geboren, een ieverig lid der bende, en het was Maria, het vierde der tien kinderen, den 6n November 1768 gedoopt, die medehielp aan het leggen van brandbrieven en het lichten der neergelegde sommen. Daar nu het gevang zoo slecht bewaakt was, eischte Pendris dat men den hoofdman der bende naar Luik zou vervoeren om aldaar opgesloten, ondervraagd en getortureerd te worden. Houben wist dat hij de galg niet kon ontsnappen en enkele dagen vóór de uitvoering van het bevel om hem naar Luik te brengen, stierf hij in den gevangkelder op zulk een geheime wijze dat men niet weet of hij vermoord werd of zelfmoord pleegde. In alle geval | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staat zijn overlijden niet vermeld in de parochiale registers, wat de veronderstelling tot zelfmoord grond geeft; de lijken van vermoorden werden op kosten der familie of der stad weggeruimd, maar die van zelfmoordenaars moesten door de zorgen van den drossaard weggehaald en begraven worden; daarom verzocht de stadsoverheid den hoogofficier Pendris herhaaldelijk ‘het doodt ligchaem van gesydt stadthuys weg te doen en afteruymen’. (Mag. Rolle v. 17n Juli 1785). 't Spreekt van zelf dat sinds toen de kelder van het huis Houben niet meer tot vergaderplaats der Bokkerijders diende. Van de op Siemkensheuvel terechtgestelde leden dier bende konden wij niets opspeuren en werd ook door niemand ergens iets vermeld.
De tweede bende der Belgische Maasvallei had Jan Du. tot opperhoofd. Deze bende was zeer talrijk en desnoods ondersteund door 40 Bokkerijders van Op en Neer-Oeteren, alsmede door die van verscheidene Maaslandsche gemeenten van deze en gene zijde des strooms. De Brabantsche en Luiksche omwenteling, de eerste inval der sansculotten, de nieuwe verovering van België door Oostenrijk en de tweede inval der Republikeinen brachten ons vaderland in een ellendigen staat, verlamden de politie en het gerecht, welken toestand de brandstichters en roovers uitbaatten om hunne euveldaden straffeloos te vermenigvuldigen. Zooals we reeds vroeger zegden, werd van l6n tot 19n December 1793 eene soort van klopjacht op galgenaas gehouden en 't was bij die gelegenheid dat drossaard Clercx de laatste en talrijkste bende dezer streek opspeurde. Een der aangehouden Bokkerijders van Maaseyck was de kuiper Joannes Po., die in Januari 1794 aan de ‘vriendelijke en scherpe examinatie’ onderworpen werd. De Magistrale Rollen vermelden op folio 137 als ‘presi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dent van den Conseil ordinaire ten desen Princelijcken Commissaris’ den edelen heer de Marteau en als burgemeesters, voor het dienstjaar 1792-1793, C.-G. Vandermeer en L. Nagels; van 1793 tot 1795, dus tijdens het proces der beruchte roovers, fungeerden als burgemeesters C.-G. Vandermeer en J.-L. Lulsdorff; de eerw. L. de Borman, van Bree, was pastoor van 1786 tot 1824. Als ‘Gezworene Raeden’ citeert men T. Botti, H. Gielen, J. Forthomme, J. Tulleneers, J. Joosten en H. Leemans, meestal te Maaseyck uitgestorvene namen; J. Nyssens was griffier der schepenbank, Poukens, Joz. Marchand en Konings waren gerechtsboden; als schepenen zetelende in crimineele zaken met de twee vermelde burgemeesters Vandermeer en Lulsdorff worden o.a. genoemd: Smets, Gelders, Claessens en Schoonbroodt. Daar verder zal gesproken worden over eenen booswicht, die bij zijne aanhouding oudburgemeester was en titelvoerend voorzitter van een ambt of gilde, zullen we nu alreeds zeggen dat in vermelde Rollen zes wettelijk erkende ambten geciteerd worden, die zich tot wering uit de stad van vreemd gespuis bij de gemeenteoverheid hebben aangesloten; een dezer was het ‘Loffelijck Ambt van St Crispinus ten huyse van d'Hr notaris Leenders, hebbende tot voorsitter Dionisius Van Carlo’. Den naam van den scherprechter, die te Maaseyck de tortuur moest regelen en ook de ter dood veroordeelden aan hun schandelijk einde moest helpen, vonden we nergens aangeteekend, maar dat was ongetwijfeld G. Hamel, van Luik, die zijn akelig bedrijf ook te Neer-Oeteren, Stevoort, Wuest-Herck, enz. kwam uitoefenen. De gerechtsplaats lag buiten de Boschpoort, tegen de grens der gemeente Eelen. Reist men thans per buurtspoor van Maaseyck naar Maastricht en is men de eerste stopplaats Wurfeld of Eelerbareel nog niet voorbij gestoomd, dan ziet men op de rechterzijde, langs de baan, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenen met dennen bewassen heuvel liggen: 't is de welgekende Siemkensheuvel, wiens omgeving over anderhalve eeuw veel schraler en wilder uitzag dan thans. In 1880 heeft het bestuur van bruggen en wegen den heuvel wel eenen meter doen zakken door het wegvoeren van vulgrond, die elders tot het aanleggen van een nieuwen weg benuttigd is geworden; op ongeveer 70 centimet. diepte vond men toen bekkeneelen, ijzeren halsbanden en kettingen, die tot het tijdperk der Bokkerijders behoorden en in 't bezit zijn van particulieren te Hasselt en te Maaseyck; wat dieper is romeinsch aardewerk opgedolven, waaruit blijkt dat Siemkensheuvel over 15 eeuwen eene grafstede der Romeinen geweest is. Allerlei sprookjes loopen over dezen beruchten heuvel en over een halve eeuw zagen we daar nimmer dorpbewoonsters tegen den avond voorbijgaan, als ze van Maaseyck met hun gekochte winkelwaar huiswaarts keerden, zonder een kruis te slaan en een loenschen blik over den rechter schouder te werpen; nu nog zeggen de reizigers of voorbijgangers met ernstige stem: ‘Zie, dat is Siemkensheuvel, waar de laatste Bokkerijder opgehangen werd’! De crimineele en officieele schriften over de laatste bende Bokkerijders van Maaseyck zijn zoek geraakt: noch op het stadhuis, noch te Hasselt, Maastricht, Luik of Brussel is er iets in het Rijksarchief te vinden. In de beroerde dagen der sansculotten zijn de oorkonden door vreemde soldaten gestolen en vernield of door particulieren in bewaring (?)Ga naar voetnoot(1) genomen, op zolders versukkeld of vernietigd, toch slaagden wij erin de hand te leggen op eene der belangrijkste oorkonden omtrent deze zaak. Over 30 jaar overhandigde een zekere Kummel, die te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maaseyck in het Lekker- of Schoolstraatje woonde en een ‘hegadvocaat’ was, aan wijlen den heer F.