Amsterdam. Burgerweeshuis
(1975)–R. Meischke– Auteursrechtelijk beschermdDe schoorsteenwand van de regentenzaalAfb. 265. De schoorsteenwand van de regentenzaal, met een reconstructie van de oorspronkelijke plaatsing van ‘de Slag op de Slaak’ (blz. 185). Schaal 1: 33. De schoorsteenwand is de tweede wand, in het interieur van de vleugels van Jacob van Campen, die als een geheel ontworpen is. Ook hier is weer het ordeboek van Scamozzi gevolgd, waaruit voor de schouw de Ionische orde voor de portalen, die ook bij de ingangen op de binnenplaats gebruikt werd, is toegepast. Bovenaan de wand is de kroonlijst van de grote Ionische orde gebruikt. Achter de 18de eeuwse wapenborden waren omgecorniste architraafprofielen aanwezig, zoals die zich ook op de schoorsteenboezem bevinden, waarin de zijstukken van ‘de Slag op de Slaak’ precies passen. De deuren naast de schouw hebben grote panelen en verschillen daardoor van de deuren van de binnenplaats en van het middelhuis. Het lijkt niet uitgesloten dat zij bij de modernisering van de zaal in 1656 zijn gewijzigd (blz. 190). Doordat de pilasters tegen de achterwand van de schouw aan de bovenzijde breder zijn dan de zich iets verjongende zuilen, springt ook het bovenstuk van de schouw aan de achterzijde iets uit. Afb. 266. Geschilderd fries op de schoorsteen (opn. 1975). Afb. 267. Zijkant van de schoorsteen met beschilderd paneel. Afb. 268. Beschilderd paneel aan de linkerzijkant van de schouw (opn. 1975). Kandelabermotief met inschrift: promethevs. Afb. 269. Beschilderd paneel aan de rechterzijkant van de schouw (opn. 1975). Bij de restauratie van de schouw kwamen in 1974 enige onbekende schilderingen voor de dag op het fries en op de houten panelen aan weerszijden van de boezem. Waarschijnlijk behoren deze tot de oorspronkelijke opzet en niet tot de de nieuwe decoratie van 1656 (blz. 220). | |||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||
Zilveren schaalAfb. 270 en 271. Zilveren schaal. Hoog 18 en diameter 18. (Rijksmuseum Amsterdam; bruikleen van Historisch museum Rotterdam) (Voet, 1912, no. 28). Ingegraveerde middenvoorstelling naar regentenstuk 1633 (afb. 111) met daaromheen de inscriptie: ‘D. Reghenten voor t' Weeshuis getrou; Schencken Pieter Intes' d' Meester vant' gebou; Vier Silveren Schaelen wel gemaeckt. Voor t'loflyck Timmeren hooch bedaeckt Ao 1635.’ Pieter Intesz was de meester timmerman270
271
272
273
onder wiens leiding de nieuwe vleugels van de meisjesplaats werden opgetrokken (blz. 182). | |||||||||||||||||
Het boekhoudershuisAfb. 272 en 273. Reconstructie van gevel en plattegrond van het boekhoudershuis, schaal 1:250. Afb. 274. Het boekhoudershuis bij de aanvang van de restauratie (opn. 1964). Afb. 275. Het boekhoudershuis met het pleintje ervoor (opn. ca. 1963). Het huis voor de boekhouder-notaris werd gebouwd omstreeks 1636, nadat de vernieuwing van de meisjesplaats voltooid was. Het sloot niet aan bij de meisjesplaats, doch wel bij de achtergevel van de galerij aan de jongensplaats, waarvan de kroonlijst werd voortgezet. De indeling van de gevel werd bepaald door de vooruitspringende muurdammen. Oorspronkelijk zijn hier kruiskozijnen geweest en in de smalle velden naast de middentravee halve kruiskozijnen. Aangezien deze in de 19de eeuw waren dichtgemetseld kon hier de hoogte van de kruiskozijnen nog worden vastgesteld. De indeling van het huis was aan de hand van de bewaard gebleven balklagen nog in hoofdzaken vast te stellen. De deur in het midden van | |||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||
274
275
de gevel gaf toegang tot een voorhuis, waaraan links een zijkamer grensde. Daarachter was de grote, daagse kamer en keuken met een stookplaats tegen de achterwand. Rechts was een uitgebouwde zijkamer. Aangezien dit het enige deel van het huis was dat niet boven de Begijnensloot lag kon hier een kelder worden gemaakt. Deze was toegankelijk van de keukenplaats naast het huis. Deze plaats die in de 18de eeuw reeds werd bebouwd, kwam met een eigen deur uit op het pleintje voor het boekhoudershuis (afb. 38). Tussen deze deur en de poort naar de jongensgalerij stond een pomp, mede ten dienste van dit huis, op dezelfde wijze als ook bij het schoolmeestershuis op de jongensplaats een pomp was (afb. 25). De verdieping van het boekhoudershuis zal een soortgelijke indeling hebben bezeten als de begane grond. Het was dan ook het grootste huis binnen het weeshuiscomplex. De boekhouder, tot 1812 tevens notaris, vertegenwoordigde in het huis het hoogste gezag na de regenten. | |||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||
276
277
| |||||||||||||||||
De bovenbouw van de poort in de Kalverstraat uit 1642Afb. 276. De poort in de Kal verstraat met een schematische aanduiding van de verbouwing van 1642, schaal 1: 100. Afb. 277. Doorsnede over de galerij en het huis van de geldophaler na de verbouwing van 1642 schaal 1:100. Afb. 278. Muurgedeelte boven de poort (opn. 1938). Door de betaling van het stadswapen aan Willem de Keyser en enkele andere uitgaven is het thans zeker dat de muur boven de poort in 1642 werd opgetrokken. Nu is het merkwaardig dat deze muur zich ook uitstrekt voor het huis van de geldophaler rechts van de poort. Dit muurgedeelte is alleen om esthetische redenen gebouwd doch is niet te zien. Doordat het linkerhuis in 1771 geheel werd vernieuwd is het niet meer na te gaan of aan deze zijde ook een zijmuur gebouwd werd. Het rechterzijstuk wekt de indruk alsof het bouwplan van 1642 omvangrijker is opgezet dan het tenslotte werd uitgevoerd. Men kan zich afvragen of het wellicht in de bedoeling heeft gelegen om de beide huizen ter weerszijden van de poort te slopen en een groter voorplein te maken. Het bouwen van een nieuwe gevel boven de poort hing samen met het verlengen van de galerij en de daarboven gelegen jongensschool in de richting van de Kalverstraat. De gevel boven de poort was het enige van deze uitbreiding dat zichtbaar was; de zijgevels van dit nieuwe deel van de galerij gingen schuil tussen de huizen achter de poort. Hoewel er uitgaven over het heiwerk voor deze uitbreiding bekend zijn (blz. 188), is er toch op onvoldoende wijze gefundeerd. Het lijkt erop alsof men de balken van de verdieping aan de noordzijde heeft opgelegd in de muur van het huis van de geldophaler en alleen aan de zuidkant een nieuwe muur heeft gebouwd (afb. 224 en 277). Ook bij de bestaande poort moet men de fundering onvoldoende versterkt hebben, waardoor ernstige zettingen zijn opgetreden. | |||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||
278
| |||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||
279
| |||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||
280
| |||||||||||||||||
De decoratie van de regenten-zaal in 1656Afb. 279. Het plafond van de regentenzaal (opn. 1974). Afb. 280. Achtkant het dichtst bij de schoorsteen; het kleden der weeskinderen (opn. 1974). Afb. 281 en 283. Regentenwapens met bloemenranken; rond het middenstuk (opn. 1974) (z.o.z.). Afb. 282. Centraal middenstuk van plafond (opn. 1974) (z.o.z.). Afb. 284. Eerste achtkant met voorstelling van het collecteren (opn. 1974). Bij een verfraaiing in 1656 werden de plafonds van de regentenzaal en de beide aangrenzende vertrekken beschilderd. Het decoratieve schilderwerk geschiedde door Mattheus van Pillecum. De figuren in het ronde middenstuk en in de beide achtkante doorkijken van de vergaderzaal zijn van de hand van Cornelis Holsteyn. In 1974 zijn deze plafonds gerestaureerd. Het plafond van de zaal is bij de schouw gesigneerd: M. van Pillecum. Rond de middencirkel zijn de zes wapenschilden van de regenten uit 1656 met de volgende naamlinten: ‘I. Trip; H. Vastricx; W. Kieft; A. Alewijn; W.V. Erpecum; F. Roeters.’ In het achtkant bij de schouw zijn engeltjes die twee weeskinderen kleden en een lint met op schrift: ‘Wij sijn barmhartigh’. In de middencirkel is de figuur van de liefde met opschrift op lint: ‘Liefde ist Fondament’. In het tweede achtkant zijn collecterende engeltjes met op een lint: ‘Weest mildadich’. | |||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||
281
282
283
284
| |||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||
285
| |||||||||||||||||
De zoldering van het achtervertrekAfb. 285. Deur van regentenzaal naar ‘Cas-Comptoir’ (opn. 1975). De decoratie van de deur bestaat uit een cirkelmotief met enkele slingers. Wellicht zijn de deuren aan weerszijden van de schouw in 1956 door deuren met een paneel vervangen, om deze beschildering te kunnen aanbrengen. Afb. 286. Het plafond van het ‘Cas-Comptoir’ (opn. 1974). Het vertrek achter de regentenzaal kreeg een decoratieve schildering met een sterk architectonische inslag. Op het vlakke plafond werden balken geschilderd die een cassettezoldering sugereren. In het midden een achtkant met daaromheen de symbolen van lente, zomer, herfst en winter. 286
| |||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||
E. Het weeshuis in de periode van 1680-ca. 1800De werkzaamheden in het laatste kwart der 17de eeuwDe vernieuwing van de vleugel aan de Nieuwezijds VoorburgwalBuiten de zorg voor de gang van zaken in het huis hadden de regenten hun aandacht nodig voor de vele beleggingen waaruit het weeshuis zijn inkomsten trok. Een van de grootste projecten die het weeshuis op dit gebied heeft ondernomen was de woningbouw in het Noortsche Bosch. De grond hiertoe, gelegen in de nieuwe stadsuitleg, werd door de stad aan het weeshuis en aan de gasthuizen ter beschikking gesteld. Deze aanvaardden hiermee de verplichting hier huizen te bouwen naar een model, vermoedelijk ontworpen door Philip Vingboons. Het weeshuis voegde hierdoor 73 huizen toe aan zijn bezit. Ondanks dit grote project schijnen er toch ook nog plannen tot wijzigingen aan het huis geweest te zijn. Op 12 februari 1671 besluiten de regenten met de architect Vingboons te spreken over het maken van een tekening voor de brouwerij van het Burgerweeshuis (a.b.w. 188). Later hoort men er niets meer over; de oude brouwerij staat er nog; het project zal dus niet tot uitvoering zijn gekomen. Waarschijnlijk begon toen reeds een andere, grote verbouwing zijn schaduw vooruit te werpen, namelijk de vernieuwing van de gehele achtervleugel. Op het naambord van regenten en regentessen, dat loopt van 1680-1709 vindt men deze vernieuwing toegelicht met de volgende passage: ‘Ao 1680. Het weeshuis aan de sijde vande lucijenburgwal van 't Bagijnhof af tot aan de Lucijesluis door ouderdom niet alleen vervallen maar ook selfe van onderen uitgespat sijnde, is het selve agtervolgens de resolutie en het goedvinden vande Ed. Heeren Burgemeesteren afgebrooken en door Orde van de bovenstaande hr. Regenten vernieuwt. Van welk gebouw op den 20 Augusty 1680 den eersten steen is gewijd aan 't eijnde bij 't Bagijnhof door Willem Six de Jonge.’ De oude vleugel die van zijn fundamenten was ‘afgeset’ werd afgebroken, ‘van niuws gehijt en 't niuw gebouw in plaas van 't oude gemaakt waar van den uijtgift van 17 augustus voorsz tot den eersten februari des jaars 1682 bedraagt een somme 27372 gld. 18 st.’ (Receuil a.b.w. 3). De rekeningen van de nieuwe vleugel bleven bewaard onder de titel ‘Specificatie van de geheel uytgift aengaende het nieuwe gebouw aan het meysjens weeshuys streckende langhs het water van de steene brugh tot aen het bagijnen hof’ (Jansen 1962; 12). De eerste betaling geschiedde op 17 augustus 1680 aan Jan Gerritsz. mastecooper, die 212 masten geleverd had à 1 gulden per stuk. Deze masten moeten gebruikt zijn voor de nieuwe gevel aan de Voorburgwal; aan de achterzijde benutte men de achtermuur van de vleugel uit 1634. Het bouwen vond plaats onder leiding van de meester-metselaar Cornelis Goethart en de meester-timmerman Dirck Janse. Willem van Cuyck leverde het steenhouwwerk aanGa naar margenoot+ plinten en neuten. In het voorjaar van 1681 is men aan de afwerking bezig. De beeldhouwer Jacob de Vries uit de Huydenstraat krijgt dan voor vier hele en twee halve ‘Ionica capiteelenr’ die hij op 13 maart en 23 april 1681 geleverd heeft f ii, -. Waarschijnlijk hebben deze zes Ionische kapitelen gediend voor de drie schouwen in de nieuwe vleugel. De beeldhouwer Bartholomeus Eggers ontvangt in juli 1681 f 150, - voor het in steen houwen van het wapen van Amsterdam. De kosten van de steen belopen f 27, -. Dit wapen vormt nog steeds het hart van de lange gevel aan de Voorburgwal. Waarschijnlijk werd alle houtwerk, waaronder de balklagen, in het interieur geverfd, want er worden hoge bedragen betaald aan de schilder (a.b.w. 137, 138 en 255). In de zalen op de begane grond zullen stenen vloeren zijn aangebracht op ‘aardwulven’. Willem van Brederoo levert ‘Sweedts steenen’ waarmee men waarschijnlijk de fraaie rode tegels aanduidt, die in de 17de eeuw veel werden gebruikt. Waarschijnlijk werden deze tegels afgewisseld met blauwe hardsteen want ook de blauwsteenkoper Jacob Vollenhof krijgt een betaling voor levering van vloerstenen in de periode van 8 februari tot 6 december 1681. Dit is de laatste post over het werk, dat vermoedelijk in november van dat jaar voltooid werd. In de rekeningen worden vrijwel geen namen vermeld van vertrekken. Het bestek | |||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||
over de afwerking van het gebouw geeft een volledige informatie over het gebruik van de ruimten in de nieuwe vleugel (zie blz. 242). Waarschijnlijk berustte de leiding over het bouwen bij de meester-timmerman. Aan hetGa naar margenoot+ eind van het werk, 18 november 1681 vindt men de volgende post: ‘Aen Dirck Jansz. ons Timmerman voor zyn dienst aengesien hij van het arbytsvolck niets getrocken heeft en buitentijds veel moeite gehadt heeft met het nieuw gebouw vereert f 200, -’. Het is echter de vraag of men deze meester-timmerman ook als de bouwmeester moet beschouwen. Ook Pieter Intesz, hoewel hij ‘vereert’ werd met vier zilveren schalen, was niet de architect van de grote binnenplaats. Uit de betaling aan Dirck Jansz kan alleen de conclusie getrokken worden, dat hij belast was met de leiding van het werk; niet dat hij het ontwerp leverde. Ook bij het bouwen van de vier huizen in de Kalverstraat in 1696 in opdracht van het weeshuis is Dirck Jansz betrokken. Ga naar margenoot+ Degene die in deze jaren voor het weeshuis de tekeningen maakte was Philip Vingboons, wiens naam zowel bij de huizen van de St.-Luciensteeg (1652) als bij die van het Noortsche Bosch voorkomt. Het gesprek over de tekening van de brouwerij, die hij in 1671 voor het weeshuis maakte, kan geleid hebben tot de plannen voor de nieuwe vleugel. De brouwerij lag namelijk in de uiterste zuidhoek aan de kant van het Begijnhof; mogelijk moest de nieuwe brouwerij meer naar voren komen te liggen, op de plaats van het niet meer gebruikte timmerhuis. Vingboons kan toen het meest rechtse paviljoen van de gevel ontworpen hebben, dat het begin zou kunnen zijn geweest van de algehele vernieuwing. | |||||||||||||||||
De indeling en de gevels van de nieuwe vleugelNiet de gehele vleugel die achter de nieuwe gevel aan de Voorburgwal schuil gaat was nieuw (zie blz. 242). Het noordelijk deel (aan de linkerzijde), het uit 1617 daterende kantoor werd opgevijzeld, zodat het een verdieping hoger werd. De regentessenzaal werd daarna niet meer als zodanig gebruikt. Op de begane grond er onder bleef echter de woning van de binnenvader. Tussen deze twee ruimten kwam nu de nieuwe kamer voor de regentessen, volgens Wagenaar ‘een net ingestoken vertrek’. Hoewel de nieuwe kamer dus op dezelfde plaats en hoogte bleef als de oude, veranderde hij toch geheel van aanzien. Dit nieuwe vertrek werd versierd met een schildering, waarop de wapens van de regentessen uit die periode zijn afgebeeld (zie blz. 87). Ga naar margenoot+ Naast deze ruimte kwam in het lange middendeel van de vleugel het snijhuis, waar de broodmaaltijden werden klaargemaakt. Dit snijhuis was waarschijnlijk niet rechtstreeks verbonden met het middelhuis, maar via de gang naar het water, die uitkwam op een poortje. Verder bestond het lange middendeel uit drie grote zalen; de twee eerste bestemd tot werklokaal voor het linnen- en ‘spelde’ werk, de derde als ziekenzaal voor de grote meisjes. Waarschijnlijk was de oude vleugel op dezelfde wijze ingedeeld. Nadat in 1645 in een nieuwe jongensziekenzaal was gemaakt, werd de oude ruimte voor de ‘spelde wercksters’ ingericht (zie blz. 166). De moeilijkheid doet zich voor dat niet bekend is waar de scheidingswand tussen de beide les- en werklokalen heeft gestaan. De wand, waartegen twee ruggelings geplaatste schouwen, bevindt zich thans niet precies in het midden van het lange middenstuk van de nieuwe vleugel en dus ook niet onder de schoorsteen op het dak. Wel vond men op dit punt een 17de eeuwse paalfundering. In het opgaande werk echter werden geen sporen gevonden van een eventueel opschuiven van deze tussenmuur met een vensterbreedte. De ziekenzaal die vijf vensterassen breed was heeft, vermoedelijk uit overwegingen van symmetrie, een zelfde poortje gekregen als er aan het eind van de gang naast het snijhuis staat. Het poortje naar de ziekenzaal werd vermoedelijk reeds vroeg aan het gebruik onttrokken; bij de laatste verbouwing kwam achter de baksteenvulling een oorspronkelijk opgeklampte deur voor den dag. De ziekenzaal was te bereiken via de erachter gelegen vleugel, waarin zich de ziekenkeuken en de kamer van de ziekenmoeder bevonden. Aan het zuidelijk einde van het lange middenstuk (aan de rechterkant) was weer een hoger paviljoen. Op de begane grond bevonden zich hier twee washuizen; het eerste diende tot washuis voor het meisjesziekenhuis, het tweede tot wasruimte van het grote meisjeshuis. Reeds op de plattegrond van 1631 hebben zij beide dezelfde vorm en dient het eerste ook reeds als washuis. | |||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||
Het gebruik van de verdieping in het middendeel is onbekend. In het linkerpaviljoen was de regentessenkamer; in het rechter bevonden zich waarschijnlijk linnenkamers. De tweede verdieping en de zolders van de beide paviljoens kunnen bezwaarlijk anders dan tot berging en als droogzolders hebben gediend. Ga naar margenoot+ Het hoger optrekken van beide zijpaviljoens moet bijna zeker gebeurd zijn uit een oogpunt van gevelcompositie. Dit moet nogal ingrijpend zijn geweest. Het regentessenkantoor moest worden opgevijzeld - hetgeen ook inwendig veel veranderingen nodig maakte - en het rechterpaviljoen schijnt bovenin niet anders te hebben gehad dan een droogzolder. De vraag rijst waarom, als men zoveel moeite deed om twee hogere hoekpaviljoens te krijgen, men deze dan niet gelijk maakte? Het is niet onmogelijk dat er tijdens de uitvoering iets aan het ontwerp veranderd werd. Wanneer men zich links een paviljoen denkt van gelijke afmetingen als dat aan de rechterkant, komt men precies uit bij de hoek van de St.-Luciensteeg. In dat geval had men niet alleen het regentessenkantoor maar ook de keuken bij de verbouwing moeten betrekken. Deze gevel heeft lang zijn oorspronkelijk uiterlijk behouden (zie blz. 242). Eerst na 1823 werden kruiskozijnen vervangen door nieuwe vensters met een onderdorpel die lager lag, waardoor de verhoudingen ingrijpend werden gewijzigd (zie blz. 278). Toen in 1884 de N.Z. Voorburgwal werd gedempt, werd het basement van de gevel, die oorspronkelijk in het water had gestaan, aan het gezicht onttrokken, waardoor hij aan expressie inboette (zie blz. 52). | |||||||||||||||||
Enige onderhoudswerken aan het eind van de 17de eeuwVan de altijd voortgaande reparaties aan het weeshuis werden enkele opgetekend in het eerdergenoemd Recueil, hetgeen waarschijnlijk voortkomt uit het feit, dat ze werden uitgevoerd ten tijde van regent Wiltschut die dit overzicht heeft samengesteld. Ga naar margenoot+ Over het vernieuwen van de kap van het jongenshuis en van het kinderhuis vermeldt hij het volgende: ‘In den jaare 1683 in maart hebben de regenten laten afbreeken de cap van het gewesene oude mannenhuys welk huys werd gebruykt tot de eetzaal en slaapplaats van de groote knegjens en daar voor betaalt over reparatie zedert de voorsz tijt tot den 24 januarie des jaars 1684 een som van f. 5212-14. Inden jaare 1685 van junyGa naar margenoot+ tot september is de cap van het klijne kinderhuys waarin mr. Dirk Verhoeven school hout alsoo deselve op verschijde plaatsen door outhijt vergaan was en perykellig van inte storten met nuwe binten en dakvensters en nuwe kapribben op eenige plaatsen gerepareerd etc welke reparatie is betaalt met f. 1308-10’. Op de gravure van Commelin van het jongenshuis is inderdaad een ander dak te zien dan op de afbeelding door Dapper. De trapgevels aan weerszijden zijn verdwenen en er zijn nieuwe, enigszins grove dakkapellen gekomen, die ook na de vernieuwing van de gevel in de 18de eeuw zijn blijven bestaan (zie blz. 26 en 40). De werkzaamheden aan het dak van het kinderhuis, dat in 1599 naar plannen van Hendrick de Keyser gebouwd was, zijn minder ingrijpend geweest; hier ziet men geen veranderingen, vergeleken bij eerdere afbeeldingen. Ga naar margenoot+ Een ander belangrijk project was het maken van een grote waterbak op de meisjesplaats. De ontwerptekening hiervoor is bewaard gebleven (a.b.w. 138). De bak, die zes kelders had die met elkaar in verbinding stonden, verkeert nog steeds in goede staat. Hij kon ca. 800 ton water bevatten en kostte f 1861, - (Jansen 1962; 14) (zie blz. 258). Waarschijnlijk leverde deze bak ook water voor de pomp in de middelste pilaster van de westvleugel. Het afvalwater vloeide door een gemetseld riool naar de Voorburgwal. Het is niet bekend wanneer deze pomp gemaakt is (zie blz. 259). | |||||||||||||||||
De nieuwbouw uit het begin van de 18de eeuwDe vernieuwing van de huizen aan de St.-Luciensteeg en van de timmerloods in 1716Het eerste grote project in de 18de eeuw was de vernieuwing van de huizen aan de St.-Luciensteeg (zie blz. 317). Hiertoe waren reeds verscheidene plannen gemaakt. Nu de plannen tenslotte werden uitgevoerd, ontstond aan de St.-Luciensteeg een lange, monumentale gevel, die zeker als een van de belangrijke groepen van woonhuizen van de stad bekend zou zijn geweest indien hij op een plaats had gestaan waar hij als een geheel was waar te nemen. De nieuwe huizen hadden meer achterruimte nodig dan hun voorgangers waartoe men | |||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||
