| |
| |
| |
VI.
Jo Wegers maakte een tamelijk provincialen indruk naast haar nichtjes. - Agnes had moeite zich goed te houden. Mia daarentegen begon op kiesche manier haar te fatsoeneeren, het haar te kappen en haar hoed te vervormen. Zij en Bruno hadden het natuurlijk druk over het engagement van Lucy.
- Dat valt mij tegen van haar en misschien ook van hem, - ik kan 't mij niet voorstellen - hij kon haar vader zijn.
- Ik sprak laatst Rosa Benequita, een nichtje van de Wailers in het Kurhaus, zeide Agnes, en die vertelde mij dat Lucy een ongelukkige liefde heeft gehad, eigenlijk een vreeselijk avontuur - een violist, die met hen meevaarde, heeft zij het hoofd op hol gebracht, en op slot van rekening bedankte zij hem, om verschil van godsdienst en toen heeft hij zich gezelfmoord - Nu heeft zij om zich te verzetten of om iets anders met oom geflirt en hem ingepalmd.
- Foei, kwam Louise verwijtend, dat zijn Ieelijke praatjes over je eigen nichtje, heel erg liefdeloos.
- Ja, viel Mia bij, schandelijke leugens.
| |
| |
- Nu ja, ik ken Lucy bijna niet, dus ik weet niet waartoe zij in staat is.
- Zij is er niet toe in staat, en Bruno's aderen op het voorhoofd zwollen van ingehouden drift, dat weten Mies en ik 't beste.
Jo schoot veel meer op met Mia dan met Agnes, zij wist niet wat ze aan dat altijd spottende meisje had; zij had eerst nog al opgezien tegen Mia's vroomheid maar nu vond zij haar zoo lief en gewoon. Mia was altijd bereid om met haar mee te gaan naar het Kurhaus of naar het Bosch, de musea en winkels. Agnes deed òf er geen logé's waren, zij stond laat op, zong uren lang vocalises en ging dan op haar eigen uit.
Zij was vaders lieveling. Alfred voelde zich niet op zijn gemak met zijn oudste dochter, hij las in haar ernstige duifjesoogen hetzelfde stille verwijt dat hij soms in zijn eigen hart voelde. Agnes deed hem lachen door haar geestige zetten; haar zelfstandigheid, die Louise ergerde, hinderde hem niet, - zij nam alles niet zoo tragisch op als Mia.
- Waarom kun je niet godsdienstig zijn in de binnenkamers van je hart, waarom altijd die verschillen van meening op den voorgrond plaatsen? - Laat ieder denken wat hij wil en er nooit over spreken als het een ander hindert - wanneer Mia niet zoo'n bijzonder vroom kind was geweest, zou het er in huis veel gemoedelijker toegaan - zoo sprak hij zich zelf toe maar in werkelijkheid dacht hij, zou het zoo heel anders geweest zijn als er meer eenheid in zijn huisgezin woonde, als
| |
| |
men niet alleen over godsdienst zweeg, maar er over vrij spreken kon. Voor zich zelf vond hij het onmogelijk anders te zijn dan katholiek. De gewoonten van zijn kinderjaren, zijn jeugd waren nog niet zoo spoedig vergeten, al verflauwde de herinnering er soms van, maar de gedachte niet katholiek te sterven, deed hem huiveren, - dat zou het ergste zijn - dat was ondenkbaar, en daarom misschien bleef hij altijd nog gehecht aan den godsdienst zijner ouders, die ook van zijn kinderen was.