-A. Robijns, provincialen opziener der katholieke lagere scholen, wonend op de Eyckerstraat, een wel bewaard handschrift van 23 blzz. in-folio, onderteekend door Joannes Po., kuiper en Bokkerijder, en tot waarmerking geteekend door den griffier J. Nyssens, waarin de verklaringen, bekentenissen, onthullingen en verklikkingen staan, door dat lid der bende tijdens en na de tortuur gedaan te Maaseyck, op het einde der maand Januari en 1n Februari 1793. Dat belangrijk stuk werd ons bereidwillig ter lezing en kopieering toevertrouwd door den eerwaarden heer Oswald Robijns, pastoor te Millen, waarvoor wij hem van harte bedanken; het bevat wetenswaardige onuitgegevene bijzonderheden en was ons zeer dienstig om ons te vergewissen over de juistheid der aanduidingen van namen van Bokkerijders, voorkomende in het netjes geschreven handschrift van den Maaseycker barbier L. Smeets. De 23e en laatste blz. van de gerechtelijke oorkonde luidt: ‘Heden 1n Februari 1794 ten 9 uren 's morgens, voor ons schepenen Schoonbroodt en Gelders, compareerde Jan Po., gevangen, los van ijser en banden, aen welcken, naer dat heden morgen voorsien is worden van het allerheiligste sacrement des Autaers, voorlesinge gedaen hebbende van sijne bekentenissen zoo ter scherpe examinatie als naer de selve geschiet, opgevolgde ratificatie, als nadere bekentenissen heeft verklaert de waerheid geseid te hebben in alle pointen en deelen, en heeft onder gepresteerden eede in onse handen verklaert daerbij te volherden in alle pointen, en gerust daer op te zullen sterven en naer voorlesing heeft volherd ende getekent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit dat ambtelijk stuk putten we bijzonderheden over: A. De Eedaflegging; B. De Brandbrieven; C. Diefstal der kerk van Beegden: D. Diefstal op Danëlsweert. De getortureerde gevangene noemde zoo goed bij kon, of zoo getrouwelijk als hij wilde, de namen der Bokkerijders, medeplichtig in de misdaden door hem gepleegd, maar te Neer-Oeteren en op Siemkensheuvel zijn er geëxecuteerd, wier namen hij niet geciteerd heeft; de opkooper of verheler van het gestolen goud- en zilvergoed wordt in die akte ook niet vermeld. Daar dit document en ook het handschrift van L. Smeets geenszins in 't bereik liggen van 't publiek en geen enkel schrijver tot nu toe de namen der Bokkerijders van Maaseyck en Ophoven, buiten die van Mertens en Houben, in druk verschijnen liet, omdat ze niet een officieel stuk daarover bezaten, zullen wij, ondanks het bestaan van de bedoelde rechterlijke oorkonde, slechts deze familienamen voluit schrijven die geloofwaardige personen ons verklaard hebben in de plaatsen, waar ze toen woonden, thans niet meer te bestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. - Eedaflegging.Joannes Po. legde tweemaal den eed af, wat dus ook wel door andere Bokkerijders zal gedaan zijn bij 't veranderen van hoofdman, namelijk in 1784 en in 1793. Ziehier zijne verklaring over de eerste eedaflegging: ‘Dat hij het eerst onder de bende der quaeddoenders is geraekt nu wel 10 jaren geleden en zulks door Jan Du. geschiet te sijn en den eersten eed gedaen te hebben ten huyse van Henricus Houben alhier in den kelder, alwaer gebruykt wierd een groote hostie liggende in eene schotel, zeggende dat Houben voorss: die groote hostie had, dat hij gevangen die hostie met de voeten gestooten heeft, dat hij gevangen daer bij nog swoer van niemand te verraden, dat hem den duyvel anders zou den hals breken, en zegt dien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eed gedaen te hebben ter presentie van de vrouw van Hendrik Houben, van zijnen zoon Gerardus, Knapen den smit die alhier gewoont heeft, en nog eenen man man uyt het Leu genaemd Kelderthoon, zwager van den zwegelenboer,Ga naar voetnoot(1) die gericht of gehangen is’. Deze Hendrik Houben stierf in 't gevang zooals reeds gezegd is. In 't begin van Augustus 1793 legde Po. den tweeden eed af te Neer-Oetereo; het huis waarin dat plaats greep, de namen der aanwezigen, de omstandig heden en de formule van dezen eed duidden we reeds aan, sprekende over drossaard Clercx en zijne nagelaten schriften. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. - Brandbrieven.In 1784 legden Maaseycker Bokkerijders eenen brandbrief bij den rademaker te Ophoven, wonende aan het EndervaerenGa naar voetnoot(2):; hij was geschreven door den rooden Vogels, bloedverwant der vrouw van Hendrik Houben; het geëischte geld moest ter plaatse Endervaeren in den ‘graef’ of gracht gelegd worden. Vertrekkende uit de herberg Veulens te MaeseyckGa naar voetnoot(3), ging Antoon Pee. de som lichten en was omtrent een uur achterwege gebleven. De booswichten verlieten toen de herberg en gingen het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geld in het huis van Houben verdeelen; de gevangen Po. kreeg drie kronen voor zijn aandeel in de som, die 20 kronen bedroeg. Omtrent dien tijd werd een andere brandbrief geschreven door Hendrik Houben en gericht aan den ‘capiteyn’ Reynders van Ophoven, ofwel aan den anderen rademaker dier gemeente; hij werd door Antoon Pee. ter plaatse ‘Linnekoel’Ga naar voetnoot(1) gelegd, zooals zulks aan Joannes Po. verteld werd door de vrouw en de oudste dochter van Houben; deze dochter is de gelegde som gaan lichten met Fridus Meu.; de som bedroeg 18 kronen die ten huize Houben verdeeld werd tusschen den gevangene, Henricus Houben, deses huisvrouw, dochter en zoon Gerardus, Jan Du., den rooden Vogels, den suffragant en Fridus Meu., die ieder 2 kronen kregen, maar vrouw Houben moest altijd iets meer hebben en dat werd haar nooit geweigerd. Eenige blzz. hooger legden wij de looze manier uit op welke de gelegde som aan den Linkuil gelicht is geworden. Toen ook werd een sommatiebrief van 100 gulden geschreven in hetzelfde huis door den rooden Vogels en bestemd voor Daem Smeets, wonende op de Waai te Heppeneert.Ga naar voetnoot(2) Terwijl Vogels en Fridus Meu, dicht bij vermelde boerderij wacht hielden, schoof de oudste dochter van Hendrik Houben den brief onder de huisdeur; het geld moest gelegd worden langs eenen weg aan de Noordzijde van de Waai in het Heppeneerterveld. Vader en dochter Houben beproefden drie- of viermaal het gelegde geld op te nemen, maar ze durfden niet omdat er wachters | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stonden; dezelfde kneep als voor 't gelegde geld op den Linkuil werd hier ook gebruikt om de som op te rapen: een bodemlooze kist, waarin de dochter van Houben geborgen zat op eenen kruiwagen door Houben gevaren. Het geld werd in diens kelder verdeeld tusschen den gevangen Po., den rooden Vogels. Jan Du., Engel Kerckx, Mathijs Len., beide laatsten van Heppeneert, den suffragant en Houben; de gevangene kreeg drie kronen van de som die omtrent 100 gulden bedroeg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. - Diefstal in de kerk van Beegden.Ga naar voetnoot(1)Zooals gewoonlijk werd deze gewichtige en heiligschendende diefstal overlegd roet leden der bende in de gemeente woonachtig; een Bokkerijder van Beegden had reeds, vóór de bekentenissen van Po., zijnen kop door het kennepen winket moeten steken om die en andere dieverijen, tegelijk met andere Bokkerijders uit het graafschap Horne. 