Meisjes van twaalf jaar aten tenminste drie boterhammen met rookvleesch.
Angelientje deed haar best papa plezier te doen, maar het ging moeilijker dan zij dacht; de pret had haar den eetlust ontnomen.
‘En weet je nu wel van wien die Robinson is?’ vroeg mama, toen zij Angelientje erg geboeid zag in de beschouwing der plaatjes.
‘Neen ma, van U?’
‘De servetband is van mij en het serviesje van papa!’
‘Daar weet ik niets van, hoor!’ lachte mijnheer de Roze. ‘Vrouw je bereddert alles alleen en geeft er mij de schuld van.’
Mevrouw zag haar man even verwijtend aan en ging voort tot Angelientje:
‘En dat suikergoed is van ons beiden en de Robinson...’
‘Die doet mij 't meeste plezier, mama!’
‘Is van Dolf.’
‘Heeft hij die uit Holland gestuurd mama?’
Mevrouw dacht eventjes na.
‘Ja, hij komt wel uit Holland natuurlijk... maar dat doet er niet toe. 't Is een present dat papa en mama je geven uit naam van Dolf. En je moet nu een lief briefje schrijven om hem daarvoor te bedanken.’
‘Maar toch niet vandaag, niet waar mama? Straks komen immers Emilie en Jeanne en we zouden graag keukentje willen spelen voor 't paviljoen!’
‘Neen, neen, wees maar niet bang, het heeft zoo'n haast niet,’ stelde papa gerust, ‘je broer is ook zoo vlug niet met schrijven.’
‘Hij heeft ook heel veel te doen, nietwaar papa?’
‘O ja, heel veel. Zeg 'res kleine, als jij in Holland was, en wij hier, hoeveel maal zou je papa en mama schrijven?’
‘Wel ik denk alle dagen,’ antwoordde ze dadelijk.
‘Dat moest Rudolf eens hooren, die bengel!’