hield zijn hand in de hare.
‘Dolf,’ sprak zij, toen hij tot bewustzijn scheen te komen.
‘Angelientje, ben je daar?’ zeide hij mat.
Nu kwam ook tante naderbij en vroeg klagend:
‘Jongenlief, ken je mij niet?’
‘Tante,’ lispelde hij en stak zijn vermagerde hand uit.
‘Hij komt bij, hij krijgt zijn verstand terug,’ zeide tante verheugd.
Maar hij deed weer de oogen dicht en een oogenblik later vervolgde hij:
‘Ik geloof dat ik erg ziek ben. Tante, vergeef mij! U was zoo goed... maar ik zoo onverstandig... ik ben genoeg gestraft.’
Tante begon nog luider te snikken, maar Dolf lag weer bewegingloos en eerst eenige minuten later scheen hij iets te zoeken.
‘Wat is er, Dolf?’ vroeg Angeline, zijn gloeiend voorhoofd kussend.
‘Blijf hier, Lineke, laat mij je hand voelen, dan is het mij of papa en mama aan mijn bed zitten!’
Toen scheen hij weer in zijn gewone bewusteloosheid te vervallen en het was zeer stil in de kamer, waarin men niets anders hoorde, dan van tijd tot tijd tante's zuchten.
‘Arme Angeline!’ zeide ze, ‘ben je niet moe?’
Zoo vriendelijk had zij het meisje nog nooit aangesproken.
‘Neen, tante; och, als hij maar beter wordt.’
‘Hij wordt niet beter en 't is mijn schuld,’ snikte tante.
De nacht werd in groote spanning doorgebracht en de dokter bleef verscheidene uren aan het bed van den zieke. Eindelijk tegen den morgen ging de geneesheer heen.
‘Als hij er bovenop komt,’ sprak hij tegen oom Karel, ‘dan hebben wij het voornamelijk aan zijn kleine oppasseres te danken. Er zit stof in haar om