't Was bij dezen diefstal dat Hermke de Snieder van Dilsen zich zoo zonderling onderscheidde, maar deze en andere leden der bende werden door den gevangen kuiper van Maaseyck niet verklikt, wat wel zijn getortureerde roofgenooten moeten gedaan hebben, want anders waren ze wellicht niet aan de galg geraakt. De verklaringen van Joannes Po., komen hierop neer: De kerk van Beegden werd in den eersten of tweeden nacht van September 1793 bestolen. Joannes Po. is tegen den avond van Maaseyck naar Neer-Oeteren gegaan in 't huis van Karel Geurts, waar hij nog aantrof Paul den visscher, Dirk Parrein, Martinske, den garde-chasse en diens vader den bode van Neer-Oeteren, alsmede ‘eenen andere vremde die hij niet kent, maer die te Beegden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gehangen is worden’. Tusschen 8 en 9 uren 's avonds verlieten ze het dorp, gingen de baan af tot aan het Beerenhuiske in het Ven - een gehucht van Maaseyck, twee kilomet, ten N.-W. dezer stad - waar Geel uit gezeid ‘Beerenhuysken’ uitgeroepen werd; in het Leu (Ophoven) vervoegden hen de tochtgenooten dier gemeente en die van Rothem, Eelen, Maaseyck; samen trokken ze op den ‘Spanjaert’ aan en zoo naar de kerk van Beegden, die ze tusschen middernacht en 1 uur bereiktenGa naar voetnoot(1). Joannes Po. en Dirk Parrein braken met beitels een venster open en drongen de kerk binnen, de Beegdenaar voorop omdat deze de plaats goed kende. Al het zilverwerk, als gouden en zilveren harten, en andere tilbare zaken werden gestolen en in drie zakken gedaan, die men in het Beerenhuiske bracht en van daar bij Karel Geurts te Neer-OeterenGa naar voetnoot(2). Toen de dieven in de kerk drongen, was Joannes Po. op wacht blijven staan; hij ontving vijf schellingen in zijn eigen huis, maar kende het aandeel der anderen niet. Hij noemde nog als medehelpers in dien diefstal: Jan Du. en Ambrosius Passen van Maaseyck; Quaks, vader en zoon, van Neer-Oeteren; Kromp Frike, wonende te Maaseyck aan 't Prinsenhof en Vanden, heetende; Pieter Pe.; Engel Kerckx; Mathijs Len. en het kleen menneke met de stompe vingeren, alle vier van Heppeneert; Helmus de swegelenboer van Maaseyck en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn zwager Thijsken, wonende te Ophoven in het Leu; later zegde Po. dat deze laatste ook wel Klaas kon heeten, maar in alle geval getrouwd was met eene vrouw die hij meent leepoogen te hebben. Nog noemde hij den knecht van Keymis Pier van Neer-Oeteren, en Frederik den wever, van Maaseyck, maar zegde dat vader Quaks niet, doch wel zijn zoon, de speelman, meegeholpen heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D.- Op Daniëlsweert.Ga naar voetnoot(1)Daniëlsweert (Insula Sti Danielis) was een groote hoeve met bijliggende huizen en hoorde in de 17e eeuw aan de Duitsche Orde der Alde Biezen toe. In de 18e eeuw en op het tijdstip dezer gebeurtenissen behoorde Daniëlsweert bij de schepenbank en ook bij de kerk van Eelen; op 't einde dier eeuw was de hoeve bewoond door den rijken pachter Lambrechts. In 1839 ging die eigendom aan Roosteren over, maar op 30n Maart 1844 werd en bleef hij gevoegd bij de Nederlandsche gemeente en parochie Grevenbicht; thans bestaat deze eigendom uit een enkele hoeve, sinds den dood van pachter Lambrechts door de familie Rodigas betrokken en nu bewoond door diens schoonzoon Hanssen. Daniëlsweert ligt omtrent anderhalf uur bezuiden Maaseyck, langs den rechteroever der Maas en 36 min. ten Z.-O. van Eelen; een half uur benoorden Daniëlsweert ligt Illekhoven, gehucht van Born, waar ook Bokkerijders woonden. Welnu, het grootste deel der ondervraging van Joannes Po. handelde over den diefstal met inbraak en geweld, in den nacht van 9n tot 10n September 1793 door een buitengewoon groot getal Bokkerijders uit Belgisch en Hol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landsch Limburg op Daniëlsweert gepleegd. Deze gewichtige schelmerij, die een achttal dagen na den kerkdiefstal van Beegden geschiedde, maakte een geweldige opspraak en was eene der hoofdoorzaken van de klopjacht op de Bokkerijders, die drie maanden later in België en Holland plaats greep. Wij herhalen weer wat Joannes Po. verder ter rechtbank verklaarde: Hij bevond zich op verzoek van Paul den visscher, van Neer-Oeteren, den 9n Sept. 1793, rond 9 uren 's avonds, aan de KokGa naar voetnoot(1); Paul deed er hem den voorslag naar Daniëlsweert te gaan en aan den DamiaenGa naar voetnoot(2) met eene daar gereed liggende pont den stroom over te steken. Aan gene zijde gekomen, gingen ze stroomopwaarts Daniëlsweert eenige meter voorbij, Paul den visscher begon te fluiten, waarop wel 16 of 17 man bij hem kwamen. Karel Geurts vroeg: ‘Zijn ze daer, die van Stockheim ook? Zijn ze ook alle vijf daer? En die anderen ook?’, waarop Paul bevestigend antwoordde. De afdeeling van 16 man is naar de pachthoeve gegaan, terwijl Joannes Po. ter plaatse moest blijven wachten; het klein manneken van Neer-Oeteren en Karel Geurts zijn bij hem weergekeerd met eene flesch brandewijn, waaraan ze hem eens duchtig lieten drinken en de laatste zegde: ‘Daer hebt ge twee pistolen, pak die in de hand en blijf hier staen; komt-er iemand bij u, dan schiet ge hem voor den kop’. Na een half uur wachtens kwamen Paul den visscher, Karel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geurts en nog iemand