Dezer dagen juist ontving hij een brief van zijn zoon Otto, die vóór dat hij met vacantie thuis kwam, het noodig oordeelde, zijn ouders mee te deelen, dat hij na rijp beraad en ernstig onderzoek besloten had den katholieken godsdienst te verlaten. Hij had er van jongs af nooit veel voor gevoeld, op kostschool had hij steeds moeite gehad zich er naar te voegen, en nu zag hij de onvereenigbaarheid van godsdienst en wetenschap zoo duidelijk in, dat hij om waar te blijven tegenover zich zelf, besloot zijn ouders openlijk bericht te geven van zijn verandering in gevoelens en niet te huichelen door kerkelijke plichten waar te nemen, die voor hem geen zin of beteekenis meer hadden. De treurige tweespalt in zijn familie had hem steeds met wrevel vervuld, hij vond er iets onwaardigs in. Voor zijn moeder echter koesterde hij de grootste bewondering, omdat zij ondanks alle pogingen om haar te bekeeren, ondanks de weinige sympathie, die zij van haar mansfamilie ondervond zoo trouw was gebleven
| |
| |
aan haar beginselen en gevoelens. Dit voorbeeld had verheffend op hem gewerkt en versterkend, hij had er moed in gevonden om te breken, met de voor hem waardeloos geworden tradities der familie. Hij voelde niet den minsten spijt over zijn verloren geloof, hij was blijde met zijn herwonnen vrijheid van denken en verzocht zijn vader, geen poging te doen om hem van zijn besluit terug te brengen, dit zou vruchteloos zijn, maar vooral, zoo eindigde hij - verlang ik bevrijd te blijven van bekeeringspogingen van mijn oudste zuster. Dat zij mij als een verworpeling aanziet, begrijp ik, dat zij voor mij zal bidden en boeten, vind ik zeer mooi van haar, maar in twistredenen treed ik niet. Zij is gelukkig in haar geloof, zooals moeder en ik in ons ongeloof, en wij moeten niet trachten elkaar ongelukkig te maken door de anderen die voldoening te ontnemen.
Toen Alfred Louise zonder een woord te zeggen den brief gaf, werd zij doodsbleek, haar lippen trilden.
- Ik heb nooit invloed op den jongen uitgeoefend, zeide zij, nooit, evenmin als op de anderen.
- Nu, antwoordde hij, directe invloed niet, dat weet ik, daar ben je te loyaal voor... maar...
- Verwijt het mij niet, ik kon toch niet anders...
- Neen, ik verwijt je niets en wij kunnen er niets aan doen, hij is tot de jaren des onderscheids gekomen en verantwoordelijk voor zijn eigen daden. Hoe minder men er over spreekt, hoe beter...
- Wil je het Mia zeggen? vroeg zij klein en bedeesd.
| |
| |
- Ja, en Agnes ook!
Toen hij haar den brief liet lezen, bloosde Mia sterk, Agnes haalde de schouders op en schudde het hoofd:
- Wat 'n drukte om niets! Hij is een tweede Mia, excepté que c'est tout à fait le contraire - wat maken die lui toch drukte van gelooven en niet gelooven. Wij weten er toch niets van, als wij maar goed leven, dan is het immers voldoende.
- Als je maar weet, wat je onder goed leven verstaat, antwoordde Mia, en tot haar vader: ik heb 't sinds lang gevreesd.
- En nu geen discussiën, geen toespelingen meer! Wij laten jou vrij, fijn roomsch te wezen, jouw broer moet ook het recht hebben, zijn opinies te volgen. Hij is een eerlijk man.
- Maar vader, en Mia's groote oogen zagen hem innig bedroefd aan, vindt u het niet verschrikkelijk van zoo'n jongen, dat hij het grootste goed verwerpt, zonder het eigenlijk te kennen, dat hij God en hemel verloochent?
Alfred zocht iets tusschen zijn papieren, hij kon niet goed tegen den blik van haar oogen.
- Als hij maar zoo braaf en edel blijft als zijn moeder, dat is het voornaamste en nu geen woord meer er over, dat verbied ik je, noch tegen mekaar, noch tegen Otto, noch tegen moeder.
Toen Otto thuis kwam, viel hij Louise om den hals en zij kuste hem stom van aandoening.
- Jongen, fluisterde zij, zorg er voor dat niemand
| |
| |
zeggen kan, hoe je vrijheid van denken, alleen een voorwendsel was voor vrijheid van handelen en minder goed leven.
- Ik heb uw voorbeeld, antwoordde hij, dat heeft mij van jongs af wantrouwend gemaakt tegen alles, wat de roomschen mij leerden.
Mia's lippen zeiden hem niets, maar haar oogen spraken genoeg.
- Zij beklaagt mij, wat zou zij veel te zeggen hebben, als zij mocht.
Agnes lachte en schertste over alles heen. Zondags ging Otto niet meer naar de kerk, op vastendagen at hij met zijn moeder vleesch. Vrijdags was het altijd vischdiner, dat had Louise ingesteld tot Alfreds groote waardeering.
- Zou hij dan niets meer gelooven, aan geen God, geen Heiland? vroeg Jo Wegers aan Mia.