een deel van het vroegere koehuis, dat sedert de verbouwing van 1632 als timmerloods dienst had gedaan, moest slopen. Het best wordt men over de gang van zaken ingelichtGa naar margenoot+ door de volgende vermelding op het naambord van regenten en regentessen van 1708-1734. ‘Alle de Huizen, het Weeshuis toebehoorende staande in de Luciesteeg, door Ouderdom zodanig vervallen zynde, dat de Reparatien zeer lastig en de Revenuen gering waaren, hebben de zes bovenstaande regenten geresolveert onder approbatie van haar Ed. groot achtb. de heeren burgemeesteren, zoals die inden Jaare 1715 regeerende waaren dezelve Huizen te weeten van Lucie Sluis af tot de Kalverstraat, het hoekhuis daaronder begreepen af te breeken en vervolgens op de grond daar de oude stonden dertien nieuwe Huizen te bouwen van welke gebouwen de eerste steenen gelegt zijn; namentlyk, op de 15 Juny 1716 aan de Noorderhoek van het huis in de Kalverstraat door jacob van der waeyen, de jonge zoon van den Regent jacob van der waeyen en op den 00 Juny 1716 aan de Noorderhoek van het eerste huis aan de Lucie Sluis door willem van hoesen, zoon van den Regent leonard van hoesen.’ De tekst vervolgt in een andere letter: ‘Alzo het oude Pakhuis ter occasie van de nieuwe Timmeragie in de Luciesteeg voor een gedeelte moetende afgebroken en herbouwt werden, niet in staat bevonden was om de hout materialen van het Weeshuis op het zelve zonder gevaar te kunnen bergen, hebben de bovenstaande regenten geresolveert het zelve oude Pakhuis geheel af te breeken en een nieuw in de plaatse te zetten.’ De regenten in het jaar 1716 waren Mr. Pieter Nuyts, Jacob van der Wayen, Gerard Rogge, Leonard van Hoesen, Mr. Joan van Heuvel en Pieter Roos. Op het grote regentenstuk van Arnold Boonen vindt men hen afgebeeld (zie blz. 86). Hun prachtlievendheid blijkt ook uit een nieuw wapenbord dat zij lieten maken (zie blz. 96). Ga naar margenoot+ Hoewel de gevel aan de St.-Luciensteeg deze lust tot rijkdom wel tot uitdrukking bracht, was het nieuwe pakhuis dat voor het oude koehuis in de plaats kwam, zeer eenvoudig. Aan de zuidkant kon men gebruik maken van de achterwand van de galerij, aan de noordzijde kwam een nieuwe muur. De topgevels aan oost- en westkant zijn sinds de vernieuwing van het dak in 1896 verdwenen. Zij zijn te zien op de wijkkaart uit 1761 (zie blz. 14). Merkwaardig is, dat Schouten op de tekening van de meisjesplaats een trapgevel afbeeldt (zie blz. 37), een minder waarschijnlijke situatie. Inwendig was het gebouw tweebeukig. De standvinken die de onderslag in het midden droegen, zijn in 1860 door stalen kolommen vervangen. De plaats van de standvinken was uit de pengaten in de onderslagbalk en uit de fundering te reconstrueren. Om de trap van de galerij naar de school werd een raveling in de balklaag gemaakt. Daardoor was de plaats van de trap nog vast te stellen, ook nadat hij reeds lang was verdwenen. Hoe de verdieping van dit houtpakhuis te bereiken was, kon niet meer worden vastgesteld; waarschijnlijk door middel van een eenvoudige laddertrap (zie blz. 244). Aan de oostkant van de timmerloods lag een kleine ruimte die op de kaart van ca. 1860 als kantoor staat aangegeven. Van dit vertrekje was nog een wand met twee kruiskozijnen over. In het houtpakhuis waren de zeven vensteropeningen op de verdieping nog intact; op de begane grond waren er drie dichtgemetseld en vier door het aanbrengen van grotere vensters verdwenen. Uit de lange hoge vorm van de ramen en uit vergelijking met de kruiskozijnen in het kantoortje zou men kunnen afleiden dat hier oorspronkelijk tweelichtskozijnen zijn toegepast. In deze tijd is het nog gebruikelijk, de moderne schuifvensters te beperken tot de woonverdiepingen van de huizen en kruiskozijnen te gebruiken voor de utiliteitsbouw. De nieuwe timmerloods besloeg een kleiner oppervlak dan het vroegere koehuis, waardoor de huizen eromheen meer ruimte kregen. Niet alleen de percelen aan de St.-Luciensteeg, ook de woning van de geldophaler aan de noordkant van de poort in de Kalverstraat kreeg een grotere achterplaats. De bijzonder kleine woning van de portier werd in de timmerloods uitgebouwd, een toestand die misschien voordien in het koehuis al was ontstaan (zie blz. 244). De nieuwe timmerloods liep minder ver naar het westen door dan het vroegere koehuis, waardoor de plaats naast het boekhoudershuis werd vergroot. Op deze vergrote plaats werd een onderkelderd vertrek gebouwd dat waarschijnlijk heeft gediend als keuken. Of dit tegelijk met de bouw van de nieuwe houtloods is gebeurd, valt niet te zeggen. Zowel het nieuwe pakhuis als de huizen aan de St.-Luciensteeg werden gebouwd door | |||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||
de metselaar en de timmerman van het weeshuis. Dit waren grote aannemersbedrijven uit de stad, die al het werk voor het huis uitvoerden. Als metselaar komt men in dezeGa naar margenoot+ periode - vanaf de bouw van de vier huizen in 1696 - Leendert Tak tegen. Hij ontvangt een extra betaling voor de tekeningen, die hij voor de huizen aan de St.-Luciensteeg maakt (zie blz. 318), zodat men hem wel als de ontwerper mag beschouwen. DeGa naar margenoot+ timmerman was Jan van der Streng, die Pieter van der Streng was opgevolgd nadat deze in 1713 was gestorven. Deze laatste was weer de opvolger van Dirck Jansz, die in 1696 nog bij het bouwen van de vier huizen in de Kalverstraat voorkwam. Tegelijk met het bouwen van het nieuwe pakhuis en de huizen aan de St.-Luciensteeg werd een groot riool gemaakt, waarop alle huizen in deze hoek loosden (zie blz. 259). Waarschijnlijk had er eerder langs het oude koehuis ook reeds een riool gelegen. Ook werden alle nieuwe huizen met loden pijpen aangesloten op de put in de houtloods. Hieruit blijkt hoezeer de huizen aan de St.-Luciensteeg en de nieuwe timmerloods één project zijn. | |||||||||||||||||
De herbouw van de herberg de Keizerskroon in 1725Een volgend bouwproject, van genoeg betekenis om vermeld te worden op het naambord van regenten, was de vernieuwing van het gebouw van het oude weeshuis aan de oostzijde van de Kalverstraat (zie blz. 13). Aan de lijst van de regenten in 1725 is toegevoegd: ‘Alzo de Herberg de keizerskroon het Weeshuis toebehoorende, door ouderdom zulks vervallen en overgezakt was dat te duchten stondt dat ten eenighen tyde geheel zoude konnen instorten en door geene reparatien herstelbaar was; hebben de Zes bovenstaande regenten geresolveerd, onder approbatie van hunne Ed. Groot Achtb. de heeren burgemeesteren, het voorsz huis ten gronde toe af te breeken (blyvende het gebouw van den Afslag, mids zo oud niet was, in weezen) en een volkomen nieuw in deszelfs plaatse te zetten, van welk huis de eerste steenen geleid zijn den 14 Mey 1725 aan den Zuiderhoek door Jonkh. elbert testart, oudste Zusters Zoon van de Regent Mr wigbolt slicher e.f. en aan den Noorderhoek door Jonkhr jan henrik kerckrinck oudste Zusters Zoon van den Regent balthazar huydecoper’. De regenten in dat jaar waren: Jacob van der Wayen; Gerard Rogge, Philips van der Ghiessen, Mr. Wigbolt Slicher E.F., Balthasar Huydecoper en Joan Lucas Bouwens. Het werk werd uitgevoerd door de timmerman Jan van der Streng en de metselaarGa naar margenoot+ Cornelis Tak, die Leendert Tak inmiddels was opgevolgd. In juni 1725 kreeg de heibaas uitbetaald. Op 14 november krijgt ‘Ignatius van Logteren voor t Steene Beeldwerk aan 't huys de Kyserskroon’ f 830, -. Hiermee moet de groep weeskinderen bedoeld zijn, die de gevel vroeger bekroonde en die thans in het Rijksmuseum wordt bewaard. Wie van de betrokken ambachtslieden het ontwerp voor dit gebouw maakte blijkt niet uit de rekeningen. | |||||||||||||||||
De waterkelder op de jongensplaats 1729 en 1730In het archief van het Burgerweeshuis bleef een ontwerptekening bewaard van de waterbak op de jongensplaats, die bestaat uit twaalf onderling verbonden compartimenten en die de grootste is van het hele huis (zie blz. 258). Helaas is niet aangegeven in welk jaar dit ontwerp is gemaakt (a.b.w. 138). De staatboeken vermelden hoge uitgaven in de jaren 1729 en 1730 waarbij in enkele posten wordt meegedeeld, dat ze kosten betreffen aan de regenbak en aan het riool. Dat het hier omvangrijker werk betreft dan reparaties, blijkt uit de hoge post voor het graafwerk. Het lijkt dan ook het meest waarschijnlijk dat deze posten betrekking hebben op genoemde grote regenbak in de jongensplaats. Het riool moet dan de afwatering zijn, die de huizen in de Kalverstraat ten zuiden van de weeshuispoort verbindt met de Begijnensloot. Een blik op de rioleringskaart van ca. 1860 toont aan dat dit riool waarschijnlijk met het bouwen van de grote waterput is verlegd (zie blz. 259). | |||||||||||||||||
De modernisering van de regentenzaal in 1731Enkele posten in de rapiamus van de dagelijkse uitgaven (a.b.w. 224) brengen aan het licht, dat de regentenzaal in 1731 enigszins gemoderniseerd moet zijn. Op 16 januari 1732 is een betaling geboekt van f 233-18 aan Jan van der Streng voor ‘differente | |||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||
wageschotten aan de Nieuwe Camer’. Op 30 januari daaropvolgend ontvangt deGa naar margenoot+ weduwe Jan Hardenbergh f 144, - voor 18 stoelen ‘gelevert opt Comptoir’. ‘De nieuwe kamer’ was een naam voor de uit 1634 daterende regentenzaal, die in 1656 ook in de rekeningen gebruikt werd (zie blz. 190). Hoewel deze naam later niet meer zoveel voorkomt, bleef men het administratiekantoor in het jongenshuis, dat van 1632-1634 als regentenzaal gefungeerd schijnt te hebben, steeds betitelen met ‘het oude regentencomptoir’, een naam waarmee Wagenaar het in 1765 ook nog aanduidt. De stoelen, die hier geleverd worden voor het ‘comptoir’ zullen bestemd geweest zijn voor de regentenzaal. Hoewel men bij ‘comptoir’ ook nog zou kunnen denken aan de genoemde ruimte in het jongenshuis of zelfs aan de regentessenzaal, mag men aannemen dat deze beide ruimten met een uitgebreider benaming zouden zijn aangeduid. Bovendien was er slechts één vertrek dat later een dergelijk groot aantal stoelen bezat, namelijk de regentenzaal. Zijn dit de stoelen met getorste poten en spijlen waarvan er thans, de voorzittersstoel met armleuningen meegerekend, nog twintig over zijn en die steeds in de regentenzaal stonden? Aangezien stoelen van dit model al voorkomen op het regentenstuk van 1716 is het mogelijk dat men eerder een zestal van deze stoelen heeft aangeschaft en in 1732 dit aantal met 18 heeft uitgebreid (zie blz. 79). Hoewel deze stoelen, behalve die om de tafel, volgens de gewoonte tegen de muren van het vertrek geplaatst werden, mag men toch de ‘differente wagenschotten’ van Jan van der Streng niet in verband brengen met de noodzaak van een lambrizering ter bescherming van de wand. De betimmering, die alleen aangebracht is aan de zijde van deGa naar margenoot+ vensters, houdt klaarblijkelijk verband met het vervangen van de kruiskozijnen door schuifvensters. Waarschijnlijk is dit de eerste vleugel van de binnenplaats, waarbij de kruiskozijnen verdwenen. De uitvoering is hier iets rijker dan bij de overige vleugels, doordat er natuurstenen dorpels onder de kozijnen werden gemaakt. Ga naar margenoot+ Nadat deze modernisering was voltooid, werden op het middelste penant de wapenschilden van de regenten van 1732 aangebracht (zie blz. 97). In dat jaar waren er bij uitzondering maar vijf regenten. De betaling van deze wapens werd niet gevonden. Aangezien Ignatius Van Logteren in deze tijd de beeldhouwer van het huis was, lijkt het aannemelijk, dat hij ze heeft gesneden. Wel vermeldt de rapiamus in april 1733 een betaling van f 45-8 aan de wapenschilder Jaques Estienne Benoit, een vrij hoog bedrag in vergelijking met de f 10, die deze schilder in 1737 ontvangt voor het schilderen van de wapens van de heren Hooft en De Witt, vermoedelijk op het grote wapenbord van 1716. Ook werd in augustus 1732 f 13 betaald aan Lucas Berk voor het schoonmaken van de schilderijen in dit vertrek. Al deze posten hebben duidelijk betrekking op de grote regentenzaal, die door het vervangen van de kruiskozijnen met glas in lood door schuifvensters, een heel andere atmosfeer kreeg. Het is moeilijk vast te stellen wat er nog meer gebeurde. Op 30 december 1731 wordt aan de steenhouwers Hendrik Knoop en Zoon f 479-18 betaald voor het afgelopen jaar. Aangezien zij ook de vensterdorpels geleverd zullen hebben is dit bedrag te laag voor ook een nieuwe vloer. Wel blijft het mogelijk dat toen in de 17de eeuwse schouw de marmeren 18de eeuwse stookplaats is aangebracht. Deze oplossing werd in Amsterdam in die tijd meer toegepast wanneer men een monumentale schouw wilde sparen en toch de verbeterde rookafvoer van de 18de eeuwse schoorsteenvorm wilde benutten (zie afb. blz. 65). | |||||||||||||||||
De nieuwe bakkerij en het rookhuis uit 1732In 1732 werd wederom een grote nieuwbouw ter hand genomen, ditmaal in de hoek bij de regenten- en de regentessenkamers, die sinds de verbouwing van 1634-1635 onafgewerkt was gebleven (zie blz. 245). Pieter Post was hiervoor reeds in 1646 naar het weeshuis gekomen. Op een nog onbekend tijdstip moet de bakkerij van de zuidvleugel naar hier zijn verplaatst. In 1732 krijgt de huurder van Kalverstraat 88, H. Janse, Mr bakker een half jaar loon uitbetaald, omdat in zijn huis met turf uit het weeshuis brood was gebakken tijdens de vernieuwing van de bakkerij. Ook het rookhuis, de plaats waar in de slachtmaand het vlees van de voor het weeshuis geslachte ossen werd gerookt, werd vernieuwd. Door het nieuwe gebouw kon men nu in deze hoek orde scheppen. Er ontstond een nieuwe vleugel die evenwijdig liep aan de regentenzaal en met een uitstekend deel bij het voorplein aan de St.-Luciensteeg. Ook de muur langs de St.-Luciensteeg zal in deze | |||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||
periode vernieuwd zijn. Onveranderd bleef de keuken op de hoek, een waarschijnlijk zo onmisbare ruimte, dat hij aan de modernisering ontsnapte. Ga naar margenoot+ Eerst op 6 augustus 1732 ontvangt de heibaas Cornelis IJsbrands f 332-15 voor het heien van 112 masten en 18 juffers. Hierbij werden twee juffers voor een mast gerekend, ‘tot het nieuwe Rookhuys en Backerije’. Casper Claesz krijgt op dezelfde dag f 148-10 voor graafloon aan de fundamenten van de bakkerij en het rookhuis (a.b.w. 263). Hierna volgen in de staatboeken zeer hoge posten voor de metselaar Cornelis Tak en wat minder hoge voor de timmerman JanGa naar margenoot+ van der Streng. Op 29 oktober 1732 en op 21 januari 1733 ontvangen de houtleveranciers Maarten en Cornelis van der Streng hoge bedragen voor hout, dat aan het nieuwe werk is gebruikt, terwijl Pieter van der Streng, die men vrijwel jaarlijks in de rekeningen aantreft, voor ijzerwerk thans f 944-11 te vorderen heeft. De rooimeester Jan van Sutphen krijgt op 3 december f 11-12 voor zijn bemoeiingen. De steenhouwer Hendrik Knoop ontvangt op 4 februari 1733 f 346, waarschijnlijk voor vloersteen. Ga naar margenoot+ Aangezien deze nieuwe vleugel in 1880 en 1884 ingrijpend werd veranderd (zie blz. 269), bieden de plattegrond van het weeshuis uit ca. 1860 (zie blz. 259) en de toestand van voor de verbouwing in 1880 (zie blz. 154) veel steun bij de reconstructie. Het rookhuis lag in het smalle uitspringende voorstuk. Daarnaast, op de hoek van de grote vleugel, was de bakkerij gevestigd, die te bereiken was door een deur uit de St.-Luciensteeg. In deze vleugel, evenwijdig aan de regentenzaal, lagen verder nog naast de brouwerij een provisieruimte of kleine keuken, een woonkamer voor een van de suppoosten en een suppoosten-eetzaal. Beide laatste vertrekken waren uitgevoerd als opkamer zodat er nog een kelderachtige ruimte beneden lag. Het gebouw had twee verdiepingen, waarvan de eerste enkele kleine vensters bezat en de tweede vrijwel geheel gesloten was. De eerste verdieping kan bestemd geweest zijn voor het opslaan van voorraden als peulvruchten e.d.; de tweede is waarschijnlijk in gebruik geweest als turfzolder. Op de tekening van Jan de Beijer, waarop de vleugel aan het pleintje staat afgebeeld (zie blz. 244), ziet men op de eerste verdieping een kozijn met beneden een luik en boven een venster. Waarschijnlijk is dit venstertype ook gebruikt in de lange gevel aan de keukenplaats. De enkele oorspronkelijke vensters, die daar nog aanwezig waren, hebben een soortgelijke maat. De beide verdiepingen hadden een hijsluik in de uitgebouwde dwarsvleugel aan de zijde boven de binnenplaats. Men krijgt hieruit de indruk dat het rookhuis zich alleen op de begane grond bevond. De hoofdvleugel was gedekt door een pannendak, de uitgebouwde dwarsvleugel had een platte afdekking. Het is opmerkelijk dat men aan deze vleugel, die op een zeer belangrijk punt lag, zo weinig architectonische eisen heeft gesteld. Vergeleken met de vleugel langs de Voorburgwal en de huizen langs de St.-Luciensteeg was het een vrij nonchalant gebouw. Wellicht heeft het gesloten karakter van dit deel en de bedrijfsbestemming de bouwers er in doen berusten, dat hier een soort van achterkant aan de openbare weg kwam te liggen. Met het bouwen van deze vleugel was de buitenzijde van het weeshuis tenslotte geheel vernieuwd. | |||||||||||||||||
De vernieuwing van de regentessenkamer ca. 1735Het is niet gelukt aan de hand van de verschillende uitgavenposten het jaar vast te stellen, waarin de regentessenkamer werd gemoderniseerd. De gang van zaken is waarschijnlijk als volgt geweest. Direct na de modernisering van de regentenzaal moet men begonnen zijn met het bouwen van de nieuwe vleugel aan de keukenplaats. Deze sloot aan op het hoge noordelijke deel van de vleugel aan de Voorburgwal. Waarschijnlijk was er op de begane grond, waar de woning van de binnenvader lag, hierdoor ook enige modernisering nodig. De vernieuwing van de stookplaats en de vensters op de begane grond moet de vernieuwing van deze elementen op de verdieping vrijwel noodzakelijk hebben gemaakt. Bovendien valt een vernieuwing van de regentessenzaal na die van de regenten te verwachten. De modernisering van de regentessenzaal was ingrijpender dan die aan de kamer voor de regenten. Niet alleen werden de vensters vernieuwd; tevens werd een lambrizering | |||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||
rond het gehele vertrek aangebracht en werd er een nieuwe, monumentale schouw geplaatst. Een belangrijk element was de fraai gesneden lijst voor de spiegel, thans nog alleen bekend van foto's. Voor de overdracht van het gebouw is deze spiegel helaas ontvreemd. Deze lijst, in een late Lod. xiv-stijl, was van een hoge kwaliteit en waarschijnlijkGa naar margenoot+ geleverd door Ignatius van Logteren. Het staatboek van 1736 vermeldt namelijk een betaling aan de weduwe van Van Logteren van f 105. Bedrag en tijdstip maken het mogelijk dat hiermee de betaling voor deze lijst plaats vond (zie blz. 68). | |||||||||||||||||
De moderniseringen van de binnenplaatsen in het midden van de 18de eeuwDe vernieuwing van het jongenshuis in 1739De modernisering van het gebouw ging in de 18de eeuw zo geleidelijk verder, dat het moeilijk valt een volledig beeld hiervan te krijgen. Bovendien werd er veel werk uitgevoerd in de eigen werkplaats, hetgeen zich dan voor een deel aan de rekeningen onttrok. Ga naar margenoot+ Het jaar 1736 toont een hoog bedrag aan onderhoud (f 11.253-6). In dat jaar vindt men op 31 juli een post met een omschrijving. Hendrik Knoop ontvangt dan een bedrag van f 900-6 voor 528 marmeren vloerstenen voor de meisjeseetzaal. Stond dit werk op zichzelf of werd de meisjeseetzaal geheel gemoderniseerd en voorzien van nieuwe schuifvensters? Er zijn in dat jaar zeer veel betalingen aan Jan van der Streng en ook de glazenmaker Abraham ten Osselaar komt maandelijks in de rekeningen voor, echter niet met zulke hoge bedragen. Ook aan de ‘steentjesbakkers’ (tegelbakkers) Willem van der Kloet en Dk Huurman en aan de huisschilder Anthony Aardewijn komen hoge betalingen voor. Ga naar margenoot+ Bij het jongenshuis zou de wens om ook daar schuifvensters te maken, de aanleiding geweest kunnen zijn tot het vernieuwen van de gevel. De vensters op de begane grond waren namelijk nauwelijks te vervangen door schuiframen zonder de gevel te slopen, terwijl er bij de smalle vensters op de verdieping zoveel sloopwerk nodig zou zijn geweest, dat men even goed alles kon afbreken. In 1739 maakte men hier dan ook een geheel nieuwe voorgevel, waarbij de oude fundering werd gebruikt en ook kap en balklagen intact bleven. Op 2 september 1739 ontvangt Hendrik Kuijster voor het vijzelen van de jongenseetzaal f 103-8. Waarschijnlijk heeft hij de gestutte balken zo opgedraaid, dat ze vlak kwamen te liggen. In deze maanden, beginnend met juli, krijgt Cornelis Tak hoge uitkeringen per maand, hetgeen uitwijst dat men met het metselwerk bezig is. Ook Jan van der Streng dient dan hoge rekeningen in. Ga naar margenoot+ Op 28 oktober wordt aan ‘Jan van Logteren Beeldhouwer voor Hardsteen en arbeydsloon aan de jongens Eetsaal’ f 220 betaald. Casper Claesz krijgt voor het graven van het fundament onder de stoep van de jongenseetzaal f 31-16. Dat men intussen het gebouw was blijven gebruiken, bewijst de f 50-8, die op 31 oktober betaald wordt voor het huren van zeilen, die bij de jongenseetzaal zijn gebruikt. In al deze posten gebruikt men de term jongenseetzaal voor het gehele jongenshuis. Aan het eind van het seizoen, op 31 januari 1740, dient de firma Hendrik Knoop & Zoon steenhouwers, een rekening in van f 755-13. Waarschijnlijk betrof deze het normale steenhouwerswerk van de gevel, als de onderdorpels van de vensters en de stoeptreden. De betaling aan Jan van Logteren zal dan betrekking hebben gehad op de zandstenen omlijsting van de hoofdtoegang. Ga naar margenoot+ Het volgend jaar geeft nog enkele posten, die betrekking kunnen hebben op de afwerking. In de jongenseetzaal komen dan 387 witte vloerstenen van 25½ duim, die f 2-17 per stuk kosten en waarvoor op 6 juni 1749 f 1.113-14 betaald wordt. Op 7 december 1740 ontvangen Bartholomeus Muilman Sr. en Jr. voor 22.000 Engelse leien van f 20 per duizend, f 440. Het ligt voor de hand dat men het dak, dat uit 1683 dateerde, nadat de gevel geheel was vernieuwd, weer opnieuw heeft gedekt. Hier moet dus een maasdekking gebruikt zijn, hetgeen vroeger ook al eens bleek uit de aankoop van Luikse leien (zie blz. 147). Aan het eind van dit werkjaar krijgt Hendrik Knoop nog een betaling van f 68-18 | |||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||
waarvan men zich zou kunnen afvragen of deze op de schouw in het administratiekantoor betrekking zou kunnen hebben. Dit is de meest verzorgde ruimte in het jongenshuis, voorzien van betimmerde plafonds en een lambrizering onder de vensters.Ga naar margenoot+ De nieuwe gevel van het jongenshuis bezat een voor Amsterdam grote breedte; hij lijkt dan ook meer op die van een buitenhuis dan op die voor een stadshuis (zie blz. 246). Het ontbreken van een hardstenen basement versterkt dit effect nog. De keldervensters zijn hier ook geheel in baksteen uitgevoerd en aan de onderkant van de gevel is slechts een bescheiden hardstenen plint aangebracht. De middenpartij van drie traveeën is aan weerszijden begrensd door geblokte pilasters. De zijstukken, van elk vier vensters, hebben aan weerszijden niet anders dan een brede muurdam. Ook de gootlijst is bescheiden door het ontbreken van het fries. Beslist storend, vooral boven het middendeel, is de plaats van de dakkapellen, die evenals de kap, gehandhaafd bleven. In hoofdopzet is de gevel betrekkelijk traditioneel evenals een aantal onderdelen. Men denke hierbij aan de fraaie grote Lod. xiv-schouw in het administratiekantoor; dezelfde stijl tonen de balusters van de stoep. Geheel anders is het portaal van Van Logteren, dat volledig in Lod. xv-stijl werd uitgevoerd. De ornamenten boven aan de pilasters, thans verdwenen, waren te oordelen naar oude afbeeldingen, ook in die stijl uitgevoerd. Aangezien Van Logteren ook in hout werkte is het niet onwaarschijnlijk dat ook deze van zijn hand waren. Voor Amsterdam is dit portaal een vroeg voorbeeld van het gebruik van Lod. xv-vormen. Het Burgerweeshuis bezit nog een ouder werk van Jan van Logteren, dat nogGa naar margenoot+ uitbundiger de nieuwe stijl vertegenwoordigt, met name een wapenbord van regenten. In het staatboek van 1737 komt een betaling voor van f 122-10 aan ‘Jan van Lugteren voor het snijen van het nieuwe naambord der Heeren Regenten’. Het bord, dat de wapens van de regenten uit dat jaar draagt, is steeds in de regentenzaal bewaard gebleven (zie blz. 99). Dit is het eerste werk dat Jan van Logteren, die zijn vader Ignatius na diens dood opvolgde, voor het weeshuis maakte. Het vermoeden is gerechtvaardigd, dat Van Logteren alleen verantwoordelijk is voor het ontwerp van de poort en dat de wel zeer traditionele gevel ontworpen is door Cornelis Tak of door Jan van der Streng. Het administratiekantoor was niet via de stoep en de hoofdingang te bereiken. Men kon er slechts komen van het pleintje voor het boekhoudershuis. Het notariskantoor dat hier stond moet in deze tijd ook gemoderniseerd zijn. Ook hier kwamen een royale stoep en een brede deur in een Lod. xiv-stijl. Waarschijnlijk heeft deze vernieuwing tegelijk met die van het jongenshuis plaats gevonden of anders toch kort daarna. | |||||||||||||||||