van Rothem, die een geweer had en een brandende lantaren, hem vervoegen, doch ze lieten hem weldra weer alleen wacht houden. Na ruim een kwartier hoorde Po. een gedommel en vernam latijnsche woorden als expecta parum, die semel, waarna Paul en Martin van Neer-Oeteren beurtelings aangedragen kwamen met eenen zak, dien zij bij hem nederwierpen en die hij op den tast gevuld achtte met lijnwaad. De garde chasse en Karel Geurts brachten ieder een houten kistje; toen hij vroeg hoe het er mede ging, antwoordde de gardechasse; ‘Wij hebben ze verdoemd gekneveld’! Po. naderde de boerderij en bemerkte dat vijf of zes man pakken wegdroegen naar een anderen kant uit en dat ook drie vrouwen bij den troep waren. Po. en gezellen zijn bij middel der pont weer de Maas overgevaren met vier of vijf pakken en twee kistjes.Ga naar voetnoot(1) Po. verklaarde dat hij de lijst der bende hieldGa naar voetnoot(2), dat Jan Du. na den geheimzinnigen dood van Houben (Juli 1785) de hoofdman was; hij noemde als medeplichtigen den ouden Koning van Ophoven, toen al gerecht; Pieter Pe., Dorus Pe. en Antoon Pe.; Mathijs L. van Heppeneert, Fredrik den wever op de Hoog bongertstraat, den bode van Neer-Oeteren, den oudsten zoon van Karel Geurts, den swegelenboer der Eyckerpoort, Arnold Da., alias scive don of juvedon, Lambrecht La Roche van Maaseyck, Geel uit de Beerenhut, Thijs van Heppeneert met de stompe vingeren, Engel Kerckx en Mathijs Met, van Heppeneert, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die ‘tegenwoordig te Maeseyck woont en met de koolkarre vaert’, Lambrecht Ver. van Maaseyck, alias Lambert van Dorothée, voorts nog twee personen van Rothem, de eene genaamd Willem en de andere Gerardus. Na die bekentenissen deed Po. er nog andere. Hij verklaarde de woning van Daniëlsweert genaderd te zijn tot aan de voordeur, maar niet tijdens de inbraak, die omtrent een uur 's nachts met beitels gedaan werd; de diefstal was rond vier uren 's morgens voltrokken. Hij noemde als gestolen zijnde: lijnwaad, zilverwerk, lepels, vorken en andere zaken; het zilverwerk is gestolen uit eene kist die ze met houweelen hebben opengeslagen. Andere roofgenooten, waaronder Karel Geurts, namen met zakken gestolen goed den weg naar Sittard; bij hen was ook een knecht met eene karre, die een eindje van Daniëlsweert stond; deze knecht vertelde later aan Po., te Maaseyck, dat de gestolen voorwerpen, op zijne kar geladen, verkocht werden in een grooten winkel van Sittard of Geilekirchen.Ga naar voetnoot(1) Po. ontving van Paul drie kronen, aan de Sloot te Maaseyck, en drie weken later nog drie schellingen van Karel Geurts, op de Markt; hij voegde hierbij dat de bewoners van Daniëlsweert met koorden gebonden werden op hun bed door vier mannen van Neer-Oeteren. Terwijl ze daarmede bezig waren, brachten twee joden van Sittard, die ook van de bende waren, eenen vreemdeling binnen welke geen Bokkerijder was; de garde chasse bond hem handen en voeten bijeen met koorden, wierp hem ten gronde en smeet nog eenen zak meel op zijn gezicht. Volgens hem hebben er wel 40 of 42 manGa naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan dezen diefstal deelgenomen, waarvan hij ook nog noemt: vader en zoon uit een huis gelegen te Berg onder Neer-Oeteren, een ouden grijzen man wonende in hetzelfde gehucht, den knecht van Keymis Pier te Neer-Oeteren, ook nog een manneke wonend tegenover den rademaker in de straat die naar Op-Oeteren gaat, Michiel De Gres en Cornelis Bous van Maaseyck, Gradus den kuiper van Illekhoven die bij hem het kuipen geleerd heeft, en den rooden Vogels van Maaseyck. Wat Mathijs Met. van Heppeneert en Lambrecht Ver. van Maaseyck betreft, verklaarde hij zich nu te herinneren dat ze niet op Daniëlsweert waren. De tortuur werd om 2 uren namiddag begonnen en te 6 uren gestaakt. Den 24n Januari 1794, ‘los van ijzer en banden’, verklaarde Po. tijdens de tortuur de waarheid gezegd te hebben en in alles te volharden, behalve dat, in strijd met hetgeen hij daags te voren vertelde, Michiel De Gres en Gradus van Illekhoven niet aan den diefstal deelnamen en hij ook twijfelde aan Frederik den wever en den ouden Quaks van Neer-Oeteren. Den 30n Januari 1794 onderging P. nog de foltering en verklaarde zich toen goed te herinneren dat Frederik de wever bij den diefstal tegenwoordig was, alsook Quaks de jonge zijnde de speelman. Hij zegde ook dat Mathijs(Bies.,) van Heppeneert, bij de bende behoorde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Aanhoudingen.De verklikkingen van Joannes Po. hadden voor natuurlijk gevolg een groot getal aanhoudingen, onderzoeken, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ondervragingen, vonnissen en strafuitvoeringen, zoowel te Maaseyck als in de omliggende dorpen. Te Maaseyck vertelt men dat de koster van Heppeneert, bij het krieken van den dag afgemat thuis komende na een nachtelijken strooptocht, het de moeite niet meer waard achtte naar bed te gaan, het hoofd neervlijde op den hoek der keukentafel en, zich onbewaakt achtende, zijn geld telde al mompelend: ‘Drie stuivers! Is dat nu al wat ik van een ganschen nacht loopen en zwoegen en ten koste van zoo'n gevaar verdiend heb’! Zijne vrouw, die erg over hem te klagen had en hem sinds lang mistrouwde, was op haar bloote voeten genaderd, had alles gehoord en wist nu met wien ze de echtelijke koets deelde; zij ging naar de stad en klaagde hem aan. De koster, wiens naam in die parochie niet meer voortbestaat, is in de parochiale registers aangeduid als zoon van Gisbertus Wienen en van Katharina Sev., den 1n Juli 1730 gedoopt, den 1n September 1762 gehuwd met Joanna Ramaekers. Dat register vermeldt dikwijls zijnen naam als peter van ten doop gebrachte kinderen en dit, voor de laatste maal, den 2n Januari 1794 of 28 dagen vóór zijne aanhouding. Reeds den 17n en 18n Januari 1794 had Clercx twaalf Bokkerijders aangehouden en te Maaseyck opgesloten: de hooger genoemde Joannes Po., alias Jan de Vloets (Floets), kuiper; Jan Du., schoenmaker; Jan Wy., alias Paes, schoenmaker; Pieter Pe., hoefsmid; Petrus Luy., soldaat; Ambrosius Passen, wolspinner; Fredericus Steegen, wever, wonende op de Hoogbongertstraet (Boomgaardstraat); Cornelis Bous, schoenmaker, allemaal van Maaseyck; Mathijs Len., Engelbertus Kerckx, Mathijs