- Hij zegt van niet, zuchtte haar nichtje.
- Dat is toch vreeselijk! Ik zou 't niet kunnen uithouden dat te denken, en ik vind het zoo heerlijk Mies, dat wij zooveel samen gelooven.
- Wij moeten voor hem bidden Jo, fluisterde Mia en ook voor mijn arme moeder.
- En dan voor Bruno ook - toen vertrouwde zij haar - Maatje is zoo angstig, dat hij geen dominé wil worden. Hij spreekt er met mij nooit over - ik ben maar een dom meisje, maar als jij het hem eens vroeg. Ma voelde wel, dat er iets in hem veranderd was, en zij is zoo bang voor twist tusschen hem en Paatje, daarom vroeg Ma logies in Den Haag voor ons.
| |
| |
Den eersten keer, dat zij met Bruno alleen wandelde door de Scheveningsche boschjes, begon Mia over Otto:
- Hoe vind je dat, Bruno? Ma en ik hebben er nog geen woord over gesproken met elkander.
- Hij weet niet, wat hij verwerpt, maar hij is nog zoo jong.
- Hij heeft mama's karakter, hij heeft geen religieus gevoel evenmin als zij. 't Is een gebrek, schijnt het, waarmede men geboren wordt, zooals men op de wereld komt, zonder reuk of gezicht, en dan zijn ze er niet verantwoordelijk voor, denk je wel Bruno? Maar toch, 't is wel makkelijk zòò.
- Gemakkelijk? Ja, de diepte der dingen niet te zoeken, aan de oppervlakte blijven, het leven door lachen of door dansen of eenvoudig den ernst van ons bestaan te ignoreeren - zeggen: ik kan toch niet weten, hoe alles zich toedraagt - ja, voor wie 't kan...
- 't Komt natuurlijk door mijn karakter maar zeker ook door den eigenaardigen toestand bij ons aan huis, dat ik zoo onophoudelijk vervuld ben van godsdienstige dingen, en er in de onzichtbare wereld voor mij meer waarheid is dan in de zichtbare.
- Voor mij ook, fluisterde Bruno, en toen gehoor gevend aan een inwendigen drang, ik voer ook zoo'n strijd Mia?
- Tegen ongeloof? schrikte zij.
- O God zij gedankt neen, maar tegen hetgeen ik van jongs af heb geleerd en wat ik later zal moeten
| |
| |
leeren aan de menschen. Weet ik zelf wat ik geloof, wat mijn vader gelooft? Hoe moet ik hun iets verkondigen, waarvan ik zelf niet overtuigd ben? Wat gaf zulk een kracht aan de prediking der Apostelen? Hun rotsvast geloof, in hetgeen de Meester hun had geleerd maar op wiens gezag is het, dat ik de waarheid preek?
- Wat 'n verwarring!
- Ja verwarring, dat is het woord; laatst preekte in onze kerk een predikant uit Assen en de boeren vonden het heel mooi, maar zij begrepen het niet, ik vatte het duidelijk dat hij het over een goddelijk Ideaal had bij gebrek aan een persoonlijken God.
- En wat zei je vader?
- Toen ik er over sprak, bleek het dat hij denzelfden indruk had gekregen - want zijn godsgeloof is onwrikbaar, maar toen wij het over de godheid van Christus hadden, schermde hij zoo handig met den Zoon des Menschen en de goddelijkheid in den mensch als kind Gods, dat ik van zijn bedoeling niets begreep. Den volgenden Zondag ging ik naar een ander dorp en daar kregen wij een onvervalschte, ouderwetsche preek, - vol schelden en hakken op de katholieken. - Nu vader, vroeg ik, wie heeft nu gelijk van de twee, en hij hield toen een verhandeling over het objectieve en subjectieve der waarheid.
- Maar twee verschillende dingen kunnen toch niet tegelijk waar zijn?
- 't Schijnt toch van wel, en twijfelen moet ook beter zijn dan weten - zeggen ze, - en toch als
| |
| |
ik in de rechten of de medicijnen studeer, dan weet ik waar ik aan toe ben, wat de proffen mij leeren staat op vaste basis. - Allen zijn het er over eens dít leert het Romeinsche recht, dát de bacterologie. Ik kan mijn kennis opbouwen uit hun lessen, - maar in theologie sta ik te waggelen, ik weet niet òf ik voor of achteruit moet gaan om niet te vallen in den afgrond van het ongeloof.