De vernieuwing van het kinderhuis in 1744 en 1745In de jaren 1744 en 1745 worden er weer hoge bedragen aan het weeshuis besteed, zonder dat de staatboeken vermelden waaraan wordt gewerkt. Ook de rapiamus geeft daarover geen inlichtingen. De uitgaven wijzen uit, dat er van een verbouwing sprake moet zijn. De funderingswerkzaamheden ontbreken en er wordt een zeer hoog bedrag betaald aan de vijzelaar. Ook vallen de buitengewoon hoge posten aan natuursteenwerk op. Dit alles wijst op een vernieuwing van de gevels van het kinderhuis. Het werk was ingrijpender dan het vernieuwen van de gevel van het jongenshuis, aangezien de balklagen en de kap moesten worden opgevijzeld om een gelijke verdiepinghoogte te krijgen met de andere vleugels van de binnenplaats (zie blz. 252.) In de architectuur van deze gevel sloot men zich geheel aan bij de drie vleugels uit 1634, hetgeen een kostbare zaak was. In juli 1744 worden de maandelijks terugkerende betalingen aan de metselaar Cornelis Tak en de timmerman Jan van der Streng zeer hoog, hetgeen tot december doorgaat. Op 18 november 1744 ontvangen de steenhouwersGa naar margenoot+ Hendrik Knoop en Zoon f 1.690 voor geleverde steen. Op 31 januari 1745 dienen zij nog een afrekening in van f 326-13. Op 6 december ontvangen Hendrik Kuyter en Leendert van der Horst f 593-1 ‘voor 't gebruyk van vijsels en arbijtsloon’. De baksteen, voor de verbouwing wordt geleverd door Matthijs van Zon de Jonge, die hiervoor f 1.487-13 ontvangt. De gewone steenleverancier van het weeshuis, de Wed. Gerrit de Jong ontvangt f 261-13. Blijkbaar is men niet in een jaar klaar gekomen, want in 1745 komt men van mei tot oktober weer hoge posten tegen voor de metselaar en de timmerman. Matthijs van Zon levert voor f 1.566-8 steen en de Wed. | |||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||
Gerrit de Jong voor f 190. Op 31 januari 1746 krijgt Hendrik Knoop over het afgelopen jaar f 881-6. In totaal is er dan in deze beide jaren voor ruim f 33.000 aan het weeshuis uitgegeven. Op 26 mei 1745 werd er een betaling van f 40 gedaan aan ‘Jan van Logteren mrGa naar margenoot+ beeldhouwer’. Nu kwamen er aan het nieuwe werk twee poorten voor met beeldhouwwerk erboven. Bij de kleine poort aan de binnenplaats was dit beeldhouwwerk een exacte kopie van dat aan de beide andere portalen. Waarschijnlijk zal men Van Logteren daarvoor niet nodig gehad hebben. De grote poort die op het boekhouderspleintje tegenover de ingang aan de St.-Luciensteeg lag heeft een grote bekroning met daarin centraal het stadswapen. Deze decoratie maakt een 17de eeuwse indruk. Mogelijk is dit beeldhouwwerk een inventie geweest van Van Logteren in 17de eeuwse trant; het bedrag is echter aan de lage kant voor een dergelijk omvangrijk stuk werk. Meer voor de hand ligt, dat de poort aan de overzijde, waarnaar deze poort gekopieerd is, ook een dergelijk stuk beeldhouwwerk met een wapen heeft gehad, dat zoals al het andere werk, door de firma Knoop werd gekopieerd. Mogelijk ook moet men daarbij niet denken aan het stadswapen maar aan het wapen van het weeshuis, de duif in stralenkrans, zoals die ook op de andere poorten voorkomt. De betaling aan Van Logteren zou dan op iets geheel anders betrekking hebben. Zijn werk kan ook gezocht worden in de regentenzaal; het jaar daarvoor, op 20 mei 1744 had men f 125 betaald aan David Itswaart voor het schoonmaken van de schilderijen in deze kamer. Ook het jaar 1746 gaf nog een hoge jaarrekening te zien, waarin men nog een post tegenkomt voor de steenkoper Matthijs van Zon van f 964-6 en een betaling van f 616-4 aan de firma Hendrik Knoop. Was men toen nog steeds bezig aan de afwerking van het vernieuwde kinderhuis of werd het laatste stukje van dit gebouw, dat op de achterplaats uitkwam, toen vernieuwd? Men kan zich moeilijk voorstellen dat, terwijl men van vrijwel de gehele vleugel de balklagen en de kap omhoog bracht, men dit bij het laatste deel achterwege zou hebben gelaten. Waarschijnlijk heeft men dit kleine hoekje hierbij gelijk maar onder handen genomen of anders toch binnen niet al te lange tijd daarna. Ga naar margenoot+ Deze grote en kostbare verbouwing bracht in het inwendige van het kinderhuis geen verandering, alleen werden de vertrekken hoger en lichter. De middenmuur met de schoorstenen, die de vleugel in twee delen splitste bleef op zijn plaats. De galerij die zich tot nu toe aan de noordzijde van deze deelmuur had bevonden werd tot een gesloten ruimte. Waarschijnlijk heeft dit verandering gebracht in het gebruik van deze ruimte, die voordien gebruikt werd als speelgelegenheid tijdens regen en nu, als de erachtergelegen over de sloot gebouwde loods, diende voor de berging van boedels van weeskinderen Ga naar margenoot+ De betekenis van deze verbouwing is voornamelijk in de gevels gelegen. Men heeft klaarblijkelijk de modernisering van deze vleugel, die zoals bij alle delen van het weeshuis zou hebben bestaan uit het vervangen van kruiskozijnen door schuifvensters, aangegrepen om aan het contrast waarin deze gevel stond met de drie andere een eind te maken en een volledig homogene binnenplaats tot stand te brengen. De aansluiting aan de honderd jaar oudere architectuur is zo nauwkeurig doorgevoerd, niet alleen in de vormgeving doch ook in de gebruikte materialen, dat niet te zien is dat de vierde vleugel zoveel jonger is. Ook in details als het beeldhouwwerk boven de poorten sloot men zich exact bij het oudere voorbeeld aan. Doordat de bestaande vleugels op het moment dat de vierde vleugel gebouwd werd op de begane grond reeds schuifvensters bezeten moeten hebben, kreeg de nieuwe gevel deze ook. Eveneens zal het aantal dakkapellen op de oudere vleugels toen reeds gehalveerd zijn, want bij de nieuwe vleugel zien we een dakkapel om de andere travee. De hijsgelegenheden bij twee van deze dakkapellen bewijzen dat de zolders voor berging dienden. Alleen heeft men het dak van de nieuwe vleugel geen leibedekking gegeven, zoals blijkt uit de tekening van H.P. Schouten ruim dertig jaar na de bouw gemaakt (zie blz. 252). Alleen voor de noordelijke kopgevel had men niet direct een voorbeeld. Dit werd opgelost door de brede ingangstravee, die er recht tegenover lag, te herhalen. Hierdoor ontstond als het ware een poort die de toegang naar de meisjesplaats van de kant van het pleintje voor het boekhoudershuis markeerde. De rijk gedetailleerde gevel van Hendrick de Keyser werd vervangen door een gevel van een enkele travee (zie blz. 252). | |||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||
De herstellingen aan de Begijnensloot in 1758In de jaarrekeningen van omstreeks het midden van de 18de eeuw komen er voortdurend grote reparaties aan het weeshuis voor. Duidelijk blijkt dat in deze periode vaak gewerkt wordt aan de Begijnensloot. Men kan dit concluderen aan vrij hoge, telkens terugkerende betalingen aan gravers. Waarschijnlijk was de sloot volgeslibt en moest hij steeds worden uitgegraven; een moeizaam karwei, omdat de sloot voorzover hij door het terrein van het weeshuis liep, vrijwel geheel overkluisd was. Ga naar margenoot+ Op 8 maart 1758 stelden de regenten een aantal ‘Consideratiën weegens het droogmaken en dempen van de Bagijnensloot’ in handen van de burgemeesters. Hierin werd gewezen op de grote vervuiling daarvan, veroorzaakt doordat vele secreten van de huizen in de Kalverstraat er op uitliepen. In een van de huizen van het weeshuis in de Kalverstraat oefende een vleeshouwer zijn bedrijf uit; via het riool loosde hij afval en bloedbakken op de sloot. De doorstroming in de sloot werd bovendien nog belemmerd doordat men het gewelf onder het huis aan de St.-Luciensteeg had moeten stutten. Waar het totaal vervuilde water tenslotte uit dit ondergronds gewelf tevoorschijn kwam, bij de St.-Luciensteeg, heerste een dergelijke ondraaglijke stank, dat men moeite ondervond met het verhuren van de huizen. De directeur van het stadsfabrieksambt, G.F. Meybaum, ontried de algehele demping van de sloot, op technische gronden. Een uitgebreide reparatie volgde in de jaren 1759-1760. De fundamenten van het gewelf boven de sloot werden daarbijGa naar margenoot+ over het gehele weeshuisterrein drie voeten dieper gelegd. Bij de werkzaamheden aan de vleugels bij de Begijnensloot viel te constateren dat het onderste deel van het metselwerk later was aangebracht. De fundering aan weerszijden werd verbonden door koppelbalken (zie blz. 258). Tevens werd het noordelijkste deel van de sloot - ten noorden van de St.-Luciensteeg - nu ook overwelfd, zodat de stank in deze omgeving afnam. (Jansen ca. 1960, p. 15, 16). De kosten van deze werkzaamheden, die voornamelijk door Leonard Tak en Jan van der Streng werden uitgevoerd, worden in de staatboeken apart vermeld. De uitgaven aan het weeshuis kwamen hierdoor beide jaren te zamen, uit boven f 46.000. De problemen rond de Begijnensloot moeten diep in het complex, dat zich met riolering en secreten uitstrekte van de Kalverstraat tot aan de achterplaats van het weeshuis, hebben ingegrepen. Vermoedelijk heeft men in deze periode alles wat van het ondergrondse stelsel, dat in zovele jaren was opgebouwd, bekend was, in kaartGa naar margenoot+ gebracht. Een van de employés van het weeshuis, Willem Vonk, die belast was met het ophalen van de huren en het toezicht op de gebouwen, was tevens landmeter. In 1759 vervaardigde hij twee tekeningen van het complex; een plattegrond en een met de gevels. Wagenaar noemt deze beide tekeningen bij zijn beschrijving van de vergaderzaal van de regenten in 1765. Op 2 januari 1760 vermeldt het staatboek: ‘Willem Vonk Landm: van Holland en Westvriesland voor uijtmeeting en affteekening en Stantteekening en verdere onkosten vant b:w: in 2 Caarten aan Regenten en Regentessen opgedragen en present gedaan voor een douceur f 420.’ Helaas zijn deze beide tekeningen thans onvindbaar. Van Vonk bleef niets anders bewaard dan de summiere tekening, die het beloop van de Begijnensloot onder het weeshuiscomplex aangeeft. | |||||||||||||||||
De houten galerij met kasten op de jongensplaats uit 1762Na de reparaties aan de Begijnensloot volgde het bouwen aan de jongensplaats van de galerij met de kastjes, waarin de weesjongens hun persoonlijke bezittingen konden bergen (zie blz. 248). Het is niet bekend of deze galerij een voorganger heeft gehad; geen der stadsbeschrijvers maakt daarvan melding. Op de plattegrond van Cornelis Danckertsz de Rij uit 1651 staat op deze plaats met zilverstift ‘galderij’ geschreven en zijn een paar palen ingetekend. Vermoedelijk was het een soort prieel of staketsel waarlangs planten konden groeien; deze galerij was bovendien veel breder dan de latere (zie blz. 193). Nog aan het eind van 1761 moet men een begin hebben gemaakt met het bouwen vanGa naar margenoot+ de nieuwe kastengalerij. Op 31 januari 1762 ontvangt de graver f 89 en wordt aan Wijnand van Leeuwen, Mr. Heywerker, voer het inslaan van 50 masten f 62-10 betaald. Reeds op 3 maart 1762 ontvangt Leonard Tak f 219-18 en op 6 april een soortgelijk bedrag. De betaling aan Jan van der Streng heeft op 3 maart een aparte | |||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||
post voor ‘de Nieuwe Kassen’ die dan nog slechts f 218-4 groot is, maar de volgende maand f 882-10 bedraagt en tenslotte in mei en juni nog resp. f 92 en f 35. Na juli komt Jan van der Streng niet meer in de rekeningen voor. Ga naar margenoot+ Op 1 september wordt de eerste betaling aan de timmerman Dirk Heijdeman vermeld en op 6 oktober dienen de executeurs-testamentair van Jan van der Streng een rekening van f 404-5 in, wegens arbeidsloon over juli. Aan het eind van het jaar komen weer enkele posten voor, die betrekking kunnen hebben op deze bouwerij. De steenhouwer Herman Poggeman, die in 1758 in de plaats was gekomen van Jan Knoop, krijgt f 572-19, mogelijk voor de stoep onder de galerij. De huisschilder Antony Aardewijn ontvangt een groter bedrag dan gewoonlijk, namelijk f 718-19. Dit laatste is te verklaren door het vele schilderwerk aan de nieuwe galerij. Aan de stratenmaker wordt f 50 betaald. Met de galerij, die vrijwel onveranderd is gebleven werd tegelijkertijd een klein gebouwtje in de zuidoosthoek van de binnenplaats opgetrokken, dat aanslootGa naar margenoot+ bij de schoolmeesterswoning. In 1696 was er, tegelijk met het bouwen van de nieuwe huizen aan de Kalverstraat, op deze plaats een gebouwtje geprojecteerd dat een voorganger van de nu gebouwde glazenmakerswerkplaats zou kunnen zijn (zie blz. 358) Een dergelijke werkplaats kan men reeds vinden op de plattegrond van 1631. Vermoedelijk heeft deze zich na de grote verbouwing van de jongensplaats in 1632 in de zuidelijke vleugel bevonden, naast de woning van de schoolmeester. | |||||||||||||||||
De nieuwe gevel van het schoolmeestershuisHet oude schoolmeesterhuis aan de zuidkant van de jongensplaats, dat op de gravures van Dapper en Commelin voorkomt en daar naar het schijnt, niet zeer nauwkeurig werd weergegeven, zou de 18de eeuw niet overleven zonder voorzien te zijn van een nieuwe gevel en zonder inwendig te zijn gemoderniseerd (zie blz. 250). Hierbij bleef de balklaag van het oudere huis bewaard, evenals de ernstig verzakte achtergevel. De nieuwe voorgevel bleek bij het funderingsonderzoek niet onderheid, doch opgetrokken op de zeer diep liggende fundering van het oudere huis. Er is een naad tussen het muurwerk van de glazenmakerswerkplaats en dat van de schoolmeesterwoning, hetgeen weinig zegt; ook bij vernieuwing in hetzelfde jaar ligt het voor de hand, dat men het ene onderdeel afmaakt, eer men aan het andere begint. De grote gelijkheid in de venstervorm en het feit, dat de kap over het lage deel van de schoolmeesterswoning en de werkplaats van de glazenmaker uit een geheel bestaat, maakt het toch zeer waarschijnlijk, dat de modernisering van dit huis ook in 1762 heeft plaats gevonden. De rekening van dat jaar, in totaal f 17195-13, laat hier ruimte voor. Aan het eind van de jaarrekening komen dan ook een aantal posten voor, die op de afwerking van het huis betrekking kunnen hebben. Er wordt f 77-7 betaaldGa naar margenoot+ aan behangsels. De beeldhouwers De Ruyter en Riemersma ontvangen f 51-2, terwijl de spiegelkopers I. en N. le Normant f 56 krijgen. Aan het eind van 1763 komen weer enkele soortgelijke posten voor. De beeldhouwers De Ruyter en Riemersma ontvangen dan f 33-6, terwijl de spiegelkopers le Normant f 18-10 uitbetaald krijgen. Deze combinatie van beeldhouwers en spiegelkopers wekken het vermoeden, dat de beeldhouwers de omlijsting van de spiegel gemaakt hebben. Het is mogelijk, dat ook deze laatste post betrekking heeft op de afwerking van de woning van de schoolmeester. | |||||||||||||||||
De put en de pomp op de meisjesplaats uit 1763De jaarrekening over 1763 beliep f 13.575-13, een hoog bedrag, waarvan wederom niet is vast te stellen aan welke projecten dit precies werd besteed. Slechts een post geeft enige verheldering: Op 7 december ontvangt de graver f 163-9 voor een put op de ‘meydenplaats’ en een riool in de eetzaal. Met dit laatste kan men de beide pijpleidingen bedoeld hebben, die dwars door de eetzaal van de meisjes en door de breischool naar de gemakken aan de Voorburgwal leidde. Het putwater was minder goed dan het water uit de regenbak en werd blijkens de plattegrond van ca. 1860 veelal gebruikt voor pompen bij de gemakken (zie blz. 259). Waarschijnlijk kwam het uit de put, die toen wat meer naar het zuiden op de plaats gemaakt kan zijn. Alles bij elkaar schijnt het een nogal gecompliceerde zaak geweest te zijn waarop een groot deel van de uitgaven van dat jaar betrekking zal hebben gehad. Het is een van de vele ondergrondse werkzaamheden, waarvan de omvang niet meer is vast te stellen. | |||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||
De vernieuwing van de achterplaats in 1765De rekening van 1764 toont het zeer hoge bedrag van f 17.624-1, dat aan het weeshuis werd verwerkt, ook weer zonder een aanwijzing aan welk deel ervan. Belangrijk is dat Leonard Tak verdwijnt en er in juli, augustus en september betalingen worden gedaanGa naar margenoot+ aan zijn weduwe. Op 1 oktober komt er ook een nieuwe metselaar in dienst, Cornelis Twisk. Wat het komend jaar gebouwd wordt is precies bekend. Wagenaar beschrijft in dat jaar het Burgerweeshuis en deelt daarin mee, dat op de achterste plaats de keuken van het meisjesziekenhuis en de wolwinkel worden vernieuwd. Op 1 mei 1765 krijgt de meester-graver Jurriaen Notmeijer f 94-6 en op 5 juni nog eens f 195-19 uitbetaald. Op dezelfde dag wordt in de rekeningen vermeld: ‘WijnandGa naar margenoot+ van Leeuwen voor 't heijen van 101 Pr masten tot vernieuwing der keuken van 't meijsjes ziekenhuys en kamer van de ziekenmoeder mitsgaders van de wollewinkel. 4¼ dag: arb:loon a f 72 = f 306. Het regten van de heij f 10. Ophaalen der masten f 5-10.’ In totaal werd dit f 321-10. Op 26 juni ontvangen ‘Rooymeesters voor salaris aan de nieuwe gebouwen f 21-12’. Hierna begonnen de grote uitgaven aan het bouwen. De timmerman Dirk Heijdeman en de metselaar Cornelis Twisk ontvangen tot het einde van het jaar maandelijks hoge bedragen, waarbij die aan de metselaar van juli tot november gemiddeld ongeveerGa naar margenoot+ twee maal zo hoog zijn als die aan de timmerman. De leveranciers van het hout zijn Simon Outman, Pieter Smit en Floris Kat. De steenkoper M. van Son dient aan het eind van het jaar zijn rekening in; deze bedraagt dan f 5.308-11. Die van de Mr. Steenhouwer H. Poggeman beloopt f 778-1, terwijl de ijzerkoper f 619-17 ontvangt De weduwe van de Mr. smid Hk Warnars die sinds 1759 het werk van haar man aan het weeshuis voortzette, ontvangt f 1.109-3, een bedrag dat in verhouding tot de werkzaamheden in dat jaar niet ongewoon hoog genoemd kan worden. Het totaal van de rekening over 1765 beloopt f 27.824-13. Ga naar margenoot+ Waarschijnlijk is men direct nadat deze beide vleugels vernieuwd waren, doorgegaan met het maken van de grote waterbak op de kinderplaats. De rekeningen van het jaar 1766 met een totaal van f 14.302-7, geven aanwijzingen in deze richting. De graver Jurriaan Notmeyer krijgt zeer hoge bedragen uitgekeerd: in mei f 287-4 en in juni f 53-9- Ook de metselaar Cornelis Twisk heeft in juni een hoge rekening, die ook de volgende maanden aan de hoge kant is. De steenkoper Mattijs van Son dient zijn rekening over 1766 eerst in juni 1767 in; deze bedraagt dan f 3.736-6. Tenslotte zijn er dan nog de posten voor de stratenmaker en de pompenmaker. De hieruit gebleken activiteit, te zamen met het feit dat er niet werd geheid terwijl een zeer omvangrijke ontgraving plaatsvindt, maken het vrijwel zeker, dat er een waterbak gebouwd werd. Men mag aannemen, dat dit de bak op de kinderplaats is geweest. Nadat de nieuwe vleugel aan de zuidzijde van de achterplaats, die als wolwinkel diende,Ga naar margenoot+ gebouwd was en de waterbak aangelegd, kon het fraaie smeedijzeren hek worden geplaatst, dat de achterplaats in twee delen splitste; het oostelijk deel als speelplaats voor de kleinere kinderen, het westelijk deel meer een bedrijfsgedeelte, een plaats bij de beide washuizen en bij de boter- en bierkelder. Uit de rekeningen blijkt niet met zekerheid wanneer het gemaakt is; de rekeningen van de smid zijn ieder jaar hoog. Op 8 april 1767 krijgt de smid Pieter Warnars die sindsdien voor het weeshuis zal werken, zijn jaarrekening betaald over 1766 met het wel zeer hoge bedrag van f 1507. Waarschijnlijk heeft dit bedrag toch betrekking op bovengenoemd hek, dat uitgevoerd is in een sierlijke Lod. xv stijl (zie blz. 256). | |||||||||||||||||
De gebouwen van de ziekenkeuken en de wolwinkelDe vernieuwing van de ziekenkeuken zal zijn reden hebben gehad in bouwvalligheid van de oude (zie blz. 254). Het nieuwe gebouw werd niet groter dan zijn voorganger en bovendien kreeg het vrijwel dezelfde indeling Op de plattegrond van 1631 zien we hier het vertrek van de speldewerksters met een moederskamer erbij. Wanneer dit ziekenkeuken geworden is, is niet bekend. In elk geval zal dit de keuken geweest zijn nadat de speldewerksters een onderkomen hadden gevonden in de nieuwe vleugel langs de Voorburgwal die in 1680 gebouwd is (zie blz. 224). De plattegrond van ca. 1860 (zie blz. 277) geeft de indeling van de ziekenkeuken na de nieuwbouw te zien. De moederskamer heeft een venster; de keuken heeft er twee; achter het vierde venster bevinden zich enkele bijruimten. | |||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||
Aan de voorzijde kreeg dit geheel vernieuwde gebouwtje een deftig aanzien met vier vensters; de deur in de zijgevel was door een kleine gang met de keuken verbonden. Deze deur kwam uit op een door een muur afgescheiden deel van de achterplaats, waaraan behalve deze keuken twee washuizen en het dodenhok lagen. Wagenaar vermeldt de bestemming van het vertrek boven de keuken; hier was deGa naar margenoot+ kamkamer, die aldus logisch aansloot aan de slaapzalen van de grote meisjes. De eenvoudige schouw uit dit vertrek, dat later tot strijkkamer werd ingericht, bleef nog bewaard. Deze ruimte was geheel betegeld; zoals gewoonlijk waren deze ‘steentjes’ geleverd door de erven van de steenbakker Willem van der Kloet (zie blz. 254). Schuin tegenover het nieuwe ziekenhuis werd de nieuwe wolwinkel gebouwd op de plaats, waar voordien de bakkerij stond. Waarschijnlijk al sedert de grote verbouwing van 1634-1635, in ieder geval na de veranderingen van 1680, was de bakkerij overgebracht naar de keukenvleugel. Ook de brouwerij werd niet meer gebruikt en diende alleen nog als opslagplaats voor bier en boter. Mogelijk was de bakkerij op dit tijdstip reeds als ‘wollewinkel’ in gebruik. Vermoedelijk grensde hieraan een kleine aanbouw op de plaats van de vroegere zuidvleugel, die in 1635 werd gesloopt. Op de plaats van de oude bakkerij en de restanten van de vroegere zuidvleugel werd inGa naar margenoot+ 1765 de nieuwe wolwinkel gebouwd. Evenals de ertegenover liggende ziekenkeuken kreeg dit gebouw vier assen. Omdat de deur aan de rechterzijde smaller was dan een venster, werden de overige drie vensters hier iets breder dan bij het ziekenhuis. In de hoogte hadden zij echter alle dezelfde maat, zodat hun ruiten slechts weinig breder werden. De vensters van de verdieping behielden hier de oorspronkelijke ruitverdeling. De zijgevel van deze nieuwe aanbouw was schuin geplaatst om de kinderspeelplaats een meer rechthoekige vorm te geven. Hier trof men twee vensters aan van dezelfde breedte als die aan de voorkant (zie blz. 50 en 254). Of de deur in deze gevel oorspronkelijk was, kon niet worden vastgesteld. Ga naar margenoot+ De deur aan de zijkant van het gebouw gaf toegang tot de ruimte, waarin een trap naar het ruime vertrek boven de wollewinkel voerde. Volgens Wagenaar was de verdieping bestemd voor archiefbewaarplaats. Het is niet duidelijk of de trap tot dit archief bereikt kon worden via de wollewinkel of door een toegang aan de kinderspeelplaats. In de ruimte beneden aan de trap was een insteekverdieping gemaakt. De archiefruimte was een hoog vertrek met een stookplaats. Boven de brouwerij waren de woning van de kleermaker en die van de wollemoeder, die de leiding hadden over de wollewinkel. Deze waren te bereiken door een trap vanuit de wolwinkel. Tegelijk met het bouwen van de ziekenkeuken en de wollewinkel veranderde men de toegangspoort naar de achterplaats en plaatste men het reeds genoemde smeedijzeren hek tot afsluiting van de kinderplaats. Hierdoor verkreeg men een zo regelmatig mogelijk pleintje, waarvan de vier zijden op elkaar waren afgestemd. Op deze wijze is men erin geslaagd, althans een deel van de rommelige achterplaats een wat geordender aanzien te geven. | |||||||||||||||||