Bie., drie landbouwers van Heppeneert; Geel uit de Beerehut of het Beerehuizeken, in het Ven, parochie Aldeneyck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 30n Januari 1794 werden in het gevang gezet: de suffragant, hoedenmaker, wonende aan de Noorderzijde der Boschstraat, tegenover De Keizer, (thans door M. Arth. Vinckenbosch bewoond); Henricus De Weerdt, alias de korporael,; Wilhelmus Jan., alias de swegelenboer, daglooner, aan de Eyckerpoort; Jacobus Wienen, koster te Heppeneert. Den 1n Februari 1794: Lambertus La Roche, daglooner; Godefridus Vanden., alias de Kromme Fridus, schoenmaker, wonende aan het Prinsenhof; Arnoldus Dae., alias scive don (juvedon), schoenmaker. Te Eelen werden op 13n Maart 1794 aangehouden en naar het gevang van Maaseyck gebracht: Mathijs Van Deur, alias den Thoes, en zijn zoon Jan; Henricus Drocourt, alle drie van Eelen. Deze gevangenen werden aan al de formaliteiten der bestaande proceduur onderworpen: ondervraging, confrontatie en tortuur. Wij vernamen reeds uit een franschen brief door dokter Magnée den 12n Februari 1794 aan zijnen broeder te Tongeren gericht, dat hij de pijniging te lang van duur vond, maar hij voegde er dit nog bij: ‘M. Vandermeer, als burgemeester en vader dezer burgers, is zoo liefdadig ze getrouwelijk gezelschap te houden... Op twee na zijn al deze bandieten zeer slechte menschen geweest en razende republikeinen... Wat onze schepenen betreft, het zijn meestal stommeriken (des imbéciles)’. De getuigenis van dezen geneesheer is geenszins vleiend voor de leden der schepenbank zijner stad; wij stellen en laten die op zijne rekening: hij bevond zich ter plaatse, zag ze dagelijks hunne zending volbrengen, woonde als beëedigde arts met hen de tortuur bij en kon alzoo be en veroordeelen met kennis van zaken.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 29n Maart 1794 bad te Maaseyck een ongewoon feit plaats, dat de stad in opschudding bracht. Om vier uren 's namiddags werd Dionisius Van Carlo door drossaard Clercx aangehouden; hij was oud-burgemeester en titelvoerende voorzitter van Sint-Crispinusambt, maar zijn stad -en tijdgenoot L. Smeets zegt in zijn dagboekje: ‘hij was een groote booswicht’. Die vlegel verborg zijne deugnieterijen achter het masker der grootste schijnheiligheid. Nu, in de Landen van Overmaas moest men immers ook burgemeesters en schepenen als Bokkerijders in zeer nauwe betrekking stellen met de gladde kennepenkoord! De geboorte van Dionisius Van Carlo staat in de parochiale registers van Maaseyck niet aangeteekend, zoodat men, met grond veronderstellen mag dat hij geen Maaseyckenaar van geboorte is en zijn naam bestaat er ook niet meer. Op folio 1256 dier registers is zijn huwelijk vermeld met Anna Van den Put, 16n Februari 1749, en op andere blzz. haalt men de geboorte aan zijner zeven kinders, allemaal dochters, de eerste op 7n Mei 1751 en de laatste op 22n Augustus 1763, waarvan er vier te Maaseyck stierven en de andere de stad verlieten. Zijn overlijden, zoomin als dat van geëxecuteerde Bokkerijders of andere misdadigers, staat ook niet in de parochiale registers aangeteekend, omdat hij zelfmoord pleegde. In de Magistrale Rollen komt Van Carlo voor als burgemeester in 't regeeringsjaar 1752-1753, alsmede in 1783-1784, en bij de geboorte van zijn derde kind (Agnes, op 11n Augustus 1753) wordt hij in de registers betiteld ‘ex-regent en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
consul’Ga naar voetnoot(1). Dat dit aanzienlijk personage eigenlijk Bokkerijder was en aan rooftochten deelnam, zooals dat op gene zijde der Maas in 't Land van Valkenburg met magistraten voorviel, gelooven we geenszins en vonden wij ook nergens vermeld; hij woonde in de Boschstraat tegenover de Kruisheerenkerk, in het sinds toen verfraaide huis waar nu de heer bankier Hulsbosch verblijft en waar in 't midden der 19e eeuw een groote rozenkrans als uithangbord van eenen galanterieën en zilverwinkel boven de ingangsdeur hing. Vermoedelijk hing er dat godvruchtig teeken ook een halve eeuw vroeger toen Van Carlo ‘In den Rozenkrans’ woonde, want deze was ook goud-en zilversmid. In die hoedanigheid was hij den Bokkerijders maar al te gedienstig met gestolen juweelen, kelken en zilveren of gouden kerkelijk goed en oagangbare munten te koopen of te verhelen, iets wat destijds schier met heiligschendenden of gewonen diefstal, met of zonder geweld, gelijk stond. Van Carlo zou dan ook aan de galg en den schandedood niet ontsnappen, dat wist hij zeker. Toen Clercx, die op Siemkensheuvel de terechtstelling van den koster van Heppeneert en onmiddellijk daarna een buitengewone rechterlijke vergadering der schepenbank van Eelen had bijgewoond, om vier uren 's namiddags met twee gerechtsdienaars de woning van Dionisius Van Carlo binnendrong om tot diens aanhouding over te gaan, schoolde natuurlijk het nieuwsgierige volk van het stadje te zamen op Boschstraat en Markt, en 't zal wel aan geschuifel en gejouw niet ontbroken hebben wanneer de voortreffelijke man en groote vlegel geboeid tusschen de gerechtsdienaars voortstapte. In stede van den oudburgemeester, ‘ex-regent en consul’, voorzitter der gilde St-Cripinus, langs den gewonen ingang op de Eyckerstraat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het gevang binnen te leiden, bracht Clercx hem op het stadhuis door de voorgeveldeur. Toen Van Carlo de zes arduinen trappen beklom, zuchtte hij diep en sprak: ‘Honderd malen ben ik deze trappen opgetreden om anderen te gaen veroordeelen, nu beklim ik ze om zelf veroordeeld te worden’. Van Carlo werd niet ter dood gebracht; men vertelt dat zijne vrienden of bloedverwanten hem vergift bezorgden, waarmede hij zelfmoord pleegde. 's Nachts zou zijn lijk, door de zorgen van den gerechtsdienaar Konings in eenen zak gestoken zijn en per kruiwagen buiten de Eyckerpoort gevoerd om niet ver van Aldeneyck, in eenen zijweg tusschen akker en weiland, dicht bij het SlijkeindGa naar voetnoot(1) in den grond gestopt te worden. Evenals met Henricus Houben, in 1785, trok zich de stad van het wegruimen en het begraven des lijks niets aan; luitenant-drossaard Pendris moest voor de teraardebestelling van Houben zorgen en dat moest zijn opvolger Clercx ook doen met het lijk van den oudburgemeester.