- En word je toch dominé?
- Het wordt mij hoe langer hoe moeilijker. Maar ik durf er niet aan denken het vader te zeggen. Misschien is het maar goed dat Lucy geëngageerd is, zij waren zoo bang dat ik verliefd op haar zou worden, - en een roomsch meisje kan toch niet met een dominé trouwen.
- Neen, dat zou nooit gaan, - ook niet voor jullie.
- Laatst betrapte vader mij op het lezen van een goedkoop volksboekje: Waar is de Kerk van Christus?... maar toen had je zijn boosheid moeten zien, hij verscheurde het, of ik al zei: Leest u het maar eens, 't is uitstekend geschreven en zoo eenvoudig bevattelijk.
- Ik heb de zekerheid van mijn geloof, antwoordde hij en den geheelen dag kreeg ik geen goed woord, en ik werd ook boos en zei: 't Is waarlijk of u bang is voor de waarheid in dat boekje van dertig cent. Ma huilde en bad mij te zwijgen, - maar 't laat mij niet los na dien tijd.
- Wat bedoel je?
- Wel dat, zooals Otto denkt, het Christendom
| |
| |
een groote leugen is of een mooie illusie, of wel dat in geen van onze ontelbare kerkjes de ware Kerk van Christus te vinden is.
- Dan, dan! Mia's oogen schitterden, o Bruno! dan...
- Voor de laatste consequentie blijf ik nog staan, - lachte Bruno, maar ik wil het weten, ik zal het onderzoeken, en mijn besluit nemen als eerlijk man, zooals ik hoop dat je broer deed.
- Wat heeft hij onderzocht? Hij volgde eenvoudig zijn neiging, maar je moet niet alleen zoeken Bruno, maar ook bidden...
- Bid je voor mij? Mia, er hangt zooveel voor mij af van het antwoord, dat ik ontvang, maar dat weet ik zeker, protestantsch predikant kan ik niet worden. De teleurstelling is groot voor mijn vader en mijn arme moeder krijgt er den terugslag van - maar ik moet beslissen, wie weet hoe spoedig!
Tegen Jo zeide Mia alleen:
- Je moet ook veel voor jou broer bidden, hij doorleeft moeilijke uren, maar als God hem steunt, kan hij niet anders dan een goed besluit nemen.
- Och Mies, zou ons dat wachten? Paatje overleeft het niet, zuchtte Jo bekommerd, en 't ergste is dat ons Maatje er door lijdt en zij is toch al zoo zwak en zenuwachtig.
Mia zuchtte mee:
- Ach Jo! wij zijn niet op de wereld om gelukkig te zijn.
| |
| |
't Klonk vreemd die bekentenis van de jonge, frissche lippen, in deze omgeving van rijkdom, weelde, comfort, maar Jo drukte haar nichtje de hand en beaamde:
- Je hebt gelijk Mia, maar geluk is heel iets anders dan pleizier of pret, en toen vertrouwde zij haar, dat zij stil verloofd was met den zoon van een orthodoxen predikant, uit een naburig dorpje en deze studeerde voor onderwijzer en wilde naar Zuid- of West-Afrika gaan als zendeling, en 't kostte haar natuurlijk veel, Maatje en de kinderen te verlaten, maar zij wilde zoo gaarne werken onder de heidenen en hun ziel openen voor de waarheden van het Christendom. - Maatje zou het hard vinden, maar Annie kon haar reeds zoo flink helpen en spoedig zou ook Leentje groot genoeg zijn om in het huishouden te assisteeren. Paatje keurde het zeker goed, hij bemoeide zich niet veel met de meisjes. Bruno was zijn alles, en toen fluisterde ook Mia haar nichtje, haar eigen groot geheim in, dat zij niemand zeggen mocht en Jo zag haar vreemd aan met groote, verbaasde oogen.
- O, Mia dat is nog heel iets anders, je heele leven lang, wat 'n offer!
In stille extase sloeg het meisje de oogen op haar kruis.
- En ik vraag mij af Jo, òf ik niet te weinig geef aan Hem, die ons zoo oneindig heeft liefgehad, of Hij nìet recht heeft op nog meer.
- Nog meer, vroeg Jo, nog meer? Wat bedoel je?
Mia kuste haar, maar antwoordde niet.
|
|