Het einde van de 18de eeuwDe bouwmeesters van het weeshuis in de 18de eeuwNa de vernieuwing van de achterplaats in 1765 blijven de jaarlijkse uitgaven aan het gebouw betrekkelijk gelijk. In het laatste kwart van de 18de eeuw blijft het bedrag in het algemeen beneden f 10.000, hetgeen er op wijst dat niet veel meer dan de gewone onderhoudswerken werden uitgevoerd. Slechts enkele jaren komen met hogere bedragen voor in de rekeningen, wederom zonder nadere aanduidingen betreffende de werkzaamheden. Naar het schijnt werden in deze eeuw zowel het onderhoudswerk als de grotere verbouwingen verricht door de gewone bazen van het huis. Het Burgerweeshuis was in onderhoud bij een timmermans- en een metselaarsfirma in de stad, die veelal als vertrouwde familiezaken een grote continuïteit hadden. In de eerste helft van de 18de eeuw waren dat respectievelijk de firma's Van der Streng en Tak. Ga naar margenoot+ Van de timmerman Pieter van der Streng en de metselaar Leendert Tak, die aan het begin van deze eeuw in de staatboeken voorkomen, is niet veel werk bekend. In 1713 werd Pieter van der Streng opgevolgd door Jan van der Streng, die bijna 50 jaar lang de zaken van het weeshuis zou behartigen. In deze periode vallen de belangrijkste | |||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ veranderingen die in deze eeuw plaats vinden. In 1716 bouwde Jan van der Streng met Leendert Tak het grote huizenblok en het daarachter gelegen pakhuis aan de St.-Luciensteeg, waarbij Van der Tak dan betaald wordt voor het maken van de ‘plattegrond’, waarmee het ontwerp zal zijn bedoeld (zie blz. 318). Met diens opvolger,Ga naar margenoot+ Cornelis Tak, bouwde Van der Streng zeer veel; in 1725 de nieuwe ‘Keizerskroon’; in 1731 de modernisering van de regentenkamer; in 1732 de nieuwe vleugel aan de keukenplaats; in 1738 drie nieuwe huizen voor het weeshuis in de derde Weteringdwarsstraat bij de Vijzelgracht; in 1739 de nieuwe gevel van het Jongenshuis; in 1744 de aanpassing van het kinderhuis aan de overige architectuur van de meisjesbinnenplaats. Ignatius en Jan van Logteren voerden bij verschillende van deze projecten het beeldhouwwerk uit. Uit de rekeningen blijkt niet wie de ontwerpen voor de gebouwen leverde; vermoedelijk de timmerman of de metselaar. Ga naar margenoot+ Nadat Cornelis Tak in 1746 was overleden, werd hij opgevolgd door Coenraad Hoeneker. Hoewel deze een van de grootste metselaarsbazen van de stad was, die ook ontwerpen maakte, heeft hij het weeshuis niet lang tot klant gehad. In 1756 maakte hij weer plaats voor Leonard Tak, waarmee het metselaarswerk weer door deze familie werd waargenomen. Met Coenraad Hoeneker bouwde Jan van der Streng in 1750 de huizen Kalverstraat 80-82 (zie blz. 321); met diens opvolger Leonard Tak werden de herstellingen aan de overwelfde Begijnensloot verricht; in 1762 de houten galerij op de Jongensplaats gebouwd en tenslotte de gevel van de schoolmeesterswoningGa naar margenoot+ vernieuwd. Dit was het laatste werk van Jan van der Streng voor het weeshuis. Als hij begin augustus 1762 overlijdt, noemt Bicker Raye hem een ‘seer groot makelaar en timmermansbaas’,... ‘Laatende seer veel geit naar’. (Jaarboek Amstelodamum 33, 1936; 182). Jan van der Streng was makelaar sedert 1716 en woonde in een fraai huis Herengracht 435 dichtbij het Koningsplein, dat hij in 1729 zelf gebouwd had (Jaarboek Amstelodamum 2, 1903; 115 en 3, 1905; 107). In het archief van het huis ‘Vogelenzang’ bleef een ontwerptekening voor het huis ‘het Klooster’ van zijn hand bewaard. In 1731 bouwde hij ook de huizen Keizersgracht 606, 608 en 610. Niet alleen was hij de vaste timmerman van het Burgerweeshuis doch ook van het Oudemannen en vrouwenhuis, een instelling, waarmee het weeshuis voor wat de schouwburg en de huizen in het Noortse Bosch betreft, nauw samenwerkte. In 1754 maakte hij een plan tot vernieuwing van het Oudemannenhuis. Dit plan werd echter niet uitgevoerd maar vervangen door een ander, dat van de burgemeester Rendorp. Ondanks de vele veranderingen die zich aan het weeshuis ten tijde van Jan van der Streng voltrokken, is zijn persoonlijkheid als ontwerper toch niet duidelijk geworden. Wel blijkt, dat hij zijn familie bij de leveranties aan het weeshuis betrok. Sinds 1712 leverde Anthonis van der Streng het timmerhout; na 1715 Marten en tenslotte was het Jacobus van der Streng. Wanneer deze laatste in 1750 is overleden, bepalen de regenten dat de leveranties van gezaagd grenenhout zullen worden opgedragen aan Simon Outmans en Pieter Smit, terwijl de levering van gezaagd eikenhout door Jan van der Streng zal geschieden. Na diens dood werd alle hout geleverd door Simon Outmans. Het benodigde ijzer voor het werk van de smid werd sedert 1728 geleverd door Pieter van der Streng. Ga naar margenoot+ Na het overlijden van Jan van der Streng werd Dirk Heijdeman tot timmerman van het huis benoemd. Zijn aanstellingscontract van 13 augustus 1762 vermeldt, dat hij de administratie moest voeren over hout, spijkers en ijzerwerk. Bovendien moest hij weesjongens onderrichten in timmeren en bouwen en les geven in de ‘Teeken, Bouwen Meetkunst’. Wagenaar zegt hierover: ‘Die 't Huistimmeren leeren worden, door den Meester Timmerman van 't Weeshuis, in de maanden November, December, January en February, twee avonden ter weeke, in de Teken- Meet- en Bouwkunde onderweezen’. Het is niet bekend of deze lessen voordien ook door Jan van der Streng gegeven zijn. Ga naar margenoot+ Heijdeman werkte in het weeshuis slechts korte tijd samen met Leonard Tak. Deze overleed terwijl men bezig was met het vernieuwen van de achterplaats; in oktoberGa naar margenoot+ 1765 werd hij vervangen door Cornelis Twisk, die in 1782 werd opgevolgd door zijn zoon Gerrit Twisk. Aan het weeshuis zelf gebeurde in hun ambtsperiode niet zo veel; slechts in 1779 werd de oven van de bakkerij vernieuwd. Buiten het huis waren er wel enkele belang- | |||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||
rijke projecten. In 1770 werd de schouwburg ingrijpend verbouwd, hetgeen geschieddeGa naar margenoot+ naar de plannen van de stadsarchitect Cornelis Rauws. In hetzelfde jaar bleken de drie panden ten zuiden van de weeshuispoort, Kalverstraat 94-96-98, bouwvallig te zijn geworden. De timmerman en de metselaar van het weeshuis kregen opdracht om een bestek en begroting voor deze nieuwbouw te maken, welke stukken door de Thesaurieren der stad, na advies van directeur Rauws, werden goedgekeurd. Op 8 juli 1771 werd de eerste steen gelegd voor deze drie huizen (zie blz. 328). Dirk Heijdeman bleef voor het weeshuis werken totdat hij op 12 november 1788 werdGa naar margenoot+ opgevolgd door Benjamin van Itterson. Deze bleef in dienst tot 1797. In dat jaar vermelden de rekeningen Abraham Gravink, die reeds in 1798 weer wordt opgevolgdGa naar margenoot+ door Gerrit Dresselhuijs, die voor geruime tijd het timmermansambt in het weeshuis zou uitoefenen. Van deze laatste is nog een aantal tekeningen bewaard gebleven (zie blz. 279). Aan het eind van de 18de eeuw lopen de jaarrekeningen steeds meer terug en schijnt er niets meer te zijn ondernomen dan het gewone onderhoud van de gebouwen. | |||||||||||||||||
Een project voor verandering van de jongensziekenzaal uit 1797Uit de laatste jaren van de 18de eeuw stamt een verbouwingsplan van het jongensziekenhuis,Ga naar margenoot+ gesigneerd: Van der Hart May 1797 (zie afb. 278). Het is merkwaardig, dat een dergelijk uiterst bescheiden verbouwingsplan door de stadsarchitect zelf ontworpen werd. Het zou een van de vele kleine veranderingen aan het gebouw zijn geweest, die naar men zou verwachten, door de timmerlieden van het huis ontworpen en uitgevoerd zouden zijn. Gezien de wijze van tekenen en het bijschrift, is de signatuur van Van der Hart niet het bewijs van de stedelijke goedkeuring maar wel degelijk de ondertekening van een door hem opgesteld plan. Het voorstel behelsde het lage driehoekige stuk, dat zich bevond tussen het jongenshuis en het pakhuis, dat in 1645 tot jongensziekenhuis was ingericht, met een verdieping te verhogen. De toelichting op het plan geschreven, luidt als volgt: ‘Project met opzichten eenige veranderingen aan het Ziekenhuis en aanbehooren in het Burger Weeshuis bij de Jongenszijde. a. De geele coleur waar mede een gedeelte van dit Plan is onderscheiden geeft het Formaat op van de zolder daar boven dewelke door een afzonderlijk Dak is overdekt: zijnde dit gedeelte maar eene Verdieping hoog en behoort waarschijnlijk nog tot de eerste Gebouwen, terwijl de wederzijdse gedeeltens in later tijd vernieuwt en als toen hooger zijn opgetrokken als het voorschreevene, zodat deze zolder thans genoegzaam van geen gebruik is; weshalve bij deze worde voorgesteld: om dat voorschreevene gedeelte insgelijks met nog eene verdieping hooger te doen optrekken, ofte anders (hoe gebrekkig ook) gebruik te maken van de zoldering onder het oude Dak. Wordende deze hoogere opbouwing voorgesteld in het plan b (hieronder) hetwelk, als gelegen zijnde boven het Plan, of gedeelte a, met dergelijke eene coleur als gemeld is, is onderscheiden. N.B. hetgeene met zwart is geteekend vertoont de verschikking die men in dit Project heeft willen voorstellen, en ook nieuwe muuren’. Het project van Van der Hart gaf een regelmatige bovenruimte met elf kribben, de driehoekige ruimte eronder werd door gangen verdeeld. De kleine scheve kamer voor de ziekenmoeder, die in de lagere zijvleugel was gelegen, werd in de genoemde driehoekige ruimte uitgebreid. Ook de kamer voor de ziekenmoeder van de kleine kinderen, die hier in deze driehoekige ruimte lag, werd vergroot; tevens werd daar een trap naar boven geprojecteerd. Een nieuwe toegang tot deze afdeling werd gevonden in de hoek van het jongenshuis. Waarschijnlijk is het plan van Van der Hart niet uitgevoerd. De jaarrekening is met f 7184-14 niet hoger dan normaal zodat men in elk geval aan het plan met behoud van het oude dak de voorkeur moet hebben gegeven. Ook toont de tekening van 1818 de deur naar de moederskamer nog op de oude plaats en ontbreekt die in de hoek van het jongenshuis (zie blz. 28). Deze tekening is niet zonder meer een kopie naar Fouquet (1787) aangezien men bij de schoolmeesterswoning de nieuwe deur wel heeft getekend. Later is men vermoedelijk op het verbouwingsplan van Van der Hart teruggekomen, want de toegang naar de ziekenafdeling in de hoek van het jongenshuis is op een onbekend tijdstip toch aangebracht. | |||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||
Het burgerweeshuis in de periode van 1680-ca. l800Afb. 287. Kaart met overzicht van de tussen 1680 en 1800 vernieuwde delen. De in deze periode herbouwde huizen zijn met zwaardere lijnen aangegeven. Schaal 1:600. In de periode van de grote uitbreiding en verbouwing in het tweede kwart van de 17de eeuw had het weeshuis de omvang en structuur gekregen die het nadien behouden zou. De volgende fasen van de bouwgeschiedenis tonen een ander karakter. Er komen geen uitbreidingen meer tot stand en er vindt voorlopig geen verandering in indeling en gebruik meer plaats. De periode van 1680-1800 is een tijdperk van consolidatie en modernisering. Er waren twee problemen, de slechte funderingen van de oudere delen en, na ca. 1730, het vervangen van de kruiskozijnen door schuiframen. In deze periode werden vrijwel alle gebouwen die ouder waren dan de grote verbouwing van 1632-1635 vernieuwd. Ook de huizen om het weeshuis aan St.-Luciensteeg en Kalverstraat werden om dezelfde reden in dit tijdperk, op vier stuks na, herbouwd. Voor deze werkzaamheden werden zelden architecten aangetrokken, het ontwerp en de uitvoering geschiedde door de vaste timmermans- en metselaarsbaas bij wie het weeshuis in onderhoud was. Het eerste project uit deze periode was het vernieuwen van de verzakkende vleugel aan de Nieuwezijds Voorburgwal in 1680 (1). Hoewel deze lange vleugel een verdieping erbij kreeg bleef hij laag, zowel ten opzichte van zijn lengte als ten opzichte van de huizen in de omgeving. Door middel van hoekpaviljoens met attieken heeft men het silhouet wat levendiger gemaakt (blz. 224). Hierop volgden een aantal grote onderhoudswerken. In 1683 werd de kap van het jongenshuis vernieuwd (blz. 226), in 1685 de kap van het kinderhuis (blz. 226). In verband met de steeds grotere drinkwaterproblemen in de stad werd in 1692 een grote waterkelder op de meisjesplaats gemaakt. In de 18de eeuw zouden ook op de beide andere plaatsen soortgelijke kelders worden aangebracht. In 1696 maakte bouwvalligheid het nodig de vier huizen Kalverstraat 100-106 te vernieuwen (blz. 331). In 1716 volgden om dezelfde reden de huizen aan de St.-Luciensteeg. De herbouw daarvan had tot gevolg dat ook de oude tot timmerloods ingerichte koestal bezweek en vervangen werd door een nieuwe timmerwerkplaats met houtzolder (3) (blz. 227). Deze nieuwe werkplaats had een kleiner grondvlak en maakte het mogelijk dat de aangrenzende huizen wat groter werden (3). In 1725 werd, ook vanwege bouwvalligheid, het oude weeshuis, nu de herberg de Keizerskroon in de Kalverstraat, geheel vernieuwd (blz. 228). Een der weinige projecten die niet hun oorzaak vonden in verzakking, was de keukenvleugel die in 1732 naast de regentenzaal werd gebouwd (2), waarmee een oud probleem werd opgelost. Hoewel deze uitkwam aan het pleintje van de St.-Luciensteeg bleef het een sober stuk utiliteitsbouw (blz. 229). Na ca. 1730 begon men de binnenplaatsen te moderniseren, waarbij de kruiskozijnen vervangen werden door schuifvensters. Dit leidde ertoe dat in 1739 het jongenshuis van een geheel nieuwe gevel werd voorzien (6) (blz. 231) en het kinderhuis in 1744 zo verbouwd werd dat de gevels aansloten bij de andere binnenplaatsgevels (blz. 232). In 1759 waren grote herstellingen aan de overkluisde Begijnensloot noodzakelijk (blz. 234). De jongensplaats kreeg met de nieuwe kastwand (4a) en de modernisering van de zuidvleugel (5) in 1762 zijn definitieve vorm (blz. 234). De derde binnenplaats werd in 1765 opgeknapt, waarbij twee vleugels werden herbouwd en een fraai hek werd aangebracht (blz. 236). In de Kalverstraat werden in 1750 de panden 80 en 82 herbouwd (blz. 321); in 1771 moesten de drie huizen ten zuiden van de jongenspoort wegens bouwvalligheid worden vernieuwd (blz. 328). Daarna vond er in de 18de eeuw geen verbouwing van betekenis meer plaats. | |||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||
287
legenda
| |||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||
288
289
290
| |||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||
De vleugel aan de Nieuwezijds Voorburgwal uit 1680Afb. 288. De gevel aan de Voorburgwal op het naambord van 1818 (afb. 137). De achtergevel is dan, behalve vermoedelijk de regentessenkamer links, nog in het bezit van kruiskozijnen. Afb. 289. Reconstructie van de oorspronkelijke toestand van de achtergevel aan de hand van een opmeting en aanwijzingen aan het gebouw, schaal 1:400. Afb. 290. Schematische plattegrond van de achtervleugel, schaal 1:400. Afb. 291. Wapensteen in het midden van de achtergevel, gemaakt door Barthelomeus Eggers (opn. 1975) (blz. 224). De vernieuwing van de achtervleugel was een kwestie van bouwvalligheid. Op de begane grond kwam geen verandering in de bestemming van de vertrekken. Wel kreeg de nieuwe vleugel er een verdieping bij. Van de oude vleugel werden nog delen gespaard. Het regentessenkantoor aan de linkerzijde werd opgevijzeld waarbij het een nieuwe onderverdieping kreeg. Ook schijnen van de oude vleugel verscheidene tussenwanden en grondgewelven van de vertrekken waarop de vloeren rustten gespaard te zijn gebleven. Hierdoor kwam er in de indeling weinig verandering. Nieuw waren de gehele achtergevel, de balklagen en de kap. De eerste betalingen het heiwerk betreffende werden gedaan in augustus 1680. De rekeningen van de steenhouwer en ‘sieraetwerker’ Willem van Kuijck van september tot december 1680 wijzen uit dat men in de herfst achtergevel en dak optrok (a.b.w. 138). Er werd slechts weinig Bremersteen aan het gebouw gebruikt. Het plint van de gevel vergde 244 voet. Boven de houten lijst van het linkerpaviljoen kwamen 26¼ voet plint en nog twee stukjes onder de buitenste ‘pilasters’. De attiek werd bekroond door 26¼ voet ‘sommasie lijst lijt op de borsweering van de gaelderij’ en nog twee dekstukjes van 3 voet 3 duim op de buitenste ‘pilasters’. Aan het rechterpaviljoen was de deklijst tussen de ‘pilasters’ 47¼ voet lang. De vijf gelijke schoorstenen kregen elk een plint en deklijst van Bremersteen; de laatste 8 duim hoog en ‘nade Ionische order gemaeckt’. Het metselwerk van de uit moppen opgetrokken gevel geschiedde door de metselaar Cornelis Goethart, terwijl de kruiskozijnen en ander timmerwerk door de timmerman Dirck Janse verzorgd werden. Goethart tekende ook de rekeningen van Willem van Kuijck voor akkoord en nam op 18 februari 1681 het afwerken van de nieuwe vleugel aan. Uit het bestek daarvan blijken veel bijzonderheden. De oude schoorsteen boven het moederskantoor en de keuken moest worden afgebroken en vervangen door een van ‘het selfde fatsoen’ als de andere. Op het moederskantoor (de nieuwe regentessenzaal) moesten schoorsteenposten worden gesteld en een Italiaanse vloer gelegd, waarmee waarschijnlijk een vloer van wit en zwart marmer bedoeld is. Verder moest men in dit vertrek ‘steentijes’ (tegels) ‘sette naebelieven van de moeders en pleisteren’. ‘De kamer boven het moederkantoor moest worden bepleisterd, de nieuwe trap naar het kantoor moest geheel met tegels worden bezet. In de linnenwinkel (de eerste grote zaal in de middenvleugel) moest een oude schoorsteen worden gesloopt, de gaten in de oude muur moesten worden gestopt, een put en een secreet worden gemetseld en worden gevloerd. De muren kregen ‘rondom steentijes borswerinshooghten en te rapen en te pleisteren’. In het volgende vertrek de ‘spelde wercks winckel’ (breischool) moest de vloer worden opgenomen en weer in basterdcement gelegd, een put worden gemetseld en tegels tot borstweringshoogte. In de laatste grote zaal van de middenvleugel het ‘sieck huys’ moest een ‘semente’ kelder worden gemaakt, de vloer worden gelegd en de tegels weer tot borstwerinsghoogte worden aangebracht. In het washuis naast de ziekenzaal moest weer een put en secreet worden gemetseld en worden gevloerd. De muren die vermoedelijk nog gedeeltelijk de oude waren moesten worden beraapt en gepleisterd. In de laatste ruimte, het washuis van de grote meisjes moest worden gevloerd en er moest een borstwering worden aangebracht van geel en groene plavuizen (tuimelaars). Over de verdieping wordt weinig meegedeeld, er zouden daar zes dwarsmuren worden opgetrokken, kennelijk op de plaats van de muren beneden. Ook moest er een muurtje om de trap komen, de gaten in de oude muur moesten worden gestopt, er moest worden geraapt en gepleisterd, terwijl er steentjes in de schoorsteen en ‘haertijes’ moesten worden gelegd. Over de bestemming van de ruimten op de verdieping blijkt niets. Het deel boven het washuis werd het eenvoudigst afgewerkt. Hier had men de oude balken van de afgebroken vleugel verwerkt en het bestek vermeldt alleen ‘Bovent washuys twee vierkante met solder en vlierin te pleisteren.’ Het dak van het gehele gebouw was gedekt met pannen die aan de binnenkant werden afgestreken. De afwerking van het gebouw was sober. Wij hebben de indruk dat de vloeren van de benedenvertrekken die de metselaar moest leggen of herleggen op de gebruikelijke wijze van baksteen zijn geweest. Aangezien er zowel Zweedse (rode) vloerstenen als blauwe vloerstenen werden aangeschaft moeten er ook vertrekken zijn geweest, die de veel voorkomende combinatie van blauwe en rode tegels bezaten (blz. 224). 291
| |||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||
292
293
294
| |||||||||||||||||
De timmerloods uit 1716Afb. 293 en 294. Reconstructie plattegrond en noordgevel van de timmerloods uit 1716. Het muurwerk dat in 1716 gebouwd werd is dubbel gearceerd. Schaal 1:250. Toen men de huizen aan de St.-Luciensteeg in 1716 vernieuwde kon dit alleen wanneer een stuk van het oude koehuis dat als timmerloods werd gebruikt werd gesloopt. Dit leidde ertoe dat een nieuw ‘pakhuis’ gebouwd werd. Het grondvlak hiervan was kleiner, maar er was een verdieping bijgekomen die gebruikt zal | |||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||
295
296
zijn voor opslag van hout. Het was een tweebeukig gebouw met een rij standvinken in het midden en een uitgebouwd kantoortje. De portierswoning is vergroot (blz. 227). | |||||||||||||||||
De keukenvleugel uit 1732Afb. 295 en 296. Reconstructie plattegrond, doorsnede en gevel van de nieuwe vleugel, schaal 1:250. Het muurwerk uit 1732 is dubbel gearceerd. In 1732 werd, evenwijdig met de regentenzaal, een nieuwe vleugel gebouwd, waarin een aantal dienstruimten waren ondergebracht. Aan de kant van de meisjespoort lag de bakkerij waar een bakker driemaal in de week voor het weeshuis kwam bakken. De bakkerij had een eigen uitgang aan het pleintje voor de poort. Voor de bakkerij lag het rookhuis, waar vlees van het voor het weeshuis geslachte vee geconserveerd werd. Naast de bakkerij lag de kleine keuken. Daarbij sloten twee vertrekken aan die iets hoger waren gelegen. Het eerste was het slaapvertrek voor een suppoost, het tweede de suppoosteneetzaal, onder was een kelderruimte. Het gebruik van de zolders is niet duidelijk. In de reconstructie zijn op de eerste zolder vensters getekend zoals de tekening van de Beijer toont (afb. 292). | |||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||
297
298
| |||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||
299
300
301
302
| |||||||||||||||||
De gevel van het jongenshuis uit 1739Afb. 297. De gevel van het jongenshuis (opn. 1974). Afb. 298. Reconstructie van de oorspronkelijke toestand van de gevel van het jongenshuis. Schaal 1:250. De gevel van het jongenshuis werd in 1739 vernieuwd, waarbij het dak met de dakkapellen van het oude huis bleven bestaan (zie afb. 23). De oorspronkelijke vorm is geheel vast te stellen (blz. 231). | |||||||||||||||||
Het ingangsportaalAfb. 299, 300 en 301. Het ingangsportaal en details (opn. 1974). Het zandstenen ingangsportaal vormt een contrast met de overigens zo sobere gevel. De weinige andere versieringen zoals de consoles onder de gootlijst, boven de pilasters zijn verdwenen. Het zandstenen portaal werd geleverd door de beeldhouwer Jan van Logteren. Reeds in 1737 had deze een naambord voor regenten in Lod. xv-stijl geleverd (zie afb. 142). | |||||||||||||||||
Het oude regentenkantoorAfb. 302. Schouw in het oude regentenkantoor (opn. ca. 1963). Tegelijk met het vernieuwen van de gevel moet deze ruimte die naast de jongenseetzaal vier vakken in beslag nam, gemoderniseerd zijn. Er werd een lambrizering aangebracht, de moer- en kinderbinten zoldering werd omkleed. Tegen de achterwand werd een brede schouw aangebracht, die in tegenstelling tot het portaal in de gevel nog geheel in Lod. xiv stijl was uitgevoerd. | |||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||
303
| |||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||
304
305
| |||||||||||||||||
De galerij met kastjes uit 1762Afb. 303. De galerij (opn. 1974). Deze galerij met verdieping die in 1762 gebouwd werd bevatte 120 kastjes waarin de weesjongens hun persoonlijke bezittingen konden bergen. Toen Wagenaar in 1765 het weeshuis beschreef waren er 141 grote jongens. Aan deze galerij is slechts weinig veranderd. In het derde kwart van de 19de eeuw is een dubbele trap-opgang naar de verdieping in het midden van de galerij gemaakt (afb. 341). Deze trap is thans weer verwijderd. Het is niet duidelijk hoe de situatie aan deze zijde van de jongensplaats was, voordat de galerij in 1762 gebouwd werd (blz. 234). Op de kaart van 1651 staat hier vaag een galerij getekend (afb. 224). De tekening van Schouten is echter de eerste die een blik op deze zijde van de binnenplaats geeft, zodat niet bekend is of de 18de eeuwse galerij een voorganger bezat. Na 1762 werd deze dubbele galerij vaak getekend en vermeld. Door de hoge galerij werden de achtergevels van de huizen aan de Kalverstraat grotendeels aan het oog ontrokken, van de lagere achterhuizen zijn alleen de schoorstenen nog te zien. Er was nog een andere band tussen de galerij en de huizen: onder de nieuw gefundeerde en onderheide galerij liep het riool dat het afvalwater van deze huizen verzamelde en afvoerde naar de Begijnensloot (blz. 259). Afb. 304. Gezicht op de jongensplaats, tekening van H.P. Schouten. Afb. 305. Reconstructietekening van de galerij met kastjes, Schaal 1:250. | |||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||