Behalve de reeds genoemden Mathijs en Jan Van Deur en Drocourt, leverde de gemeente Eelen, ongeveer een uur gaans ten Z. van Maaseyck gelegen, ook haar aandeel voor de bende Bokkerijders der Maasvallei. De Prins-Bisschop van Luik was sedert 2n December 1621 heer en meester van Eelen, doch in 1741 stond hij dit meesterschap voor een jaarlijksche rente van 300 kronen af aan baron Thomas-Cornelius van der Marck, eigenaar en be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woner van het aldaar gelegen kasteel van Sipernau; op 20n Januari 1789, dus in het tijdstip dat de Bokkerijders der laatste periode hunne fieltenstreken aan den Maaskant bedreven, kocht de nieuwe heer van Sipernau, baron de Liliën, alle rechten op Eelen voor 2000 gulden Brabantsch. De rechterlijke macht hoorde den abt van Corbie toe, die in Picardië (Frankrijk) verbleef en om reden van den grooten afstand al sinds lang den graaf van Loon als voogd van al zijne goederen in ons bisdom had aangesteld; dit legt ons uit waarom de heerlijkheid Eelen, al was ze eigendom van den Prins-Bisschop, niet door het Luiksche maar door het Loonsche recht beheerscht werd. De crimineele registers van Eelen zijn door eenen brand vernield, maar de schepenbank was maar een nedergericht en moest in ‘leere of hoofdvaert’ gaan naar Hasselt, ter leenzaal van Vliermael of Oppergerecht van 't Graafschap, en 't is uit het ‘Rollboeck’ van dat hoog gerechtshof dat onze inlichtingen van gerechtelijken aard over Eelen getrokken zijn. In bedoelde lange tijdsperiode vinden we aangeteekend als meiers: Arnoldus Driessen, Geurt Driessen, Mathijs Lucas, Gerard Hagen, J. Joosten en P. Van Oeteren. Karel Vandermeer, wonende te Maaseyck in de Boschstraat, was schout en secretaris van Eelen, en zetelde met Joosten, Leenders en Van den Borne, schepenen, in de processen der Bokkerijders. Ter vervanging van luitenant-drossaard Clercx, trad de rechtsgeleerde Gelders, van Maaseyck, dikwijls op als aanklager of aanlegger en wordt dan ook soms met den naam van drossaard in de rechterlijke stukken betiteld. Den 11n April 1794, dus 13 dagen na de executie van den koster van Heppeneert op Siemkensheuvel en de aanhouding van den oudburgemeester Van Carlo, verklaarde het Oppergerecht van Vliermael, op request van den jurist Gelders, dat er moest overgegaan worden tot de aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houding van Jan Leenders, bijgenaamd den vader, ‘brauwknecht bij den custer Lucas tot Eelen’Ga naar voetnoot(1), Fredericus Lucas, Renier Wolfs, Wilhelmus Steegen, schoenmaker, Henricus Janssen, getrouwd met de dochter van den ‘alden smit’, Gerard Hanssen, alias den rooden Graed, en Willem Hanssen, alias den kroppert, die allen te Eelen verbleven. Den 13n Mei 1794 verwees het Oppergerecht Wilhelmus Steegen, Fredericus Lucas, Henricus Janssen, Renier Wolfs, Gerard Hanssen tot de tortuur; den 22n en 23n dier maand sprak men te Hasselt het doodvonnis uit - verhanging aan de galg - tegen die vijf Bokkerijders. Van de twee andere aangehouden personen, Jan Leenders en Willem Hanssen, wordt in het‘Rollboeck’ geene melding meer gemaakt, vermoedelijk werden ze gansch onplichtig bevonden; wel wordt er in gezegd dat Jan Leenders enkel laakbaar verklaard werd. Den 11n Juni 1794 ging Clercx te Dilsen gevangen nemen, volgens hetgeen de barbier L. Smeets daarover aanteekende, Jan Op den Akker, den Duvel; Hermke den Snieder of Hermanus Ko. (Co.) en Wilhelmus Moonen: deze laatste ontsnapte tien dagen later uit 't gevang van Maaseyck, maar werd kort daarna gevat te Mechelen a/Maas, waar men hem ophing. Over de Bokkerijders van Rothem en Stock heim, waarvan Joannes Po, te Maaseyck onder en na de tortuur sprak als medeplichtigen in den diefstal op Daniëlsweert, bestaan geen schriftelijke oorkonden in die twee gemeenten en zij werden ook niet vermeld in 't register van het Oppergerecht te Hasselt, omdat Stockheim door het Luiksche recht beheerscht was voor het intra-muros, en Ro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
them, al was het LoonschGa naar voetnoot(1), in crimineele zaken recharge vroeg bij ‘de Edele Achtbare Heeren Scheepenen van den Hogen Graafflijke Gerechte van den Vroenhove, te Maastricht’. In het eenige crimineel register van den Vroenhof vonden we niets meldenswaardig over Rothem aangeteekend, noch in de twee registers voor overdrachten en gedingen. Vermeld gerecht van den Vroenhof, dat ‘op den ouden Stadhuyse’ van Maastricht zetelde, bevatte ongeveer het derde deel der stad met Wilre, Montenaken en Heukelom (Vroenhoven); als beroepshof bevatte het nog de heerlijkheid Herstal, Rutten, Veulen, Rothem, Pietersheim, Riempst, Sussen, Sichen, Vroenhoven en Neder-Canne. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terechtstellingen.Het crimineel gerechtshof van Maaseyck veroordeelde schier al zijn gevangene medeburgers ter dood, zoodat de beul weer volop werk kreeg. Den 1n Februari 1794 werden op Siemkensheuvel gehangen: Joannes Po., Jan Du. en Geel uit de Beerehut; deze laatste werd, als bewoner van het Ven, parochie Aldeneyck, op het kerkhof van dat gehucht begraven, terwijl de lijken der twee anderen op het kerkhof van Maaseyck ter aarde besteld werden. Den 4n Maart 1794 werden door beulshanden op Siemkensheuvel gehangen: Cornelis Bous, Fridus Steegen, Engelbertus Kerckx. Daar deze twee laatsten behalve diefstallen ook heiligschennis bedreven hadden, moesten ze op de Boschstraat, voor een groot kruisbeeld dat aan de Kruisheerenkerk met opzet geplaatst was, daarover luidop vergiffenis vragen; ook bleven hunne lichamen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot prooi der raven en roofvogels aan de galg hangen. Dat kruisbeeld is in 't bezit gekomen van M. Hennen, te Maaseyck wonende in de Boschstraat en die later naar Reckheim verhuisde. De weduwe Hennen, geboren Van Gulpen, vermaakte haar huis te Reckheim met inboedel aan de kerkfabriek van Reckheim, die het in 1897 voor 15,000 fr. aan M. And. Colson-Janssen verkocht. 't Is in dat huis, achter het gemeentehuis gelegen, dat bedoeld kruisbeeld nog te zien is, d.i., niet het kruis maar het houten Christusbeeld en dat zonder armen; ook het hoofd is erg beschadigd; van kop tot teen meet het beeld juist 2 meters. Den 14n Maart 1794 werd Mathijs Len., van Heppeneert, ter strafplaats geleid met een schandbord aan den hals waarop in vette letters te lezen stond: ‘Godlasteraer, brandbriefschrijver, brandbrieflegger, nagtdief’. Hij werd verworgd en zijn lijk tot assche verbrand. Dienzelfden dag werden aan de galg gestropt: Mathijs Bie., landbouwer van Heppeneert; Ambrosius Passen, wolspinner; Jan Wy., alias Paes, schoenmaker, en Pieter Pee., hoefsmid, alle drie van Maaseyck. Acht dagen later stond wederom een groote menigte rond Siemkensheuvel om de verhanging bij te wonen van Arnoldus Dae., alias scive don (juvedon) schoenmaker; Lambertus La Roche en Wilhelmus Jan., de swegelenboer; Godefridus Vanden., alias Kromme Fridus, alle vier van Maaseyck. Behalve de swegelenboer moesten ze op de Boschstraat vergiffenis vragen aan het kruisbeeld wegens sacrilege en hunne lijken bleven aan de galg hangen, terwijl het ander lijk van het schandehout afgedaan en te Maaseyck op ge wijden akker begraven werd. La Roche stierf vloekend als een verdoemde. Den 29n Maart 1794, vier uren vóór de aanhouding van den oudburgemeester, knoopte men op Siemkensheuvel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de galg: den suffragant en Jacobus Wienen, koster van Heppeneert, wiens lijk in dat gehucht begraven werd en dat van den anderen dief, te Maaseyck. Dien dag werd Henricus De Weerdt, drie dagen te voren uit het gevang van Maaseyck ontsnapt, in beeltenis opgehangen. Na deze strafuitvoeringen op Siemkensheuvel, reed drossaard Clercx naar het naburig Eelen om er een ‘extraordinaire genachte’ bij te wonen, waarin de schepenbank Jan Van Deur en Henricus Drocourt tot de galg verwees, en Mathijs Van Deur, alias den Thoes, tot afkapping der rechterhand, de wurging ter dood en de verbranding tot assche. Dat vonnis werd den derden dag daarna volbracht te Eelen en de lijken der twee gehangenen werden op het kerkhof begraven. Te Eelen stond de galg op den Hemelsput, in de 14e eeuw Hymelspot geheeten, eene gemeenteweide langs den weg van Eelen naar Heppeneert, op 20 min. der kerk, 10 min. van den Damiaen en schier tegenover Daniëlsweert. Den 3n April 1794 werd Petrus Luy., soldaat, van Maaseyck, op Siemkensheuvel gegeeseld door den beul en uit het gebied der stad verbannen; hij leefde lange jaren te Bree ondereen valschen naam. 's Anderendaags stierf in 't gevang van Maaseyck, na een ‘papje’ geëten te hebben, de genaamde Petrus Van Vloerop, en de barbier Smeets weet niet te zeggen waar het lijk begraven werd, wat dus eenen zelfmoord doet vermoeden. Den 8n April 1794 werd Henricus De Weerdt, alias de kor porael, die uit het gevang ontsnapte en in beeltenis gehangen werd, te Aldeneyck weer gevangen; twee dagen later bengelde de korporael aan de galg. Den 26n Mei 1794 zijn de vijf volgende Bokkerijders van Eelen op den Hemelsput gehangen: Fredericus Lucas, Wilhelmus Steegen, Wilhelmus Hanssen, alias de krop- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pert, Wilhelmus Janssen en Renier Wolfs; deze twee laatsten werden op het kerkhof begraven, de drie anderen stierven als rampzaligen en hunne lijken bleven aan de galg hangen. Te Eelen vertelt men dat een dezer drie ellendelingen op den priester en op het hem voorgehouden kruisbeeld spuwde. L.L. Smeets sluit zijn handschrift met de melding dat zekere Jan Houben, beschuldigd van vele euveldaden, in het gevang van Maaseyck, eer hij gevonnist werd aan vergifting gestorven is. Hij is op het ongewijd gedeelte van het kerkhof langs den muur van het oudemannenhuis begraven. ‘De honden’, schrijft hij, ‘hebben hem uitgedabt en blootgemaekt en toen hebben de kinderen zijn hooft met steenen aen stukken geworpen soodat het bloed er nog uitdrupte’.Ga naar voetnoot(1) Deze Jan Houben kwam dus in 1794 zoo geheimzinnig in de gevangenis om als Hendrik Houben in 1785, maar de barbier Smeets zegt niet welke betrekking er tusschen beiden bestond. Er is schier geen twijfel of de laatste is de zoon van Hendrik: in de parochiale registers, waarin de doop der tien kinderen van den kapitein der eerste bende vermeld is en verder ook geen andere Jan Houben meer voorkomt, vonden wij aangeteekend: Jan-Lambertus, den 29n Juli 1763 gedoopt, hebbende voor peter Jan Vogels en voor meter Katharina Kelleneers. Ten slotte weze nog gezegd dat de laatste bende van Maaseyck hare vergaderplaats had ten huize van Fredericus Steegen, wever, op de Bongert-of Boomgaardstraat; dat huis lag niet ver van Prinsenhof, aan den Zuidkant | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der straat, waar nu de klassen der lagere school van de Ursulinnen zijn ingericht, en werd in de wandeling Het Beeldje geheeten; later werd dat huis bewoond door Wetsels en Latour. De kelder gaf uit op den wal en vermoedelijk was er middel om langs dien weg buiten en binde stad te geraken als de stadspoorten gesloten waren.