306
307
| |||||||||||||||||
Het schoolmeestershuisAfb. 306. Gedeelte van de gravure van de jongensplaats van Commelin (2de druk, 1726). Het schoolmeestershuis dat Commelin in 1693 afbeeldt verschilt in details sterk van de weergave bij Dapper (afb. 22). Zo geeft Dapper aan weerszijden van de deur een drielichtskozijn en Commelin een normaal kruiskozijn. Uit de vogelvlucht en plattegrond van 1631 blijkt dat Dapper vermoedelijk op dit punt gelijk heeft gehad (afb. 186). Afb. 307. Reconstructie van de gevels van het schoolmeestershuis na de verbouwing in de 18de eeuw. Schaal 1:1250. Tussen de gravure van Commelin (1693) en de tekening van Schouten (ca. 1775; afb. 304) moet het huis een nieuwe gevel hebben gekregen. Waarschijnlijk is dit in 1762 gebeurd tegelijk met het bouwen van de galerij. In elk geval stamt de links bij deze woning aansluitende glazenmakerij en schilderswerkplaats uit dat jaar. Bij de schoolmeesterswoning werd alleen de gevel vernieuwd. Het dak en het houtskelet bleven grotendeels intact. Met behulp van de tekening van Schouten en die van 1818 (afb. 26) is dan de gevelindeling na de 18de eeuwse verbouwing eenvoudig te bepalen. Inwendig is het een eenvoudig huis, dat heel wat kleiner is dan het boekhoudershuis. Links van de gang achter de voordeur is de daagse kamer of keuken, waarvan het dubbele venster op de plaats uitziet en waarschijnlijk even breed is als het vroegere drielicht was. Dan volgt een klein vertrek dat voor 1818 een deur naar buiten kreeg en als bijkeuken gediend zal hebben. Rechts is een opkamer boven een kelder. Dit vertrek heeft aan de plaats slechts één raam. Mogelijk was er nog een venster aan de achterkant (blz. 235). De pomp aan de voorgevel die reeds op de tekeningen van 1631 voorkomt (afb. 187) is tussen 1860 en 1936 verplaatst. Afb. 308. Het schoolmeestershuis (opn. 1963). Omstreeks het midden van de 19de eeuw heeft de opkamer er een raam bijgekregen en is hij met een verdieping verhoogd (blz. 260). Afb. 309. Rechtergangwand na het slopen van de linkergangwand (opn. 1964). Uit deze gangwand naar de opkamer blijkt dat het inwendige in de 18de eeuw ook werd gemoderniseerd. | |||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||
308
309
| |||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||
310
311
312
| |||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||
313
| |||||||||||||||||
De verbouwing van het kinderhuisAfb. 310. Tekening van H.P. Schouten van de meisjesplaats van omstreeks 1775 (afb. 39). Bij de grote verbouwing van van 1744 werden de balklagen en de kap omhoog gebracht en op de oude fundering nieuwe gevels opgetrokken die volkomen aansloten bij de andere vleugels (blz. 232). Ook het portaal voor de gang waardoor men het eten in de jongenseetzaal kon brengen werd gelijk aan de twee andere portalen. Alleen gaf men deze nieuwe vleugel geen leiendak meer en liet men de daken in de hoek niet omlopen. Om tot een zelfde pilasterafstand te komen als bij de andere vleugels werden bij de hoeken volledige pilasters geplaatst. Afb. 311. Reconstructie van een deel van de gevels van het kinderhuis, schaal 1:250. Het korte deel van deze vleugel aan de achterplaats, de woning van de kindermoeder, is vermoedelijk terzelfder tijd vernieuwd. Afb. 312. Beeldhouwwerk boven het portaal in de gevel aan de korte zijde. De vormgeving maakt het waarschijnlijk dat men hier een 17de eeuws voorbeeld heeft gekopieerd. Dit kan zich dan alleen bevonden hebben boven het portaal aan de overkant, waar het zeer goed zou passen (afb. 237) (opn. 1975). Afb. 313. Poort in de noordgevel (opn. 1936). Een functie schijnt dit portaal niet gehad te hebben, het was een copie van dat er tegenover bij de uitgang naar de St.-Luciensteeg (blz. 245). | |||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||
314
315
316
317
| |||||||||||||||||
Vernieuwing achterplaats in 1765Afb. 314. Reconstructie van de gevel van de wolwinkel met oorspronkelijke vensterindeling. Schaal 1:250. Afb. 315. Gevel van de wolwinkel en van de ziekenkeuken (opn. 1975). Afb. 316. Reconstructie van de gevel van de ziekenkeuken. Schaal 1:250. Afb. 317. Schouw van de kamkamer, na 1868 strijkkamer (opn. 1936). | |||||||||||||||||
De ziekenkeukenDe ziekenkeuken en de wolwinkel werden tegelijk gebouwd, het heiwerk van beide gebouwen dat 101 Pruisische masten gevergd had werd voldaan op 5 juni 1765. De nieuwe ziekenkeuken was op de plaats gekomen van het laatste deel van de westelijke kloostervleugel (blz. 130) dat reeds dezelfde functie had bezeten: ziekenkamer met kamer voor de ziekenmoeder en boven-kamkamer (blz. 236). Hoe weinig verandering deze vernieuwing bracht leert een blik op de kaart van 1761 (afb. 6), waar een soortgelijk gebouwtje te zien is. Ook de plattegrond uit 1631 (afb. 223) wijst uit dat er weinig aan de indeling gewijzigd werd. Alleen liep de nieuwe vleugel van 1765 niet meer door tot aan de brouwerij die nu aan de zijkant geheel vrij kwam te staan. Doordat het nieuwe gebouwtje van 1765 zijn ingang opzij had kreeg het een zeer gelijkmatige gevel (afb. 61). | |||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||
318
| |||||||||||||||||
De wolwinkelAfb. 318. Het gebouw van wolwinkel en brouwerij naar de opmeting van 1964. Plattegrond; langsdoorsnede naar de gevel aan de binnenplaats te zien: Dwarsdoorsnede over de wolwinkel naar het oosten. Schaal 1:250. Door zijn grillige vorm heeft de achterplaats altijd een weinig duidelijke structuur gehad. In deze plattegrond liggen het Begijnhof en de zuidzijde boven. Het oudste deel van de achtervleugel, de brouwerij uit 1606, is dubbel gearceerd. Deze brouwerij ligt thans rondom vrij, doch is moeilijk te zien (afb. 218). De nieuwe wollewinkel ligt links van de brouwerij en heeft een merkwaardige geknikte gevel, waarvan op de punt het smeedijzeren hek aanloopt dat de plaats in tweeën deelt (afb. 315). De langsdoorsnede die naar de vensters aan de zuidkant genomen is, geeft de brouwerij links en de wollewinkel rechts. In 1765 werd van het gebouw van bakkerij en brouwerij uit 1606 het bakkerijgedeelte gesloopt. Reeds voor 1732 was dit niet meer als zodanig in gebruik. Het is mogelijk dat hier reeds voor 1765 de wolwinkel gevestigd was. De kleermaker en de wollemoeder die hier toezicht hielden woonden boven de brouwerij die nog slechts gebruikt werd als bierkelder. In het nieuwe gebouw kwam boven de wolwinkel een nieuwe archiefbewaarplaats. De oorspronkelijke indeling en de vensterplaatsing van het driehoekige deel zijn niet bekend (blz. 237). | |||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||
319
320
| |||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||
321
322
| |||||||||||||||||
Het hek op de achterplaatsAfb. 319. Opmeting van het hek op de achterplaats. Schaal 1:50. Afb. 320. Details van het handvat. Afb. 321 en 322. Details van het smeedwerk van de penanten tussen de velden. Het is niet bekend wanneer dit hek gemaakt is en wie het heeft ontworpen. Waarschijnlijk is het een onderdeel van de vernieuwing van de achterplaats geweest. Op 31 januari 1766 presenteert de smid Hendrik Warners een rekening van f 1109.38 en krijgt de ijzerkoper Henr. Beke f 619.17 betaald. Nu werkte Hendrik Warners al vanaf 1748 voor het weeshuis en hij bleef in de rekeningen voorkomen tot 1768, in welk jaar we Pieter Warners in de rekeningen aantreffen. Meestal krijgen de smid en de ijzerkoper jaarlijks een bedrag van ca. f 500 betaald. Wanneer er veel gebouwd wordt is dit bedrag meestal nog hoger. Het is dan ook niet met zekerheid te zeggen dat in genoemde betaling het hek begrepen is. Het hek heeft een gesloten middengedeelte en links en rechts een doorgang. De voetenmaat waarop het is ontworpen is vast te stellen. In de 18de eeuw bezat men een grote voorliefde voor smeedijzeren hekken. In het weeshuisarchief is een bestek voor een hek bewaard, dat niet gesigneerd of gedateerd is (a.b.w. 138), doch dat naar het handschrift te oordelen ook uit het midden van de 18de eeuw zou kunnen zijn. Het schijnt een concept bestek waarop geen aanbesteding is gevolgd. Dit hek zou 20 voet en 6 duim breed hebben moeten worden en geplaatst zijn ‘tussen twee opgaande gebouwen’. Het zou verdeeld worden in vijf velden waarvan het middelste en breedste veld, 7 voet en 10 duim zou worden en twee ‘van elkander draaiende deuren’ zou krijgen. De zijvelden, twee aan iedere kant, zouden tussen de stijlen drie voet breed worden. Dit hier beschreven hek zou 9 voet hoog geworden zijn. Verder wordt er naar een tekening verwezen. De maten wekken het vermoeden dat dit hek bedoeld is als entree van het voorplein van de schouwburg. Waarschijnlijk zijn de plannen hiertoe gerezen met de verbouwing van 1770. Helaas wordt ook hier niet vermeld wie het ontwerp van het hek gemaakt heeft. | |||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||
323
324
325
| |||||||||||||||||
Waterkelders en rioleringenAfb. 323. Ontwerptekening waterkelder meisjesplaats uit 1692 (blz. 226). Afb. 324. Ontwerptekening waterkelder jongensplaats uit 1729 (blz. 228). Afb. 325. Schematische weergave van de verdieping van de overwelfde Begijnensloot. De ondermetseling van de bestaande muren in 1759 is enkel gearceerd aangegeven. Daaronder de nieuwe koppelconstructie (blz. 234). Afb. 326. Gecorrigeerde rioleringsplattegrond, naar tekening ca. 1860. Schaal 1:600 (blz. 276). Reeds in de 16de eeuw leverde de watervoorziening problemen. Omstreeks 1600 betrok men het water uit welputten, regenwaterbakken en waterschuiten. Bij nieuwe gebouwen werd sindsdien meestal een regenwaterbak gebouwd. In de 18de eeuw werden overal grote waterkelders gemaakt ook op de binnenplaatsen van het weeshuis (blz. 236). De waterlopen werden steeds meer tot riolen. De overwelfde Begijnensloot liep als een hoofdriool door het complex en moest in 1759 worden verdiept (blz. 234). Op de rioleringskaart blijkt hoe iedere huizengroep: St.-Luciensteeg zuidzijde (1716), Kalverstraat 80-82 (1750), Kalverstraat 94-98 (1771) en Kalverstraat 100-106 (1696), zijn eigen systeem heeft van putwater, regenbakken en rioleringen. | |||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||
326
| |||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||
F. De veranderingen in de periode van ca. 1800-1960De positie van het weeshuisHet weeshuis in het begin van de 19de eeuwDe 19de eeuw begon voor het weeshuis onder buitengewoon moeilijke omstandigheden. In 1811 besloot de Prefect van het Departement van de Zuiderzee, de burgerwezen in het Aalmoezeniersweeshuis onder te brengen om de kosten te verlagen. Slechts door de uitgaven van het weeshuis te beperken, kon men aan deze dreiging ontkomen. (Maandblad Amstelodamum 1940; 129). Van nog ernstiger aard leek de situatie na 1822. De Landsregering besloot in dat jaar alle weeshuizen die van de overheid afhankelijk waren, op te heffen en de kinderen onder te brengen in de nieuwe koloniën in Drente. De kinderen van het Aalmoezeniersweeshuis moesten door deze maatregel Amsterdam verlaten. De regenten van het Burgerweeshuis echter weigerden van dat moment af iedere steun van de stad. Hierdoor en door het invoeren van versoberingen waardoor het weeshuis uit eigen middelen in stand kon worden gehouden, wisten zij de wezen voor deportatie naar Drente te behoeden. Zelfs de offerbus bij de poort mocht onder deze omstandigheden niet meer op de openbare weg blijven staan. Hij werd in 1828 binnen de poort geplaatst. Ga naar margenoot+ Uiteraard kwamen in deze moeilijke jaren geen grote veranderingen aan het gebouw tot stand. De opzichter Dresselhuijs deed een aantal voorstellen, waarvan de meeste onuitgevoerd bleven. Van een plan uit 1816 voor een nieuwe keuken op de plaats van de suppoosteneetzaal bleven de tekening (zie blz. 279) en de toelichting bewaard (a.b.w. 138). Wel werd in dat jaar een trap gemaakt die van uit het voorvertrek van de regentenzaal naar de slaapzaal van de kleine meisjes liep (zie blz. 279). Het ontwerp voor de nieuwe vensters in de achtergevel uit 1823 werd eerst later, in gewijzigde vorm, uitgevoerd (zie blz. 278 en 264). Vermoedelijk omstreeks 1840 kwamen er enige van dit soort kleine veranderingen tot stand. De toegang tot het jongensziekenhuis werd toen gemaakt zoals van der Hart voorgesteld had (zie blz. 278). Ook de daarbij aansluitende schoolmeesterswoning werd gedeeltelijk hoger opgetrokken (zie blz. 251). Het kan zijn dat de bedreigde toestand waarin het weeshuis steeds verkeerde, de regenten, die van nu af aan zonder het college der regentessen het huis bestuurden, ertoe bracht alle gelegenheden aan te grijpen om de belangstelling voor de instelling te wekken of te vergroten. Hoe het ook zij, het blijkt dat het Burgerweeshuis zich in de 19de eeuw mocht verheugen in een groeiende aandacht. | |||||||||||||||||
Het aanzien van het weeshuis in de 19de eeuwDe belangstelling voor het Burgerweeshuis was gedurende de 19de eeuw zeer groot. Bij vorstelijke bezoeken aan de stad Amsterdam werd steeds een bezoek aan het weeshuis ingelast. Ook verschillende buitenlandse schilders toonden grote belangstelling voor de wezen in hun typische klederdracht. Ga naar margenoot+ Het bijzondere kostuum dat zij droegen is de gehele 19de eeuw door tot aan het tijdstip van het afleggen (ca. 1920) een onderwerp geweest van publikaties. Koning Lodewijk Napoleon gelastte namelijk in 1808 dat de kleding der weeskinderen in het gehele land meer in overeenstemming moest worden gebracht met de gangbare. Met tegenzin besloten de regenten om nieuwe kleren ‘van het zelfde fatsoen en stoffage te laten maken, alleen met weglating der roode coleur, alsmede de blauwe broeken, dus geheel zwart’ (de Ridder; 1920; 47 en 1965; 248). Op 21 juni 1809 werden de zwarte uniformen voor de eerste maal gedragen. Toen op 25 februari 1816 Koning Willem i met zijn zoon Prins Frederik het weeshuis bezochten, gaf de koning te kennen dat hij het herstel van de oude uniformen zou toejuichen. De regenten richtten daartoe een verzoek aan de burgemeesters en van 4 augustus 1816 af liepen de kinderen weer in hun oude dracht; alleen bij de jongens kwam de blauwe broek niet terug; zij behielden de zwarte. Ga naar margenoot+ Op 26 augustus 1818 besloten de regenten gevolg te geven aan een andere suggestie van de koning en de grote jongens voortaan te laten slapen in hangmatten in plaats van in de houten kribben waarin zij met zijn tweeën of drieën sliepen. Om de hangmatten te kunnen betalen besloot men te bezuinigen op de kleding. Iedere | |||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||
hangmat was voorzien van een matras, een kussen en een deken, 's Ochtends moesten volgens het reglement de matrassen dwars over de hangmatten worden gelegd om te luchten. Ga naar margenoot+ In 1820 werd het 300-jarig bestaan van het Burgerweeshuis met zekere luister gevierd. In de Nieuwezijds Kapel werd voor deze gelegenheid een herdenkingsbijeenkomst gehouden, waarbij de banken werden verzet en amphitheaters werden opgericht. De bijeenkomst op 6 april 1820 werd bijgewoond door de Koning en de Koningin, de Groothertogin van Saksen, de Prins van Oranje en Prins Frederik. 's Avonds was er in ‘de Keizerskroon’ een ‘brillant Diné’, waarbij Prins Frederik tegenwoordig was. Van het weeshuis waren de beide poorten geïllumineerd. Voor de kinderen waren er voorstellingen: er werd gegoocheld en er was een marionettentheater, 's Middags werden zij aan tafel bediend door de dienstmaagden van de regenten en aten zij van borden, die speciaal voor deze gelegenheid werden gebakken in de Plateel Bakkerij te Delft. Deze borden waren beschilderd met in blauw de letters B W A Anno 1820. Ook op lepels, vorken en messen waren deze letters aangebracht; hiervan zijn, in tegenstelling tot de borden (zie blz. 101), geen exemplaren meer over. Tevens werden enkele gedenkglazen voor deze gelegenheid vervaardigd. Op 7 april was er een maaltijd voor de suppoosten en hun vrouwen. De uitgaven in verband met de herdenking beliepen volgens de ‘Secrete Cassa’ f 3811,16. Ruim tien jaar na deze herdenking kwam het weeshuis opnieuw in de belangstelling door de dood van de voormalige burgerwees J.C.J. van Speyk. De Van Speyk-cultus heeft het Burgerweeshuis in die tijd een extra dimensie gegeven. Ga naar margenoot+ In boeken en plaatwerken beginnen afbeeldingen te verschijnen van de weeskinderen in hun bijzonder kostuum, meestal tegen een gefantaseerde achtergrond. Reeds in de ‘Verzameling der Kleederdrachten in de Nordelijke Provincien van het Koningrijk der Nederlanden’, die de uitgever Buffa te Amsterdam naar tekeningen van H. Greeven in 1828 uitbracht, werden drie Amsterdamse weesmeisjes in de klederdracht van de verschillende weeshuizen in de stad afgebeeld. Omstreeks het midden der eeuw zijn er litho's vervaardigd door J. Madou, B. Van Hove, J. Striening en J. Hilverdink. De grote weesjongens worden in de prenten van na 1840 afgebeeld met een lange broek. In de tweede helft van de 19de eeuw worden weesmeisjes een geliefkoosd onderwerp in de schilderkunst. Het oudst bekende is het geschilderde portret van een weesmeisje, door de schilder H.E. Vinke jr. in 1857 vervaardigd (zie blz. 92). In 1876 verzoekt de Duitse schilder Max Liebermann een schets te mogen maken van de meisjeseetzaal; later vraagt hij om een meisjeskostuum (a.b.w., n.a. 4). Op beide verzoeken wordt gunstig beschikt. Van Liebermann zijn een aantal voorstellingen met weesmeisjes bekend. In 1880 biedt de Parijse schilder Graaf A. Mniseck door bemiddeling van zijn vriend Maschhaupt de regenten een groot stuk aan van een door hemzelf geschilderd weesmeisje ten voeten uit (zie blz. 93; a.b.w., n.a. 5). Waarschijnlijk heeft hij gebruik gemaakt van een model in het kostuum van een weesmeisje. Wanneer in 1884 mejuffrouw Schwartze verzoekt een weesmeisje te mogen uitschilderen, wordt dit geweigerd; wel wordt haar een kostuum van een meisje te leen aangeboden (a.b.w., n.a. 6). In 1889 krijgt de portretschilder Th. Rikoff te München op zijn verzoek een jongenspak en een meisjeskostuum toegezonden. Ook het verzoek van mevrouw Van Mingelen om ten behoeve van haar nichtje, die schilderes in Den Haag is, voor enige dagen een meisjescostuum te mogen lenen, wordt ingewilligd. In 1890 krijgt de Academie voor Beeldende Kunsten te 's-Gravenhage voor enige tijd een weesmeisjeskostuum in bruikleen (a.b.w., n.a. 6). In 1892 wordt aan Mr. J. van Someren Brand toegestaan, afbeeldingen van de kleding der wezen te maken ten behoeve van zijn artikel in Elseviers Maandschrift. In hetzelfde jaar schildert de Fransman Gabriel Nicolet een groep weesmeisjes in de naaikamer (a.b.w., n.a. 6; Eigen Haard 1899; 87). Wanneer echter eveneens in hetzelfde jaar mevrouw Blooker Greidanus vraagt, een meisjeskostuum te mogen kopen om daarmee een beeld te kleden in de Cacaotent van Blooker op de tentoonstelling te Chicago, wordt dit verzoek afgewezen (a.b.w., n.a. 6). Ook de commandant van het Leger des Heils die in 1899 verzoekt om een jongens- en een meisjeskostuum voor de tentoonstelling van nationale klederdrachten te Londen, krijgt nul op het rekest (a.b.w., n.a. 7). De kleding van de weesmeisjes als schilderkunstig onderwerp vindt haar voortzetting in het werk van N. van der Waaij (1855-1936), professor aan de Rijksacademie te | |||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||
Amsterdam. Veel van zijn werk is atelierwerk, dat figuranten in weeshuiskleding in een gefantaseerde omgeving weergeeft. Er zijn echter tekeningen en schilderijen van zijn hand, die het weeshuis of delen ervan als achtergrond of object hebben; zij geven soms situaties of delen van het gebouw weer waarvan geen andere afbeeldingen bestaan (zie blz. 70 en 73). | |||||||||||||||||
Het monument voor Van Speyk uit 1831In de strijd tegen de Belgen sneuvelden twee mannen, die een deel van hun jeugd in het Burgerweeshuis hadden doorgebracht: Jan Carel Josephus van Speyk op 5 februari 1831 en Meindert Nantzing op 10 december 1832. Vooral de zelfverkozen dood van Van Speyk maakte diepe indruk en werd ervaren als een daad van nationale betekenis. Behalve het door de stadsbouwmeester J. de Greef ontworpen grafmonument in de Nieuwe Kerk, moest er ook in het Burgerweeshuis een gedenksteen komen. Op 20 oktober 1831 kon de gedenksteen worden onthuld (de Ridder 1952; 44). Gerrit Lamberts maakte een tekening van deze plechtigheid, waarbij de gehele jongensplaats door een groot tentzeil werd overspannen en een decoratie was aangebracht van een groot aantal vlaggen. In de ‘Secrete Cassa’ vindt men in 1831 een bedrag geboekt van f 2402, dat de regenten betaald hadden aan het vervaardigen van het monument en aan de onthulling daarvan. Vermoedelijk zijn de werkelijke kosten hoger geweest aangezien velen belangeloos hun medewerking verleenden (zie blz. 284). Aan het eind van het jaar werden een drietal prenten in aquatint uitgegeven, waarop de gedenkplaat en de omgeving zijn afgebeeld (zie blz. 280). Mogelijk zijn dit ook de drie onderscheiden tekeningen van het monument geweest, die twee dagen voor de onthulling aan de achterkant werden ingemetseld. Het eerste ontwerp zou het kleine prentje zijn dat de steen met de flankerende zuilen weergeeft en dat een afwijkende letterplaatsing op de gedenksteen te zien geeft. Dan zijn er een ontwerptekening van de steen en een grote perspectieftekening van de steen in zijn omgeving. Ook deze laatste prent geeft een toestand weer, die niet zonder meer bestaan kan hebben, aangezien er een vlak plafond op te zien is dat niet goed aansluit bij de bogen boven de zuilen aan de zijde van de binnenplaats (zie blz. 364). Ga naar margenoot+ Deze tekeningen wijzen uit, dat er in 1831 meer gebeurd moet zijn dan het plaatsen van een gedenkplaat alleen. De stadsarchitect J. de Greef heeft een kleine herdenkingsruimte ontworpen als omlijsting van de gedenkplaat. Hiertoe werd de ongebruikte hoek van de galerij benut, die op de tekening van Ziesenis uit 1797 nog dichtgemetseld is (zie blz. 30). Deze ruimte had een zeer scheef grondplan. Dit werd symmetrisch gemaakt door het aanbrengen van een schuine wand aan de zijde van de Begijnensloot, waardoor een achterwand ontstond, die precies ruim genoeg was als omlijsting van de gedenkplaat. Om de blik hierop vanuit de galerij te verbeteren werd een grotere interval in de zuilenafstand gemaakt. Het vermoeden rijst dat hier een oorspronkelijke zuil is weggenomen. In elk geval zijn de twee zuilen aan weerszijden van de doorkijk anders dan de andere en vermoedelijk in 1831 gemaakt. Uit de tekeningen blijkt dat men zich van het verband tussen de zuilenstelling en de gedenkplaat bewust is geweest. Eert eenvoudig hek maakte het betreden van deze ruimte onmogelijk. De tegelvloer, die hier was aangebracht en die tot de verbouwing aanwezig is geweest, loopt in de perspectieftekening door tot in de galerij. Of dit in werkelijkheid ook het geval is geweest is de vraag. Op nog één punt dient de aandacht te worden gevestigd. Voor de eerste maal zijn de basementen van de zuilen hier getekend in de vorm, waarin zij zich thans nog bevinden. De vierkante basementblokken zijn al ingestoept. Niet duidelijk is of de basementen sinds Ziesenis ze tekende zijn veranderd, of dat ze op deze tekening voor de eerste maal juist zijn weergegeven. Ga naar margenoot+ Vijfentwintig jaar na het plaatsen van deze gedenksteen werd er een marmeren plaat aan toegevoegd met de volgende regels: ‘aan amstels burgerwees, wiens ridderlijke hand,
voor de eer van vorst en vaderland,
de lont sloeg in het kruid ten koste van zijn leven.
aan hem, die neerlands vlag, geschonden en verscheurd,
aan de overmagt niet veil kon geven
| |||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||
dan in zijn bloed gekleurd....
van speyk heeft, trouw tot in den dood,
en trouw aan 't kleed als kind gedragen,
zijn vlag, bij 't laatst vaarwel! gedoopt in zwart en rood.
en zoo den euvelmoed in 't aangezigt geslagen
toen was de driekleur 's vijands buit,
half rood geverwd in 't bloed, half zwart gebrand in 't kruid!
27 Augustus 1856 J.H. Burlage.
Ook aan Meindert Nantzing die in dezelfde oorlog sneuvelde, werd de herinnering levend gehouden. In een houten wandkastje werden zijn sabel, ordetekens en epauletten bewaard. | |||||||||||||||||
Het bouwkundig beheer van het weeshuis in de 19de eeuwIn deze periode werden geen nieuwe delen aan het weeshuis toegevoegd of oudere stukken herbouwd. Wel werden er enkele zeer ingrijpende inwendige verbouwingen uitgevoerd, die echter naar buiten weinig spreken. De veranderingen uit deze periode zijn daarom moeilijker te omschrijven dan die uit de tijd daarvoor. Het aantal wezen nam geleidelijk af; een aantal werkzaamheden die tot dan toe in het huis werden gedaan als timmeren, broodbakken etc. werden uitbesteed en er kwamen nieuwe voorzieningen, voortvloeiend uit veranderde inzichten. Niet alleen had men meer plaats nodig voor sanitaire installaties; ook de behoefte aan ruimte voor school, gymnastiek en recreatie was groter geworden. De woningen die in het weeshuis waren ondergebracht werden in aantal verminderd, maar de overgebleven appartementen werden aanzienlijk vergroot. Ga naar margenoot+ Van deze periode bleven twee plattegronden bewaard, waarin de bestemming van de vertrekken is aangegeven. De eerste is de plattegrond, die H. Moeton omstreeks 1860 vervaardigde, de tweede is een opmeting uit 1938 van A.A. Kok, waarbij - ook van de verdieping - het gebruik van de vertrekken is vermeld (zie blz. 277, 286 en 288). Meer echter nog dan de veranderingen in het gebruik van bepaalde ruimten en de grote verbouwingen in dit tijdperk, zou het onderhoud van het gebouw zijn stempel erop drukken. De veranderingen die een voortdurend onderhoud meebrengen, zijn in de geschiedenis van een gebouw altijd het moeilijkst te achterhalen. In de 19de eeuw werd het onderhoudswerk niet meer als voordien, door een vaste timmerman en metselaar tegen daggeld verricht. In de Franse tijd moesten, in opdracht van de stad, de uitgaven aan de stedelijke instellingen van weldadigheid worden beperkt. Dientengevolge werd er van nu af een bestek van het onderhoudswerk gemaakt, dat daarna werd aanbesteed. Van 1813 af werd het onderhoud van het weeshuis voor f 3.800, - per jaar gegund aan de vroeger vaste timmerman van het huis Gerrit Dresselhuijs (a.b.w. 303). In latere jaren blijft dit bedrag gehandhaafd; een enkele maal komen er extra uitgaven bij, zoals het herstel van het kinderhuis, in 1840 door de timmerman A. van Monsjou verricht (a.b.w. 138). Later wordt het onderhoudsbedrag teruggebracht tot f 3.700, -, voor welke som de aannemers De Valk en De Flines omstreeks 1850 het jaarlijkse onderhoud uitvoeren. Nu de relatie met de timmerman en de metselaar een andere was geworden dan in de 18de eeuw en het werk als aangenomen werk werd uitgevoerd, was er meer toezicht nodig dan de regenten of de boekhouder konden uitoefenen. Op 19 november 1854Ga naar margenoot+ besluiten de regenten om H. Moeton aan te stellen als bouwopzichter met een jaarsalaris van f 800, - en vrije woning in het aan het weeshuis toebehorende pand Looierstraat no. 44 (a.b.w. 50). In 1879 wordt Moeton opgevolgd door zijn zoon H. Moeton Jr. Deze stierf in 1895 na een langdurige ziekte. Op 4 december 1895 besloten regenten P. Heyn als zijn opvolger te benoemen op een traktement van f 1.100 per jaar met woning en f 1.500 zonder vrije woning. In de tijd van de beide Moetons werd het onderhoud voor perioden van drie jaar uitbesteed. Hun opvolger P. Heyn maakte hieraan een eind, doordat hij in de gelegenheid was het tempo van het onderhoud te versnellen en een geleidelijk gegroeide achterstand in te halen (a.b.w., n.a. 3). De bouwkundige opzichters van het weeshuis hadden niet alleen het toezicht over het onderhoudswerk maar ook de leiding van enkele grote verbouwingen. Tevens ont- | |||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||
wierpen zij een aantal nieuwe puien en gevels voor huizen, die tot de bezittingen van het weeshuis behoorden. Ga naar margenoot+ Bij het onderhoudswerk schijnt gedurende lange tijd één lijn te zijn gevolgd. Zo werden de vensters van het weeshuis voorzover zij aan vernieuwing toe waren, vervangen door een venstertype met een wat groter slag ruiten dan de 18de eeuwse bezaten. Bij de grote vensters gaf dit een indeling van vier ruiten in de breedte, bij de smallere van drie. De eerste maal dat een dergelijke ruitverdeling wordt gebruikt, is bij het veranderen van de gevel aan de Voorburgwal, zoals blijkt uit de ontwerptekening. Deze tekening, die niet gesigneerd of gedateerd is, ligt in een omslag, waarop vermeld staat dat dit de gevel aan de Boommarkt is, zoals deze eruit zou zien na het aanbrengen van de nieuwe ramen, geprojecteerd in 1823 (zie blz. 278). Of dit project toen ook is uitgevoerd is niet bekend. In elk geval zijn soortgelijke vensters in deze gevel aangebracht. Hierbij zijn niet alleen de kruiskozijnen uitgenomen maar werd ook de onderdorpel van de vensters enigszins verlaagd. Het is merkwaardig dat men bij de reparaties aan het weeshuis bewust dit traditionele venstertype heeft aangehouden en moderner empire vensters met hun grote ruiten heeft vermeden. Deze laatste werden wel toegepast bij de huizen die het weeshuis in de Kalverstraat bezat (zie blz. 353). Binnen het weeshuis kreeg alleen de woning van de boekhouder vensters van deze soort. De veranderingen van de vensters van het weeshuis op bovenvermelde manier gaven het gebouw een meer gelijkmatig uiterlijk en bonden de verschillende perioden van het gebouw sterker tot een geheel. Ga naar margenoot+ Ook op het punt van dakbedekking koos men op de duur een groter uniformiteit. De belangrijkste delen van het complex waren gedekt met leien; minder belangrijke en ook de jongere vleugels hadden pannen. Omstreeks 1900 heeft men in verschillende fasen het gehele weeshuis met platte geglazuurde pannen gedekt, waardoor het gebouw een grotere eenheid kreeg. Door de vele werkzaamheden die de bouwkundige opzichters in deze tijd voor het weeshuis verrichtten, is het mogelijk enig inzicht te krijgen in hun kwaliteiten op het punt van ontwerpen. In het weeshuis waren zij gebonden aan bepaalde situaties of vormen; de werkzaamheden die zij buiten het huis aan de overige bezittingen van deze instelling verrichtten, spreken veelal duidelijker taal. Ga naar margenoot+ De opzichter H. Moeton, die in 1854 werd aangesteld, leidde de grote verbouwing van de jongensslaapzalen in 1860. Behalve het vroege gebruik van staalconstructies valt hierover weinig te zeggen. Zijn verbouwing van de jongenseetzaal in 1876 is alleen nog bekend van een foto (Buiten 1909; 66). Ook de dubbele trap naar de kastengalerij moet hij hebben ontworpen (zie blz. 284). Van de bezittingen buiten het weeshuis zijn de gevel Kalverstraat 88 uit 1873 en de nog niet gedateerde gevel van het huis KalverstraatGa naar margenoot+ 106 vermoedelijk van zijn hand (zie blz. 354 en 361). Van zijn zoon H. Moeton Jr., die het werk na de dood van zijn vader in 1879 overnam en voortzette tot 1895, is veel meer bekend, vooral doordat de bouwaanvragen bij Bouw- en Woningtoezicht sinds 1880 bewaard zijn gebleven. Zo waren er in het weeshuis de verbouwing van de keuken, het middelhuis en het hek aan de Voorburgwal. Buiten het weeshuis zijn er nog een aantal gevels en een groot aantal door hem ontworpen winkelpuien bekend (zie blz. 348). Vermoedelijk ontwierp hij de huizen aan de Vijzelgracht, die in 1879 en 1886 in opdracht van het weeshuis werden vernieuwd (a.b.w., n.a.; 5). De gevel van het nieuwe boekhoudershuis, St.-Luciensteeg 23 uit 1883, vertoont veel overeenkomst met deze huizen (a.b.w., n.a.; 6). Zeer interessant is zijn ontwerp voor de verbouwing van de huizen Kalverstraat 80-82 uit 1883 (zie blz. 350). In het archief van Bouw- en Woningtoezicht bleef een aantal ontwerpen voor puien in de Kalverstraat en vooral in de St.-Luciensteeg van hem bewaard (zie blz. 360). De opvolger van H. Moeton Jr., P. Heyn, schijnt een meer praktisch bouwkundige geweest te zijn. Behalve de verbouwingstekening voor de timmerloods uit 1896 zijn er geen tekeningen van hem bekend. De puien van de huizen rond het weeshuis werden in zijn tijd dan ook door architecten van buitenaf ontworpen. | |||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||
tijdperk aan, waarin zich veel veranderingen aan het weeshuis gingen voltrekken. De eerste grote verbouwing betrof de slaapgelegenheid van de jongens. In 1857 waren er nog 500 wezen, minder dan de helft van het aantal dat het weeshuis in de tijd van zijn grootste bezetting had gekend (de Ridder 1920; 37). Hoewel het aantal der weeskinderen geleidelijk daalde, oordeelde men ruimer slaapplaatsen voor de jongens noodzakelijk. Het systeem van het slapen in hangmatten scheen bovendien niet meer te voldoen. Ga naar margenoot+ Het was vooral de regent Jhr. Mr. G. Faas Elias, die de zaken van het gebouw behartigde en die met de bouwopzichter H. Moeton plannen beraamde, hier verbeteringen aan te brengen. De notulen van de regentenvergadering van 22 februari 1860 vermelden, dat hij met de opzichter het weeshuis aan die zijde menigmaal heeft nagegaan om een oplossing te vinden. Die was alleen te bereiken, wanneer de woning van de binnenvader zou worden verplaatst. Deze lag in het jongenshuis boven het administratiekantoor en zou nu komen in de hoek van de galerij boven het monument van Van Speyk en in een deel van de vroegere school boven de galerij. Op deze wijze kon de slaapzaal in het jongenshuis worden vergroot. Tevens kon men, door de muur tussen de vroegere school en de houtzolder boven de timmerloods weg te breken, een tweede slaapzaal verkrijgen. De nieuwe woning van de binnenvader kwam dan zeer gunstig te liggen tussen de beide slaapzalen in. Beide zalen zouden plaats kunnen bieden aan 170 tot 180 ijzeren kribben. De heer Faas Elias was bereid de aankoop van deze kribben met bedden, dekens en lakens zelf te bekostigen als aandenken aan zijn ‘genoeglijk en langdurig regentschap’ (a.b.w. 51). Ga naar margenoot+ Het voorstel tot deze verbouwing werd goedgekeurd en de uitvoering ter hand genomen. Op 12 september werd besloten de grote werkjongens te laten slapen op de vergrote zaal in het jongenshuis en op de zolder daarboven. De schooljongens zouden onder toezicht van een oudere werkjongen slapen op de nieuwe zaal. Op de zogenaamde ‘pluiszolder’ zouden die jongens komen ‘welke in hunne bedden onreinheid doen’. Deze zolder was waarschijnlijk gelegen boven het jongensziekenhuis. Op 26 september konden de voltooide ruimten door de regenten worden geïnspecteerd. Besloten werd een marmeren plaat aan te brengen ter herinnering aan de schenking vanGa naar margenoot+ de heer Faas Elias. Deze gedenksteen heeft zich tot aan de grote verbouwing in 1960 e.v. bevonden op de meisjesplaats boven de poort naar de St.-Luciensteeg. Hij droeg het volgend opschrift: ‘Ter dankbare herinnering/aan hetgeen/in het belang der verpleegden/door de trouwe en milde zorge/van Jhr. Mr. G. Faas Elias/Ao mccclx/in het 44e jaar van zijn regentschap/is/ ontworpen en daargesteld/3 October 1860’. Dit was de dag, waarop de slaapzalen in gebruik werden gesteld. De tekeningen waarvan in de notulen sprake is zijn niet bewaard gebleven. Waarschijnlijk is de uitvoerige doch slordige plattegrond, die H. Moeton vervaardigde en waarop ook de riolering van het complex staat aangegeven, in dit verband vervaardigd (zie blz. 366). Tevens is hier met cijfers het gebruik van de ruimten aangegeven. Doordat deze plattegrond alleen bekend is van een niet te reproduceren foto werden met behulp daarvan een rioleringskaart getekend (zie blz. 259) en een kaart van de indeling van het gebouw (zie blz. 276). Ga naar margenoot+ Bovendien beschikken wij over een uitvoerige beschrijving van de jongensslaapkamer van voor en na de vertimmering van de hand van de opzichter H. Moeton, waaraan het volgende is ontleend: De voormalige jongensslaapzaal bevond zich in het jongenshuis boven de eetzaal en werd gebruikt door 35 jongens, die in hangmatten sliepen. De zaal was ruim 20 m lang en bezat zeven schuiframen aan de voorzijde, in de achtergevel enkele draairamen en naar het dak twee luchtkokers. In de hoek bij de trap was een secreet met appartementen en een waterbak. De zaal werd ontsierd door onregelmatig omtimmerde balken met hun sleutelstukken en korbeels. Naast deze slaapkamer was de woning van de vader en moeder die de ruimte boven het administratiekantoor besloeg en evenals deze ruimte vier vensters aan de voorgevel breed was. Deze woning bestond uit een woonen een slaapkamer, die onderling door een stenen muur waren gescheiden doch slechts door een houten schot van de jongenszaal. Naast deze kamer lag in de hoek van de galerij, boven het monument van Van Speyk een zolder, die in gebruik was bij de schoenmaker en waarvan de vloer ca. 1,50 m lager lag dan die van de jongensslaapzaal. Door een stenen muur was deze ruimte gescheiden van de ruimte boven de galerij, | |||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||
waarin zich de oude tekenschool bevond. Deze had tien vensters aan de kant van de binnenplaats waarvan de onderramen schuivend waren. De tekenschool was door een anderhalf steens dikke muur gescheiden van een zolder, die zich boven de timmerloods bevond en die diende tot berging van houtwaren. Deze mat 10,60 bij 11,40 m en had zeven draairamen aan de zijde van de St.-Luciensteeg. Ga naar margenoot+ De slaapzaal in het jongenshuis werd nu vergroot met de woning van de vader en moeder. Dezen kregen een nieuwe woning op de zolder van de schoenmaker en in het aangrenzende deel van de oude of tekenschool. Hiernaast liep een gang die de bestaande slaapzaal in het jongenshuis verbond met de nieuwe in de timmerloods. Via een gemakkelijke trap kon men van het jongenshuis deze lager gelegen gang bereiken. Het nieuwe appartement van de vader en moeder kreeg vijf vensters aan de zijde van de binnenplaats, die langer werden gemaakt dan de vroegere schoolramen waren. Deze woning was door een trap vanuit de galerij te bereiken. Op 12 maart 1860 werd een aanvang gemaakt met het wegbreken van de muur tussen de tekenschool en de zolder boven de timmerloods en het aanbrengen van een ijzeren onderslag op deze plaats. Hierbij bleek dat de vloer in de timmerloods 28 cm hoger lag dan die van de oude tekenschool. Men besloot nu de balklaag in de loods te laten zakken, waarbij de ‘staande vinken’ waarop de balklaag en een deel van de daarboven gelegen zolder rustten, werden vervangen door ijzeren kolommen (zie blz. 77). Ga naar margenoot+ De nieuwe slaapruimte was van binnenplaats tot achtergevel bij de St.-Luciensteeg gemeten, 15,50 m diep en 11,50 m breed. Er werd een gestucadoord plafond in aangebracht. Aan de zijde van de binnenplaats kwam het licht door vijf naar beneden schuivende vensters; aan de kant van de St.-Luciensteeg waren vijf tuimelramen. De zaal was verder toegerust met twee luchtkokers die boven het dak uitkwamen en had twee secreten en een waterbak. Het deel van de vroegere tekenschool aan de zijde van de poort aan de Kalverstraat bleef nog als zodanig in gebruik; men kon het bereiken over een trap in de woning van de jongensportier. Aan de kant van de binnenplaats werd het verlicht door drie vensters. Ga naar margenoot+ De vergrote slaapzaal in het jongenshuis werd ook gemoderniseerd. Hiertoe werd hij ontdaan van de onregelmatige balken, korbeels en sleutelstukken en daarna geschilderd en gestucadoord. Van de elf vensters aan de binnenplaats maakte men de bovenlichten, om de andere, schuivend naar beneden en kwamen er in totaal drie luchtkokers naar het dak. Aan de achterzijde werd een smalle gang afgescheiden, die het trappehuis achter het jongenshuis verbond met de gang langs de nieuwe vaderswoning en daardoor met de nieuwe slaapzaal. De toelichting van Moeton geeft een beeld van de omvang van dit werk, dat naar buiten weinig sprak. Slechts het verlengen van de vijf vensters van de jongensgalerij ten behoeve van de nieuwe woning van de vader, was alles wat naar buiten bleek van de grote verandering. Toch had men hierbij diep ingegrepen in de structuur van het gebouw, waarbij tevens een aantal eenheden onderling werden verbonden. Het oude systeem van een aantal afzonderlijk functionerende, naast elkaar staande gebouwen om een drietal binnenplaatsen, werd hierbij voor de eerste maal aangetast. Men kon nu voortaan op de verdieping van het trappenhuis boven de Begijnensloot doorlopen tot boven de timmerloods, hetgeen het begin inluidde van een geheel nieuw gebruik. Ga naar margenoot+ De verbetering van de meisjesslaapzalen waartoe op 19 maart 1862 werd besloten, was een werk van geringer omvang (a.b.w. 52). Er behoefden hiertoe geen veranderingen in de bouwkundige structuur te worden aangebracht. De regent Faas Elias bekostigde ook deze verbetering uit eigen vermogen. De slaapzaal van de grote meisjes boven de eetzaal en die van de kleine meisjes boven de regentenzaal werden gestucadoord en geschilderd. De vroegere houten kribben werden vervangen door ijzeren ledikanten en het geld dat verkregen werd door verkoop van de oude kribben werd besteed voor een zolderpers. Op 8 oktober 1862 konden de beide meisjesslaapzalen weer in gebruik genomen worden. Zowel de verbeteringen aan de jongens- als aan die aan de meisjesslaapzalen werden voorafgegaan door het aanleggen van een was- en badkamer. Op 24 april 1861 besluiten de regenten een dergelijke ruimte te laten maken bij de meisjesslaapzalen zoals die in 1859 reeds aan de jongenszijde was ingericht. Deze gehele verbouwing was zo omvangrijk, dat een nieuwe inventaris werd opgemaakt, | |||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||
die begint met de volgende aanhef: ‘Ten gevolge van de vele verbouwingen en veranderingen in het gesticht en de departementen zijn de Inventarissen geheel opnieuw weder opgenomen moeten worden, zoo wegens het afschaffen der hangmatten en het daarvoor in de plaats stellen van ijzeren een persoons krebben voor de jongens als het doen wegvallen der groote houten tweeslapens krebben in ijzeren eenpersoons ledikanten voor de meisjes en kinderhuiskinderen’ (a.b.w. 150a). | |||||||||||||||||
De verbetering van de eetzalenGa naar margenoot+ In 1855 werd de meisjeseetzaal gemoderniseerd, waarbij deze ruimte vermoedelijk een nieuwe vloer kreeg en gestucadoord en geschilderd zal zijn. Mogelijk is toen ook het houten schot geplaatst, dat de lange zaal in twee delen splitste. Later was slechts het deel dat het dichtst bij het middelhuis lag nog in gebruik als eetzaal. Het overige deel werd gebruikt als recreatieruimte. Op 28 november 1855 werd de vernieuwde zaal met enige plechtigheid in gebruik genomen (a.b.w. 51). Ga naar margenoot+ In 1863 werd de jongenseetzaal onderhanden genomen. Op 29 april 1863 besloot men dat voor Pinksteren een aanvang gemaakt zou worden met het schilderen en verbeteren van deze zaal. Bij deze gelegenheid werden ook de nieuwe tafels en banken gemaakt. De regent Faas Elias stelde voor mevrouw Bicker-Borski, echtgenote van de overleden regent Bicker, die reeds enkele malen had aangeboden het weeshuis een geschenk te geven, te vragen om tinnen borden, zodat iedere jongen en elk meisje uit een eigen bord kon eten en niet meer gevieren uit een kom. De borden en lepels, die door mevrouw Bicker aan het weeshuis werden geschonken, waren gemerkt met de initialen van haar overleden echtgenoot, P.H. Bicker (zie blz. 105). Op 15 juli 1863 werd de geschilderde jongenseetzaal weer in gebruik genomen en werd voor de eerste maal op alle afdelingen gegeten van de nieuwe tinnen borden (a.b.w. 53). Het opknappen van de jongenseetzaal en de invoering van de tinnen borden was het laatste werk dat op initiatief van Jhr. Mr. G. Faas Elias tot stand kwam. | |||||||||||||||||
Enkele verfraaiingen tussen 1865 en 1890Het schijnt dat de belangstelling van de regent J. Backer Jr. die na Jhr. Faas Elias met het beheer van het gebouw belast was, meer uitging naar esthetische verfraaiingen. Toen in 1865 de Begijnensloot werd gedempt en vervangen door een riool, had dit voor het weeshuis geen gevolgen; het bracht in het overkluisde deel van de sloot binnen het weeshuisgebied geen verandering. De regenten maakten dan ook geen bezwaar tegen de voorgenomen demping (Jansen 1962; 17). Ga naar margenoot+ Zeer belangrijk voor het aspect van het weeshuis was de aanleg van een plantsoen op de meisjesplaats. Op 1 februari 1865 werd besloten tegen het voorjaar enig bloemhout en heesters te planten op de verbeterde plaats (a.b.w. 53). Op de tekening hiervan van 1879 maken we voor het eerst kennis met het nieuwe plantsoen dat er dan nog zeer jong uitziet (zie blz. 282). Op de oudste foto's is te zien hoezeer de aanplant uitgroeide tot een stemmig geheel, dat de sfeer van de eertijds zo strakke binnenplaats verzachtte (zie blz. 283). Voor de jongensplaats vond men een plantsoen waarschijnlijk minder verkieslijk. De tekening van 1879 toont daar nog het bestrate binnenplein en tevens valt op, dat de kastwand aan de zijde van de Kalverstraat een monumentale opgang heeft gekregen in het midden. Wanneer deze opgang werd gemaakt is niet bekend (zie blz. 284). Dat men in het algemeen behoefte kreeg aan meer groen op de binnenplaatsenGa naar margenoot+ blijkt uit het kleine tuintje voor de woning van de boekhouder. In de regentenvergadering van 7 april 1880 wordt de heer Backer bedankt voor het laten aanleggen van de tuin bij het kantoor (a.b.w., n.a. 5). Dat ook dit kleine groenoppervlak een grote verandering in het uiterlijk aanzien teweeg bracht, bewijzen de latere afbeeldingen (zie blz. 37). Ga naar margenoot+ Op 22 december 1875 werd de vloer van de jongenseetzaal ter sprake gebracht. Deze was belegd met gele klinkers, die nu vernieuwd moesten worden. De heer Backer drong aan op een vervanging door gefigureerde tegels. Hoewel de kosten hiertoe meer bedroegen, ging de vergadering op 2 februari 1876 met het plan en de tekening hiervoor akkoord (a.b.w., n.a. 2 en 4). Ga naar margenoot+ In 1879 werd de regentenzaal gerestaureerd, ‘waarbij men getracht heeft den Oud-Hollandschen stijl te bewaren’ (Backer 1880; 18). De kosten hiervan werden bestreden | |||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||