De eigenlijke opsporingen naar Bokkerijders in onze provincie en hunne bestraffingen grepen in 1754 en vooral in 1774 plaats op de boorden van de Herck, den Demer, te Wellen, Stevoort, Munster-Bilsen, Sint-Truiden, Beeringen en Tessenderloo; op minder dan drie jaar, van 1789 tot 1791, hadden de luitenant-drossaards Van den Cruys en Clercx de gemeenten Neer-Pelt, Over-Pelt, Peer, Bocholt en Bree van het rooversgespuis gezuiverd. Neer-Oeteren, Op-Oeteren, Ophoven, Maaseyck, Eelen en andere Maaslandsche gemeenten kregen hunne beurt. In 1794 werd voorde laatste maal de galg gebruikt om de Bokkerijders der Maasvallei op Siemkensheuvel te hangen en in 1800 werd de kapitein der laatste bende van Stevoort volgens de strafwet der Fransche Republiek door den krijgsraad veroordeeld om geguillotineerd te worden. Een totaal van 195 doodvonnissen, 8 vonnissen tot geeseling en verbanning, voor onze provincie alleen, staan duidelijk in de crimineele registers vermeld; men telle daarbij de 50 geëxecuteerden der bende van Frans Vanlewe in 1754 te Wellen, de terechtstellingen van Guygoven, Stevoort, Sint-Truiden, Maaseyck, Stockheim, Op-Oeteren, Rummen (graafschap Loon) waarover de voornaamste rechterlijke stukken ontbreken, alsmede de 570 gerechte Bokkerijders in de Landen van Overmaas, wat toch zeker een totaal van minstens 860 kan uitmaken; voegt men hierbij de honderden lichtgestraften, ongestraften en ontvluchte roovers, dan heeft men een gedacht van de uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gestrektheid, de hevigheid en langdurigheid der kwaal en zal men ook den schrik onzer voorouders als teenemaal, gegrond erkennen. Doch zie, nauwelijks waren ze, door al die strafuitvoeringen van hunne ongerustheid en vrees voor de Bokkerijders verlost, of ze moesten de dwingelandij, knevelarijen en geldafpersingen der Fransche Republikeinen onderstaan, die ons hun ongevraagde Liberté-Egalité-Fraternité kwamen opdringen. De priesters moesten een vrijheidskrenkenden eed afleggen ofwel werden ze naar de eilanden Ré en Oléron, naar Cayenne en Afrika verbannenGa naar voetnoot(1), zoo ze niet verkozen zich bij levensgevaar in bevriende huizen schuil te houden tot de hevigheid van het Staatsorkaan geweken was; de bloedwet werd ingevoerd en onttrok de jeugdige mannen aan den vreedzamen haard om hun bloed en gebeente in schier al de landen van Europa te gaan verspreiden. En - de geschiedenis heeft het ons vermeld en het prachtige standbeeld aan de Luikerpoort van Hasselt herhaalt het nog welsprekend aan dit en de volgende geslachten - toen ontstond in 1798 de Boerenkrijg in Vlaanderen, Brabant, Antwerpen, Limburg en Luxemburg. De verroeste snaphanen werden van den haak gehaald, de vreedzame landbouwerktuigen, vorken, gaffels en zeisens, zouden als oorlogswapens door stevige maar niet tot den strijd gedrilde vuisten gehanteerd worden om de verdrukkers van den vaderlandschen bodem over de Zuidergrens terug te jagen. Een gansch leger werd uit Frankrijk afgezonden om dien opstand te dempen, om de ‘Brigands’ in hun bloed te versmoren. Wat vermogen opof- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fering, doodsmisachting en heldenmoed, niet vergezeld van beleid en strategische kennis, noch gesteund door het noodige krijgsgeschut en oorlogsmaterieel, tegen een talrijke goed gewapende en wel geoefende legermacht, aangevoerd door veldheeren, die reeds elders in menigen strijd of op vreemde slagvelden het bewijs van krijgskunde en heldhaftigheid geleverd hadden? ‘Onze Jongens’ sneuvelden bij honderdtallen in de Antwerpsche Kempen en te Diest, tot dat eindelijk op 6n December 1798 die Vendeesche opstand van het christen en vrijheidsminnend België in een bloedbad te Hasselt versmachtte. Deze mislukte maar roemvolle heldenfeiten der Belgische Boeren hebben de schande uitgewischt, die de Voetbranders, de Binders en vooral de Bokkerijders op den geboortegrond deden kleven. De wraakroepende of Godtergende euveldaden dier boevenbenden zijn als gelouterd door het onschuldig doch manhaftig bloed van ten minste zooveel strijders en martelaarsGa naar voetnoot(1) als boosdoeners op onze galgenvelden hunne straf ondergingen. De Bokkerijders verzaakten aan God en bezoedelden den moedergrond, de Boerenkrijgers streden en sneefden ‘Voor God en Vaderland’! Moge diezelfde God ons en onze nakomelingen verschoond houden van dergelijke onheilen, opdat nooit meer de vaderlandsche bodem gedrenkt worde met het bloed van de besten onzer zonen, zoomin als bezoedeld met dat van de heffe der natie! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eenige drukfeilen.
|
|