uit het fonds, dat de in 1873 overleden regent Crommelin ter verfraaiing van het weeshuis had nagelaten. Deze beliepen in totaal f 2.524,38. De werkzaamheden bestonden uit het aanleggen van een parketvloer, het aanschaffen van twee Deventer kleden, van nieuwe gordijnen en van reparaties aan meubilair. Geleidelijk aan ging men voort met de verfraaiing van dit vertrek. In 1881 werden nog twee speeltafels aangeschaft en op een veiling werd een eetservies gekocht. In 1878 en 1879 werd het weeshuis vereerd met een koninklijk bezoek; mogelijk moet men de wens deze kamer op te knappen hiermee in verband brengen. De regentenzaal werd in zijn nieuwe staat voor de eerste maal uitgetekend (zie blz. 64). Ga naar margenoot+ Hoezeer men zich in dit tijdperk bewust was van de charme van het oude gebouw boven een modern gesticht, blijkt wel uit het boekje dat de regent J. Backer Jr. in 1880 over het weeshuis liet verschijnen. Op blz. 17 schrijft hij: ‘Het gebouw, voor de huisvesting der Weezen bestemd, is van grooten omvang en behoudens enkele gebreken, hoogst doelmatig. Ofschoon het ten deele is zamengesteld op de grondslagen en uit overblijfselen van gebouwen, vroeger tot andere doeleinden bestemd, lijdt toch het geheel hierdoor geen schade, en de in het oog vallende onregelmatigheid, in strijd met de bouworde van de jongste tijden, geeft zelfs aan zeer velen een niet ongevalligen aanblik en een aangenamen indruk. In stede van bij het binnentreden eene ruime woning aanstonds geheel te kunnen overzien, indien het oog slechts de rechte lijnen der hoog opgetrokken gevels volgt, verliest men zich hier vaak bij het doorwandelen van de tallooze portalen en gangen, waaraan eenheid ontbreekt, doch die telkens verrassende en soms schilderachtige gezichten opleveren, de lucht vrij doen doorstroomen en licht allerwegen laten schijnen. Nog wordt dit voor een woning van zoovele zielen onschatbare voordeel, verhoogd door de inrichting der gebouwen, die, ruim uit elkander gelegen, uit slechts twee hoog opgetrokken verdiepingen bestaan. De eerste dient tot verblijf gedurende den dag, de tweede uitsluitend tot slaapplaats der kinderen en suppoosten.’ Ga naar margenoot+ Uit deze regels spreekt meer begrip voor het karakter van het oude gebouw dan uit het rapport van de stadsingenieur bij de demping van de Voorburgwal in 1884. Deze wees erop dat het weeshuis nu een gevel van 82 m lengte aan een zeer belangrijke verkeersweg zou krijgen; hij sprak de hoop uit dat dit voor de regenten aanleiding mocht zijn het gebouw aan deze zijde van een monumentale gevel te voorzien, passend bij de voorname straat, die daar in wording was (Jansen 1962; 18). Als steeds in zijn geschiedenis toonde het weeshuis zich naar de zijde van de Voorburgwal weinig geinteresseerd. De regenten hadden besloten zich niet te voegen bij hen, die tegen de demping protesteerden en schenen alleen belangstelling te hebben voor de invloed die deze zou hebben op de riolering van het gesticht. Over een nieuwbouw aan deze zijde schijnen zij geen moment te hebben gedacht. Er werd van de stad een strook grond gehuurd van de gedempte Voorburgwal ter breedte van een normale stoep voor deGa naar margenoot+ huizen en hiervoor werd een hek geplaatst (a.b.w. 138). Het ontwerp van dit hek werd enige malen in de regentenvergadering besproken, het werd geplaatst op kosten van het weeshuis (a.b.w., n.a. 5). Tussen het hek en de gevel zou ook hier weer een plantsoen komen (zie blz. 55). Ga naar margenoot+ Er is nog een project waaruit de instelling in die tijd duidelijk blijkt: de nieuwe trap van het middelhuis naar de meisjesslaapzalen. Op 12 januari 1887 kreeg H. Moeton Jr. opdracht tot het maken van deze trap, waarvan de tekeningen reeds in een vroegere vergadering waren goedgekeurd. Tot die tijd was er een kleine trap geweest, waarschijnlijk meer bestemd om de regentessenkamer te bereiken, dan om als toegang te dienen tot de slaapverdieping. De voornaamste opgang tot de slaapzalen zal vermoedelijk de trap geweest zijn, die grensde aan de meisjeseetzaal. De nieuwe trap nu gaf de achterwand van het middelhuis een monumentaliteit die het twee en een halve eeuw had moeten ontberen. Een opgang in de hal voerde door een brede portiek naar een bordes, vanwaar twee sterk draaiende traparmen naar boven liepen. Zozeer heeft men getracht in de stijl van de hal te blijven, dat tegen de achterwand van het bordes een schijndeur werd geplaatst in de vorm van de deuren van de hal. Merkwaardig is, dat het portiek in de achterwand dat toegang gaf tot het bordes, aan weerszijden een Korinthische zuil kreeg, waarmee men een opmerkelijk begrip toonde voor de orde, waarin de hal was uitgevoerd (zie blz. 285). Ga naar margenoot+ Een zelfde aanpassing blijkt ook uit de omtimmering waarmee de ‘rode poort’ tussen | |||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||
de meisjes- en de jongensplaats op een onbekend tijdstip werd voorzien. Op oude afbeeldingen vertoont deze poort een zware hardstenen omlijsting. Deze is thans nog aan de zijde van de jongensplaats te zien. Aan de kant van de meisjesplaats echter werden hier houten Ionische pilasters met een kroonlijst voor geplaatst, overeenkomend met die aan de poort naar de St.-Luciensteeg (zie blz. 37). Op de achterplaats werden twee portieken gemaakt, waarmee de zalen van de kleine kinderen werden geopend naar de speelplaats. De uitvoering hiervan was iets vrijer, aangezien er geen voorbeeld in de omgeving was (zie blz. 50). Ondanks deze enkele uitingen van een aangepaste lust tot verfraaien, bleef het gebouw zowel uit- als inwendig zeer eenvoudig en gingen de ‘pronkstukken’ op in het groteGa naar margenoot+ geheel. Een van die rijkere onderdelen was de gaslantaarn (zie blz. 283), die de voormalige burgerwees, de loodgieter J. Hoogbruin in 1890 aan zijn vroegere tehuis schonk met het verzoek deze te plaatsen op de meisjesplaats. Deze lantaarn was door hem onder andere materialen aangekocht voor amotie uit de fabriek van de firma Bruyn & Zn (a.b.w., n.a. 6). | |||||||||||||||||
De veranderingen in het gebruik gedurende de tweede helft van de 19de eeuwBehalve de zorg voor de uiterlijke stijl van het gebouw, valt deze periode op door een voortdurende verandering in het gebruik van het complex. Veelal ging deze niet gepaard met een verbouwing en werden vertrekken alleen anders gebruikt, waardoor het proces van gebruiksverandering moeilijk te reconstrueren is. Ga naar margenoot+ Een voorbeeld van een dergelijke verandering in bestemming zonder een verbouwing was de inrichting van een was- en strijkinrichting in 1868. De was van het weeshuis, die al 130 jaar lang bij de blekersfamilie Hafkamp te 's-Graveland werd gedaan, moest nu onopgemaakt worden teruggezonden om in het weeshuis te worden gestreken. Dit laatste werd beschouwd als een uitbreiding van het onderricht, dat tot dan toe voor de meisjes uit naaien en breien had bestaan (a.b.w. 55). Om ruimte te vinden voor de nieuwe strijkkamer werd de 84-jarige kammoeder ontslag aangeboden met behoud van salaris en woonruimte in het weeshuis. In 1869 werd haar kamer, die aan de achterplaats boven de keuken van het meisjesziekenhuis lag, samen met het aangrenzende vertrek aan de Voorburgwal, tot was- en strijkkamer ingericht. Aan het gebouw behoefde daartoe niets te worden veranderd (zie blz. 75 en 76). Ga naar margenoot+ Wel ingrijpend was de verbouwing van het keukengedeelte in 1880 en 1885. In 1880 werd de oude keuken, die tussen 1625 en 1631 moet zijn gebouwd (zie blz. 128), tenslotte opgegeven en vervangen door een nieuwe. Men had hiervoor reeds meermalen plannen gemaakt (zie blz. 279); de oplossing werd nu gevonden door het rookhuis, dat zich in de uitstek van de vleugel uit 1732 bevond te laten vervallen en een deel van de vroegere keukenplaats te overbouwen (zie blz. 245). De omvang van de werkzaamheden is bekend uit het project dat H. Moeton Jr hiervoor vervaardigde en dat als bouwaanvrage bewaard is gebleven bij Bouw- en Woningtoezicht (zie afb. 284). Hieruit blijkt dat het gebouw van de oude keuken op de hoek van de St.-Luciensteeg en de Voorburgwal werd herbouwd en met een verdieping verhoogd. Deze verdieping kreeg vensters in 18de eeuwse vorm, zoals deze ook voorkwamen in de ernaast gelegen regentessenkamer. Deze verbouwing, die op 9 juni 1880 werd aanbesteed, kostte f 7.580,- (a.b.w., n.a. 5). Op 8 maart 1885 woedde er een hevige brand op de zolders boven het keukengedeelte waar de brandstoffen lagen opgeslagen (a.b.w., n.a. 6). Op de regentenvergadering van 11 maart werd besloten tot onmiddellijk herstel van de keuken en tot opheffing van de bakkerij. De veranderingen, gevolg van deze brand, waren groot. De ruimte van de voormalige bakkerij werd verkleind ten gunste van de ernaast gelegen kleine keuken, waar gekookt werd voor de suppoosten. Door verplaatsing van de muur tussen deze beide ruimten moet de suppoostenkeuken het karakter gekregen hebben, dat uit latere afbeeldingen bekend is. In deze ruimer gemaakte kleine keuken kregen de oudere weesmeisjes nu ook kookles (zie blz. 71). Ook aan de zolders waar de brand gewoed had, werden toen waarschijnlijk grote veranderingen aangebracht. De balklaag tussen de eerste en de tweede zolderverdieping werd gesloopt, zodat hier een hoge ruimte ontstond, die gebruikt werd tot uitbreiding van de slaapgelegenheid voor de kleine meisjes die boven de regentenzaal lag. Daar deze zolders weinig vensters hadden, werden hier nu een drietal grote kruiskozijnen geplaatst. | |||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||
Voortdurend vonden in het weeshuis ook veranderingen plaats waarvoor slechts kleine verbouwingen nodig waren en waarvan het tijdstip nog niet bekend is. Omstreeks hetGa naar margenoot+ midden van de 19de eeuw moet het gymnastiekonderwijs zijn ingevoerd, waarvoor het zogenaamde ‘pand’, dat wil zeggen het deel van de oostelijke vleugel dat vroeger galerij was geweest, werd benut (a.b.w., n.a. 6). In 1892 werd besloten het Slöjd-onderricht in te voeren, waarvoor de jongensdroogzolder (de ruimte boven het ‘pand’) werd bestemd. De jongenskleding zou nu voortaan worden gedroogd op de zolder boven de slaapzaal van de grote jongens. Ga naar margenoot+ Ook het steeds in omvang toenemende archief werd in 1887 verplaatst van de verdieping boven de vroegere wollewinkel op de achterplaats naar een ontruimde kinderslaapzaal in de oostvleugel van de meisjesplaats. Het is opvallend, dat de veranderingen in het gebruik zich in hoofdzaak afspeelden op de verdiepingen van het weeshuis; op de begane grond bleef vrijwel alles bij het oude. Een andere verandering van meer ingrijpende aard was het inrichten van een nieuwGa naar margenoot+ badhuis voor de grote meisjes en de kleine kinderen. Op 17 februari 1892 werd het ontwerp hiervoor goedgekeurd. Het voorhuis of de keuken van het meisjesziekenhuis aan de achterplaats werd hiertoe gedeeltelijk benut en uitgebreid met een scheve hoek aan de kant van de brouwerij (a.b.w., n.a. 6). Dit stuk is zo zorgvuldig aangebouwd, dat het niet te onderscheiden is van het 18de eeuwse deel. De keuken van het meisjesziekenhuis werd gehalveerd maar bleef wel gehandhaafd. Ook de kamer van de ziekenmoeder bleef voorlopig nog intact; later was hier de polikliniek gevestigd.Ga naar margenoot+ In 1895 werd in de ruimte boven de vroegere regentessenkamer het ‘kabinet van naturaliën’ geplaatst, geschonken door de erven van J.F. Eilers, waarmee dit vertrek als museum werd ingericht. Door het feit, dat het slechts te bereiken was via de kamer van de ‘groothuismoeder’, leidde het op den duur een vergeten bestaan (de Ridder 1973; 174). Ook de regentessenkamer zelf, die de gehele 19de eeuw door vrijwel ongebruikt was gebleven door het ontbreken van een college van regentessen, had hierdoor een enigszins museaal karakter gekregen. Een voorstel, in 1895 bepleit, om dit vertrek in te richten tot huiskamer voor de kleine meisjes (10-14 jaar), werd echter toch niet aangenomen (a.b.w., n.a. 6). Wel is deze ruimte blijkbaar gebruikt als catechisatiekamer. Opvallend is dat in het laatste kwart van de 19de eeuw vrijwel alle trappen in het huis vernieuwd zijn. Door de vele grote en kleine veranderingen had het complex geleidelijk een andere structuur gekregen. Het bestond niet langer uit afzonderlijke gebouwen om de binnenplaatsen; er was op vele punten een inwendige communicatiemogelijkheid ontstaan met een daaruit voortvloeiende grotere samenhang. | |||||||||||||||||
De woningen in het weeshuisNiet alleen aan de verschillende afdelingen van het weeshuis, ook aan de woningen van het inwonend personeel voltrokken zich grote wijzigingen; alle in het huis aanwezige appartementen werden in de 19de eeuw vergroot (zie blz. 286 en 288). Ga naar margenoot+ De woning van de hoofdonderwijzer aan de zuidzijde van de jongensplaats werd uitgebreid met een verdieping boven de opkamer. Aangezien de trap naar dit vertrek reeds op de plattegrond van ca. 1860 voorkomt, moet deze vergroting voordien hebben plaats gevonden (zie blz. 277). Ook hier heeft men zich weer nauwkeurig aangepast bij de oudere architectuur. Later werd deze woning vergroot met de ernaast gelegen glazenmakerswerkplaats, waarin de keuken werd ondergebracht. Reeds in 1880 was dit appartement niet meer in gebruik bij de hoofdonderwijzer; volgens de beschrijving van het weeshuis door Backer, woonden in dat jaar alle onderwijzers buiten het huis; wel had het weeshuis toen nog eigen scholen binnen het gebouw. In later jaren werd deze woning gebruikt door de jongensvader. Ga naar margenoot+ Het boekhoudershuis op de meisjesplaats bij de ‘rode poort’ werd nog ingrijpender veranderd. Sinds 1812 was de boekhouder geen notaris meer en in 1894 kreeg hij de titel van directeur. Dit huis is steeds de grootste woning binnen het weeshuis geweest. Behalve de ingang aan de binnenplaats, was er een tijdlang een afzonderlijke toegang aan het pleintje aan de St.-Luciensteeg. Na de dood van Jan Eybergen, de boekhoudernotaris, besloten de regenten op 11 september 1744 de ingang buiten de poort te doen vervallen (Jansen 1962; 13). Waarschijnlijk is toen op deze plaats het uitstek ge- | |||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||
bouwd, dat op de tekening van Jan de Beijer (zie blz. 244) reeds te zien is. Dit uitstek werd in 1880 tegelijk met de verbouwing van de keuken gewijzigd, naar de plannen van H. Moeton Jr. (zie blz. 285). Het boekhoudershuis werd in 1883 uitgebreid met het huis St.-Luciensteeg 23, dat tot die tijd apart verhuurd werd. Dit huis aan de St.-Luciensteeg werd onder leiding van H. Moeton Jr. verbouwd. Hierbij werden de balklagen verlegd, zodat er een onderhuis - vermoedelijk de keuken - en een bel-etage ontstonden. Er kwam een nieuwe voorgevel zonder ingang. Zowel op de beletage als op de verdieping kwam een suite, bereikbaar door een trappehuis tussen de oude en de nieuwe boekhouderswoning. Het nieuwe huis had een mooi uitzicht op dat deel van de Nieuwezijds Voorburgwal, dat de naam Pijpenmarkt droeg. In het oude huis van de boekhouder werd de begane grond grotendeels gebruikt om de portierswoning uit te breiden. Slechts de zijkamer bleef als spreekkamer bij het huis betrokken. De verdieping ervan bleef in gebruik als slaapruimte voor het gezin van de boekhouder. Door al deze veranderingen ontstond er een groot en wijdlopig huis. Ga naar margenoot+ Ook de naastgelegen woning van de portier werd aanmerkelijk vergroot. Oorspronkelijk bestond deze slechts uit een woonkamer met een kelder eronder en een verdieping erboven. Later volgde een uitbreiding met een grote slaapkamer op de verdieping boven het huis en de ernaast gelegen poort. Op de begane grond kreeg de portierswoning er een grote woonkamer bij in het boekhoudershuis, later nog verruimd door een serre aan de binnenplaats (zie blz. 37). Ga naar margenoot+ De kleine woning van de schoenmaker die tegenover de boekhouder woonde en die voorkomt op de plattegrond van ca. 1860, werd ontruimd. Op deze plaats kwam nu een spreekkamer voor het administratiekantoor. Ga naar margenoot+ De woning van de keukenvader, die zich steeds had bevonden onder het voormalige regentessenkantoor op de hoek van de Voorburgwal en de St.-Luciensteeg, kreeg er in 1880 met de verbouwing van de keukenvleugel een grote slaapkamer bij in de opbouw boven de oude keuken (zie blz. 54 en 284). Verscheidene woningen werden niet alleen uitgebreid, maar veranderden ook vanGa naar margenoot+ plaats. De woning van de binnenvader van de jongens, die in 1860 opschoof van het jongenshuis naar de galerij kwam reeds ter sprake (zie blz. 265). De kleermakerswoning die sinds de 18de eeuw bij de wollewinkel op de zolder van de oude brouwerij had gelegen, werd in 1890 opgeheven en ingericht tot pakzolder, waarschijnlijk voorGa naar margenoot+ berging van turf (a.b.w., n.a. 6). De ‘wollemoeder’ die daar in de 18de eeuw eveneens gehuisvest was, bezat blijkens de latere plattegronden twee vertrekken op de verdieping van de vleugel langs de Voorburgwal. Iets ruimer waren de beide kamers daarnaastGa naar margenoot+ van de ‘strijkmoeder’, die waarschijnlijk in 1868 tegelijk met de inrichting van de strijkkamers hiertoe waren ingericht (zie blz. 289). Vanouds lagen er aan de noordzijde van de jongenspoort twee woningen. De grootsteGa naar margenoot+ was van de geldophaler en had een uitgang op het jongensvoorplein. Op 19 augustus 1769 besloten de regenten deze toegang, na de dood van de suppoost Jan ter Heege, te sluiten (Jansen 1962; 13). Evenals bij de meisjespoort was deze dienstwoning nuGa naar margenoot+ alleen van binnenuit te bereiken. De woning van de portier die op de plattegrond van 1631 als een bijzonder kleine kamer met een in de hooiberg uitgebouwde bedstede te herkennen is, werd later met een ruimte in het koehuis of timmerloods vergroot. Aan het eind van de 19de eeuw werd de portier gehuisvest in de woning van de vroegere geldophaler. Op 15 maart 1891 namen de regenten het besluit om de portierswoning aan de jongenskant te verbouwen, hetgeen door de aannemer Knippenberg werd uitgevoerd (a.b.w., n.a. 6). Bij de verbouwing van de timmerloods in 1896 blijkt de oude portierswoning daar niet meer aanwezig; ter plaatse wordt daar dan een trappehuis gemaakt. De indeling die het portiershuis in 1891 of 1896 heeft gekregen is bekend uit de opmeting van A.A. Kok uit 1938 en weergegeven op de tekening van de huizen van dit deel van de Kalverstraat (zie blz. 337). | |||||||||||||||||
De verbouwing van de timmerloods in 1896Het eerste werk dat de nieuwe bouwopzichter P. Heyn, die in 1895 was aangesteld, voor het weeshuis zou verrichten, was de verbouwing van de vroegere timmerloods. Reeds in 1860 was deze gewijzigd door het inrichten van een slaapzaal op de verdieping en het vervangen van de houten standvinken door een ijzerconstructie. Waarschijnlijk is daarna de benedenruimte nog als timmerwerkplaats in gebruik gebleven (zie blz. 77). | |||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||
In 1896 werd een bouwvergunning aangevraagd betreffende de timmerloods aan de noordzijde van de jongensplaats, voor vernieuwing van de trap en de kap en de inrichting tot conversatiezaal (b.w.t.). In de hoek van de loods, die eens tot de portierswoning had behoord, werd nu een trappehuis geprojecteerd; het ruimste van het weeshuis. Het voerde naar de slaapzaal van de kleinere jongens en naar de grote zolder daarboven, waarvan de bestemming niet bekend is. Het gaf bovendien toegang tot een schoollokaal dat in de galerij boven de poort was blijven bestaan, maar dat in 1900 werd ingericht tot kleermakerij. Aangezien tegelijk met de dubbele kap van de timmerloods ook de kap van de galerij werd vernieuwd, ontstond er een uitgebreide zolder, gedekt door een groot plat dak. Aan de zijde van de jongensplaats moest een tweetal grote dakkapellen zorgen voor de verlichting, terwijl ook aan de kant van de St.-Luciensteeg dakkapellen aanwezig waren. De schuine kanten van dit dak werden gedekt met de zwartgeglazuurde platte pannen, die later overal in het weeshuis werden toegepast. In de benedenzaal, die als conversatievertrek voor de oudere jongens werd ingericht, werd een houten vloer gemaakt en, aan de onderzijde der balklaag, een gestucadoord plafond. Aan de zijde van de St.-Luciensteeg werden twee grote, minder fraaie vensters aangebracht. Ook aan de kant van de galerij werden de vensters vernieuwd (zie blz. 198). In deze ruimte werd het twee jaar tevoren uit het Fonds Crommelin aangekochte schilderij van de heldendood van Van Speyk opgehangen. | |||||||||||||||||
De laatste fase van de weeshuisgeschiedenisDe veranderingen van 1896 tot 1908De nieuwe opzichter P. Heyn begon een grote campagne tot verbetering van de onderhoudstoestand van het gebouw. In dit tijdperk werden vrijwel alle daken voorzien van nieuwe platte pannen, hetgeen het complex meer eenheid gaf. De voornaamste werkzaamheden onder zijn leiding geschied, volgen hier (a.b.w., n.a. 401). In 1897 werd het dak van het jongenshuis hersteld en met nieuwe pannen belegd. In 1898 werden voornamelijk inwendige herstellingen uitgevoerd aan de meisjeswasplaats, de vloer van het kinderhuis en het gymnastieklokaal. In 1899 verbeterde men de privaten van het kinderhuis en het meisjeshuis. Op de meisjesplaats werden de kozijnenGa naar margenoot+ van de woning van de directeur hersteld en werden er zeven paar nieuwe ramen met binnenomtimmering gemaakt. Ook dit huis werd van nieuwe pannen voorzien. In 1900 werd de kap van de vleugel aan de Voorburgwal gedekt met nieuwe pannen. De kleermakerij, de vroegere wollewinkel, werd verplaatst naar het deel van de oude tekenschool bij de jongenspoort. De vrijgekomen ruimte van de wollewinkel aan de achterplaatsGa naar margenoot+ werd nu ingericht tot gymnastiekzaal. Tevens werden hier de goten hersteld en platte pannen aangebracht, zowel in het deel van de voormalige wollewinkel als in de aangrenzende vroegere brouwerij en de ertegenoverliggende vleugel van de strijkkamer. Het oude gymnastieklokaal in het ‘pand’ werd ingericht als derde schoollokaal. In 1901 werd het meisjesziekenhuis verbouwd en werd een kamer voor de ziekenmoeder gemaakt in de ruimte ernaast, die er door een trap mee werd verbonden. De voormalige kamer van de moeder werd ingericht tot polikliniek. In 1902 werden de kilgoot en de dakvlakken tussen de beide vleugels aan de westzijde van de meisjesplaats vernieuwd. In dat jaar werd ook een nieuwe vloer van Amerikaans grenenhout in de suppoostenkamer gelegd. In 1903 werd een deel van het kinderhuis aan één kantGa naar margenoot+ gedekt met platte pannen en werden op last van de schoolopziener de bovenramen in de schoollokalen schuivend gemaakt. Tevens werd het jongensziekenhuis verbouwd enGa naar margenoot+ werd op de jongensplaats een bank gemaakt om de in 1898 geplante Wilhelminaboom. In 1904 werden op de jongensplaats de daken en goten boven de kasten en de keuken en aan de woning van de vader vernieuwd. In 1905 werden de nieuwe trappen van de jongenseetzaal naar de slaapzaal gemaakt en werd de kap boven de ‘pluizenzolder’ geheel gesloopt en door een platte afdekking vervangen. In 1906 moest de stenen vloer,Ga naar margenoot+ die sedert 1876 de jongenseetzaal sierde, geheel worden gesloopt en de vloer eronder grotendeels vernieuwd. Er werd een nieuwe balklaag gelegd met een vloer van Amerikaans grenenhout; er kwam een tochtportaal en de deuren werden vernieuwd. Tevens werd hierbij het houten plafond verwijderd en werden de balken omtimmerd en de velden ertussen gestucadoord. | |||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ In 1907 werd de woning van de directeur - het in 1883 vergrote boekhoudershuis - geheel opgeknapt. Het achterhuis werd weggebroken tot verkrijging van licht en zon, de keuken naar boven verplaatst, een nieuwe toegang gemaakt naar de St.-Luciensteeg en tenslotte de plaats overdekt. Waarschijnlijk is met het ‘achterhuis’ het stuk bedoeld, dat na 1715 tussen de boekhouderswoning en de nieuwe timmerloods werd geplaatst. Van dit gebouw werd de verdieping afgebroken, op de begane grond kwam de keuken, met een eigen deur tussen de voordeur van het huis en de pomp ernaast (zie blz. 37). Tenslotte werd alles gestucadoord, behangen en geschilderd en er werden nieuwe closets geplaatst. De kosten van deze opknapbeurt bedroegen bijna f 4.000,-. Ga naar margenoot+ Van de meisjesplaats werden de leien verder afgenomen en vervangen door platte pannen, een werk, dat tot in 1908 doorging. In dat jaar werden ook het platte dak boven de spreekkamer en de toegang tot het kantoor tegenover het oude boekhoudershuis vernieuwd, wat betreft de balklaag zowel als de mastiekbedekking. Het interieur van de spreekkamer werd gesloopt en hersteld. De werkzaamheden van omstreeks 1900 hadden het huis weer in zijn geheel op peil gebracht. In de periode van 1896-1905 werd een bedrag van f 99.332, - aan het gebouw besteed, waarvan f 52.202, - als kosten voor het normale onderhoud beschouwd konden worden. De gemiddelde onderhoudspost bedroeg f 5.000, - per jaar. De opzichter Heyn achtte dit bedrag niet te hoog voor oude gebouwen met een oppervlakte van 3.000 m2 en een inhoud van 40.000 m3. Hij sprak de verwachting uit, dat wanneer men maar door zou gaan met het aanbrengen van telkens kleine verbeteringen, de gebouwen nog lang gebruikt zouden kunnen worden (Jansen 1962; 14). Met deze opvatting is het beleid van de laatste vijftig jaar geschetst. Nadat de gebouwen in een goede staat van onderhoud waren gebracht en het huis inwendig was aangepast aan het kleinere aantal wezen en er tevens enkele moderne voorzieningen waren getroffen, kon het weer geruime tijd mee. | |||||||||||||||||
Het weeshuis in de 20ste eeuwDeze vele kleine veranderingen brengen ons bij de tijd die bekend is van de eerste fotoseries en maken het mogelijk deze oudste foto's te dateren. Het weeshuis dat ons hierop getoond wordt is niet een oude instelling waar op de verborgen binnenplaatsen de tijd heeft stilgestaan, maar een in vele opzichten modern instituut dat juist enkele ingrijpende renovaties achter de rug heeft. De afgebeelde interieurs van de eetzalen en de kleine keuken vertonen nergens een werkelijke ouderdom, hoewel ze een stemmingsbeeld geven dat zeer ‘oud-Hollands’ aandoet. Men was er blijkbaar in geslaagd om bij de vele wijzigingen de atmosfeer van het gebouw te ontzien. Bovendien hebben de tekeningen van Van der Waaij, die veelal een archaïserend karakter hadden en vaak gepubliceerd werden er toe bijgedragen het historische karakter van het weeshuis op de voorgrond te schuiven. Toch was het leven in het weeshuis minder ouderwets dan dit algemeen gangbare beeld zou doen verwachten. Aan de lichamelijke opvoeding van de wezen werd veel aandacht besteed (zie blz. 270).Ga naar margenoot+ In 1903 werd het korfbalspel ingevoerd, op de jongensplaats gespeeld door jongens en meisjes (de Ridder 1973; 175). Dit uit Zweden afkomstige spel werd voor het eerstGa naar margenoot+ in 1902 in ons land gespeeld en was hier dus een novum. In 1908 werd het herstellingsoord te Bergen aan Zee gebouwd; de kinderen konden hier in verschillende groepen zomers vier weken buiten zijn. Voordien werden kinderen voor wie men dat nodig oordeelde, in de zomermaanden uitbesteed in het Badhuis voor Minvermogenden te Zandvoort. Ook de bouw van het herstellingsoord te Bergen aan Zee geeft een indruk van de moderne instelling van het weeshuisbestuur (de Ridder 1920; 51). Door vermindering van het aantal wezen en het verlies van bestemming van diverse vertrekken, werd het weeshuis steeds ruimer voor een kleiner wordende groep. Zo werd sinds 1914 de eigen school opgeheven (de Ridder 1973; 175). In de eerste wereldoorlog en de periode daarna zal er weinig aan het huis veranderd zijn. Een punt dat toen de gemoederen bezig hield, was het afschaffen van de historische klederdracht, waartoe in 1919 werd besloten (Buiten 1919; 571). Het was een stap die door velen werd betreurd maar desondanks wel werd begrepen. Het is niet onmogelijk dat het schoolgaan buiten het weeshuis dit besluit heeft verhaast (de Ridder 1920; 48). Een verandering in het uiterlijk aanzien van het gebouw was in deze jaren het aanbrengen van oude gevelstenen van afgebroken huizen in de blinde muur aan de | |||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ St.-Luciensteeg. In 1922 was te Amsterdam een vereniging opgericht met het doel deze stenen voor ondergang te behoeden. Tijdens de bouwactiviteiten te Amsterdam in deze periode werd een groot aantal exemplaren verworven. In 1923 is er overleg gaande tussen de heer C. Visser van deze vereniging, de regent W.F.C. Druyvesteyn en de stadsarchivaris Dr. Joh. C. Breen over het plaatsen van 32 stenen in de muur van het weeshuis. Men vraagt en verkrijgt toestemming van het regentencollege en van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het jaar daarop, in mei 1924 wordt de laatste hand gelegd aan het inmetselen van de stenen aan de korte kant van de muur aan het plein. De stemmen die hierover opgaan zijn enthousiast. In 1927 gaat de vereniging, wier eigendom de gevelstenen zijn, op in het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. Bij deze gelegenheid worden de nog resterende stenen uit het bezit ingemetseld in de lange muur aan de St.-Luciensteeg. Ga naar margenoot+ In 1932 is de achterwand van het pleintje aan deze steeg, waarin zich het poortje naar de meisjesplaats bevindt, van pleisterwerk ontdaan. Ga naar margenoot+ Hoewel er weinig wijzigingen bekend zijn van de periode na de Eerste Wereldoorlog is de verhoging van de vloer van de meisjeseetzaal en van het door een houten schot daarvan gescheiden woonvertrek, waartoe in 1928 een bouwvergunning werd aangevraagd, van voldoende belang om te vermelden. Door deze hogere vloer werd het noodzakelijk, direct achter de deuren van de hal naar de eetzaal kleine trapjes te maken. De ophoging van de vloer maakte de ruimten prettiger te bewonen; men kon nu uit de ramen kijken. De verhouding van vloer tot venster werd nu meer gelijk aan de situatie, zoals die in de regentenkamer steeds geweest was. Van zeer groot belang is, dat men in 1936 de toestand van het gebouw in ruim 100Ga naar margenoot+ foto's heeft vastgelegd. Deze foto's, die in het Gemeente-Archief te Amsterdam worden bewaard, geven interieurs van de meeste ruimten. Doordat in diezelfde jaren ook een opmeting van het gebouw met de plattegronden werd gemaakt, krijgt men hiervan voor de eerste maal een volledig beeld. Ga naar margenoot+ Tegen het einde van de dertiger jaren waren er herstellingen nodig die het normale onderhoud te boven gingen. Men wendde zich hiervoor tot de bekende restauratiearchitect A.A. Kok, die in 1938 een opmeting van het gebouw maakte, waarop het gebruik van de vertrekken staat aangegeven (b.w.t.). Er waren een aantal gebreken ontstaan die nu werden aangepakt. In de pilasters van de meisjesplaats bevonden zich blinde ankers die door roestvorming grote vernielingen aanrichtten. Zij werden uitgenomen en door koperen ankers vervangen. Hierbij kwamen de oude ankers met ingegrifte jaartallen 1592 aan het licht (zie blz. 174). De pilasters werden met nieuwe handgevormde steen hersteld. Het natuursteenwerk werd van de verflaag ontdaan. De gevel van de brouwerij werd ontpleisterd en er werd een onderzoek ingesteld naar de fundering onder de verzakkende muur tussen de beide vleugels ten westen van de meisjesplaats. In 1940 waren deze herstelwerkzaamheden voltooid. Ga naar margenoot+ Ook aan het inwendige van het huis werden enkele verbeteringen aangebracht. Misschien hing dit samen met het opnemen van de stadsbestedelingen in het Burgerweeshuis, waartoe in 1940 werd besloten (Maandblad Amstelodamum 1940; 129). Het lag toen reeds in de bedoeling voor beide instellingen, het Burgerweeshuis en de Inrichting voor Stadsbestedelingen die voortgekomen was uit het Aalmoezeniershuis, een nieuw tehuis te bouwen. Dat deze samenvoeging niet tot ingrijpende veranderingen heeft geleid blijkt uit vergelijking van de opmeting van 1938 met die, welke in 1942Ga naar margenoot+ door de Dienst der Publieke Werken werd gemaakt. Deze laatste opmeting, die door de oorlogsomstandigheden niet geheel is voltooid, geeft niet alleen de plattegronden van het gebouw, maar ook een aantal gevels en doorsneden. Het gebruik van de vertrekken is hierop echter niet aangegeven (zie blz. 287 en 289). De veranderingen, die sedert 1938 zijn op te merken, zijn bijzonder gering. De jongensslaapzaal, die in 1938 nog de gehele oppervlakte van het jongenshuis besloeg, behoudens de smalle gang die naar de woning van de binnenvader boven de galerij en de slaapzaal van de kleine jongens boven de timmerloods voerde, is verkleind door een aantal kasten en een grotere badgelegenheid. Verder zijn de nevenruimten van het meisjesziekenhuis gewijzigd en is de strijkkamer op de verdieping verkleind. Alle veranderingen in en kort na de Tweede Wereldoorlog geschiedden in overleg met A.A. Kok. Na deze oorlog concentreerde alle aandacht zich op het nieuwe gebouw, dat naar de | |||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||
plannen van A.E. van Eyck werd gebouwd op een terrein aan het IJsbaanpad bij de Amstelveenseweg, dat eigendom van het Burgerweeshuis was. Na de voltooiing van dit gebouw werd het weeshuis in 1960 ontruimd. Het oude gebouw, waaraan de laatste tijd weinig was veranderd, bood nog een menselijke en gezellige indruk zolang het in gebruik was. Na de ontruiming echter was het inwendig kil, lelijk en droefgeestig. Een aantal foto's geven de toestand in die tijd weer. | |||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||
Het Burgerweeshuis in de periode van ca. l800-1960Afb. 327. Bewerkte plattegrond van ca. 1860 waarin de bestemmingen van de vertrekken zijn aangegeven. Schaal 1:600. De originele plattegrond is onvindbaar en er bestaat slechts een fotografische opname van uit 1936 (g.a.a.) toen de kaart achter glas in één der vertrekken moet hebben gehangen. Deze opname is te vaag om een reproduktie mogelijk te maken. De tekening is niet gedateerd doch moet omstreeks 1860 gemaakt zijn. Als schaal is aangegeven 1:241, hetgeen er op wijst dat een oudere tekening als uitgangspunt heeft gediend. Toch geeft deze plattegrond in een aantal opzichten de situatie uit het midden van de 19de eeuw weer. Op veel punten is hij slordig en onvolledig, vaak is een onjuist aantal vensters weergegeven of ontbreken muren. Behalve voor de indeling van het gebouw is hij van belang voor de riolering en de uitgebreide legenda die het gebruik van de vertrekken op de begane grond noemt. Deze merkwaardige, thans onvindbare plattegrond geeft ondanks de vele onvolkomenheden zeer veel informatie over het Burgerweeshuis zoals het geworden was na een lang groeiproces; kort voor een periode van diepgaande veranderingen. Voor de duidelijkheid zijn deze gegevens hier op twee kaarten overgebracht, een met de aanduiding van de riolering etc. (afb. 326) en een met de indeling van het gebouw en de bestemming van de vertrekken (afb. 327). Het gebruik van het huis was nog precies hetzelfde als Wagenaar het in 1765 had beschreven. Er is geen eeuw waarin zo weinig aan het complex schijnt te zijn veranderd als in de periode tussen 1765 en 1860. Enkele verbouwingen die aan het begin van de 19de eeuw voorgenomen werden kwamen niet tot uitvoering (blz. 260). De oprichting van de gedenksteen van Van Speyk in 1831 was het belangrijkste dat in deze tijd plaatsvond (blz. 262). Na 1860 zou er een periode aanbreken die tot ca. 1910 zou duren, waarbij het huis een algehele modernisering zou ondergaan. In die tijd werden vooral inwendig ingrijpende veranderingen doorgevoerd. De verschillende veranderingen zijn op te sporen door de kaart van ca. 1860 te vergelijken met die van 1942 (afb. 344 en 345). Hieruit blijkt niet ten volle hoe ingrijpend het gebruik van het huis veranderd is. De periode van ca. 1860-1960 werd gekenmerkt door een steeds toenemende ruimtebehoefte per individu. Dit ging gepaard met een sterk dalend aantal weeskinderen. Indien dit niet het geval was geweest, zou nieuwbouw noodzakelijk zijn geworden en zou men de oplossingen niet binnen de bestaande muren hebben kunnen vinden. De groeiende ruimtebehoefte uitte zich op veel punten. Doordat nu voor het eerst ieder kind een eigen bed kreeg moesten de slaapzalen worden uitgebreid. Dat men niet langer met vier tegelijk, uit een schotel at, doch elk van een eigen bord ging gepaard met modernisering van de eetzalen. Tevens werd in het gebouw ruimte voor conversatiezalen en gymnastiek gevonden, terwijl andere functies, zoals de ambachten: timmeren, metselen en kuipen niet meer in het huis werden uitgeoefend. Ook verdween de bakkerij. Niet alleen de weeskinderen kregen meer ruimte ter beschikking; de dienstwoningen in het huis werden in aantal verminderd doch in omvang uitgebreid. Deze veranderingen voltrokken zich geleidelijk, vaak met weinig bouwkundige ingrepen. De voornaamste verbouwingen volgen thans. In 1860 werden de beide jongensslaapzalen verbeterd (blz. 264). In 1865 werd de meisjesplaats beplant (blz. 267). In deze tijd werden ook de eetzalen gemoderniseerd (blz. 267). In 1880 werd een nieuwe keuken gemaakt en in 1885 de keukenvleugel na brand volkomen verbouwd. In 1883 werd de woning van de boekhouder uitgebreid tot aan de St.-Luciensteeg (blz. 270) en in 1896 werd de timmerloods van een nieuwe kap voorzien en verbouwd tot conversatiezaal voor jongens (blz. 271). Aan het begin van deze eeuw was het weeshuis een geheel gemoderniseerde instelling die er toch in geslaagd was veel van de traditie te bewaren (blz. 273). Nadien kwam het eind van het gebruik van het complex door de wezen in zicht, hetgeen evenals de beide oorlogen grotere verbouwingen afremde. | |||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||
327
legenda 1. De ingang aan de St.-Luciensteeg. 2. Voorvertrek. 3. Regentenkantoor. 4. Achtervertrek. 5. Het rookvertrek. 6. Broodbakkerij. 7. Kleine keuken. 8. Slaapkamer ....... 9. Suppoosten eetkamer. 10. Kookkeuken voor het Jongens- en Meisjeshuis. 11. Wasch-Huis. 12. Vertrekken voor de Keuken Vader en Moeder. 13. Brood en snijhoek. 14. Middelhuis. 15. Regentessenkantoor. 16. Grote meisjes eetzaal. 17 en 18. Linnen Winkel met slaapkamer voor de Moeder. 19 en 20. Breiwinkel. 21 en 22. Meisjes Ziekenhuis en Kookkeuken. 23. Slaapkamer meisjes ziekenmoeder. 24. Dooden huis. 25. Wasch huis voor het Ziekenhuis. 26. Wasch huis voor het Meisjeshuis. 27. Bierkelder. 28. Boterkelder. 29. Wollewinkel. 30. Eetzaal voor kleine kinderen. 31. Kinderen waschhuis. 32. Kookkeuken van het kinderhuis. 33. School voor de kinderen. 34. Kinderen speelschool. 35. Het Pandt. 36. Het Hok of Loods. 37. Kantoor voor den Notaris of den Boekhouder. 38. Het oude kantoor. 39. Woning voor den schoenmaker. 44 tot 48. Woning voor den Notaris. 48. Woning voor den Portier. 49 en 50. Ingang en Portaal van het Jongenshuis. 51 en 52. Woning voor den Geldophaalder. 53 en 54. Wooning voor den Portier vant Jongenshuis. 55. Het Koehuis of de Timmerloods. 56. Kantoor der Timmerwerf. 57. Communicatie van het Jongens- en meisjeshuis. 58. Jongens eetzaal. 59. Kookkeuken van het Jongens Ziekenhuis. 60. Slaapkamer voor de Zieken en 62 v.d. Moeder. 61. Berghok. 63-65. Wooning der Hoofdonderwijzer. 66. Glazenmakers Winkel. 67. Schilder Winkel. 68. Kuipers Kelder. 69. Metsel Kelder. | |||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||
328
329
| |||||||||||||||||
Het verbouwingsplan van de jongensziekenzaal uit 1797Afb. 328. Gedeelte van een ontwerptekening gesigneerd A. van der Hart. May 1797. Met als opschrift: ‘Project met opzichten eenige veranderingen aan het Ziekenhuis en aanbehooren in het Burger Weeshuis bij de Jongenszijde’. Deze tekening verduidelijkt een zeer ingewikkelde hoek van het weeshuis, die bovendien later nogal veranderd is. Dit deel moest nu met een verdieping verhoogd worden, zodat hier naast de jongensslaapzaal en daarmee door een deur verbonden, een tweede ziekenzaal met elf bedden zouden kunnen komen. In de jongensslaapzaal zou een hokje voor de ‘ziekenbezorger’ worden uitgebouwd. De nieuwe muren waren, evenals op de begane grond, zwart aangegeven. | |||||||||||||||||
De nieuwe vensters in de achtergevelAfb. 329. Plan tot verandering van de vensters in de achtergevel (a.b.w. 138). Volgens de omslag waarin dit plan zich bevindt zou het in 1823 zijn gemaakt. Vermoedelijk is ook dit project door Dresselhuijs getekend. De achtergevel was een der weinige delen van het huis waarin de kruiskozijnen tot nu toe waren gebleven. Waarschijnlijk is dit plan niet uitgevoerd, en werd later een ander plan verwezenlijkt. | |||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||
330
| |||||||||||||||||
Het keukenproject van 1816Afb. 330. Plan voor een nieuwe keuken op de plaats van de suppoosteneetzaal (a.b.w. 138). Uit de begeleidende nota blijkt dat ook dit plan door G. Dresselhuijs is gemaakt. Bij dit niet uitgevoerde plan zou de grote keuken ondergebracht worden in de vleugel naast de regentenzaal. De vloer tussen de suppoosteneetzaal (afb. 327 no. 8 en 9) en de daaronder gelegen kelder zou worden verwijderd. De keldervloer zou worden opgehoogd, zodat er een ruimte zou ontstaan van gelijke hoogte als de ernaast gelegen kleine keuken. De nieuwe schoorsteen en de fornuizen zouden worden gefundeerd op een roosterwerk dat binnen de bestaande muren moest worden aangebracht. Er zou plaats zijn voor vier grote kookpotten, die aan hefbomen konden worden opgehesen. Vanuit een gang aan de achterzijde die op de binnenplaats uitkwam konden de vuren gestookt worden. Reeds meermalen waren er voorstellen gedaan tot verbetering van de oude keuken van het weeshuis. Aangezien dit voorstel uit een periode van ernstige bezuiniging stamt is het mogelijk dat het de bedoeling was een goedkopere wijze van voedselbereiding te verkrijgen en een ‘Rumfordse’ soepkokerij te maken. Uit de plattegrond van 1860 (afb. 327) blijkt dat het plan niet werd uitgevoerd. 331
| |||||||||||||||||
De nieuwe trap van 1816Afb. 331. Ontwerp voor een trap (a.b.w. 138). In 1816 werd onder leiding van de timmerman van het weeshuis G. Dresselhuijs een trap gemaakt van het vertrek voor de regentenkamer naar de meisjesslaapzaal. Deze trap begon bij de buitendeur van dit vertrek en klom in de hoek naar boven (zie afb. 344). Aan boven- en benedenzijde was hij door een deur afgesloten. | |||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||
332
| |||||||||||||||||
De gedenksteen voor van speykAfb. 332. Ontwerp voor de gedenksteen van Van Speyk, Aquatint (g.a.a.). Afb. 333. Ontwerp voor de gedenksteen, Aquatint (g.a.a.). De bovenste afbeelding waar de steen met omgeving is weergegeven is vermoedelijk het eerste ontwerp. De tweede afbeelding die de steen op zichzelf te zien geeft, toont geen wijzigingen in de vormgeving van de steen doch wel in de plaatsing van de letters. Op afb. 334 en op de uitgevoerde steen is deze laatste indeling aangehouden, alleen is er een kleine vereenvoudiging van de streep tussen de letterblokken aangebracht. De inscripties in de steen wijzen uit dat deze is ontworpen door de stadsarchitect J. de Greef en uitgevoerd door de steenhouwer Chr. Sigault. 333
| |||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||
334
| |||||||||||||||||
De plaats van de steen335
Afb. 334. De gedenkplaats voor Van Speyk, Aquatint (g.a.a.). Afb. 335. Plattegrond van de gedenkplaats, schaal 1:80. Bij het plaatsen van een gedenkteken voor Van Speyk volstond men niet met het inmetselen van een steen in een bestaande muur. Er werd een aparte ruimte voor ontworpen in het korte stuk van de galerij aan de jongensplaats. Door twee muren werd de scheve hoek veranderd in een perspectivisch werkende ruimte. Er werden twee nieuwe zuilen aan weerszijden geplaatst. De ruimte werd door een hek afgesloten en betegeld. Op de tekening zijn in de jongensgalerij tegels gesuggereerd waarvan het de vraag is of ze er geweest zijn. Deze hele aanleg is vermoedelijk door de Greef ontworpen. | |||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||
336
| |||||||||||||||||
De meisjesplaats in de 19de eeuw337
Afb. 336. Tekening van de meisjesplaats naar het noorden uit 1879. Onderdeel van een oorkonde (blz. 93). Afb. 337. Trapportiek uit 1887 in de ingangshal van het meisjeshuis (opn. 1936). Afb. 338. De meisjesplaats naar het zuiden (opn. 1938). Afb. 339. De bank op de meisjesplaats (detail opn. 1936). In 1865 was er een begin gemaakt met de beplanting van de meisjesplaats waarbij in het midden een kastanje kwam en langs de kanten enig bloemhout. De tekening van 1879, die reeds de huidige vierdeling van de vensters aangeeft, laat zien dat de beplanting toen nog klein was. De foto's uit 1938 geven een ander beeld. Verder werd de plaats nog aangekleed door de lantaarn uit 1890 (blz. 109) en de grote bank om de boom uit ca. 1900, welke zomers van een baldakijn was voorzien (blz. 267). | |||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||
338
339
| |||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||
De jongensplaats in de 19de eeuw340
Afb. 340. Gezicht op de jongensplaats tijdens de onthulling van het monument voor Van Speyk. Tekening G. Lamberts 1831. Van de jongensschool boven de galerij zijn de vensters uitgenomen zodat de ijzeren of houten tralies zichtbaar zijn. Ook bij de slaapzalen aan de meisjesplaats waren dergelijke tralies (afb. 338). Afb. 341. Tekening van de jongensplaats op de oorkonde van 1879 (blz. 93). De veranderingen op de jongensplaats, sinds de tekening uit 1797 (afb. 29) waren gering. Boven de zuilengalerij was in 1860 achter de hoge vensters de woning van de binnenvader gemaakt. De overige vensters waren ook veranderd in schuiframen. De galerij met kastjes heeft een dubbele opgang aan de voorzijde gekregen waarvan het bouwjaar nog niet bekend is (blz. 264). 341
| |||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||
343
| |||||||||||||||||
Twee ontwerpen uit 1880Afb. 342. Gedeelte van de ontwerptekening voor veranderingen in de keukenvleugel. H. Moeton Jr. 1880. In 1880 werd tenslotte een nieuwe keuken gemaakt. Het vroegere rookhuis op de hoek van het pleintje voor de meisjespoort en de St.-Luciensteeg werd hiervoor ingericht en vergroot met een deel van de keukenplaats. De bakkerij bleef intact terwijl de kleine keuken tot provisieruimte werd ingericht. De suppoostenkeuken zou nu onder de vroegere regentessenzaal komen in de woonkeuken van de keukenvader en -moeder. Het is de vraag of de verplaatsing van de suppoostenkeuken is uitgevoerd, aangezien deze zich later nog op de oude plaats bevindt en vergroot is met een deel van de in 1885 buiten gebruik gestelde bakkerij (blz. 269). Afb. 343. Plan tot verbouwing van het uitstek van de boekhouderswoning naast de meisjespoort. H. Moeton Jr. 1880. Dit uitstek dat van oudere tekeningen bekend is (afb. 67 en 70) zou worden opgeknapt. 342
| |||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||
Het weeshuis omstreeks 1940Afb. 344. Begane grond van het weeshuis naar de opmeting van de Dienst der Publieke Werken 1942. In de laatste fase van de geschiedenis van het Burgerweeshuis werden twee opmetingen van het complex gemaakt. De eerste was die van A.A. Kok uit 1938, bestaande uit twee bladen, begane grond en verdieping, waarbij de bestemmingen van de vertrekken zijn ingeschreven. De tweede is de opmeting van Publieke Werken uit 1942 waarbij het gebruik der ruimten niet vermeld is. Wij zullen de vertrekken van de plattegrond van 1942 nagaan in de volgorde van de nummers van de plattegrond van ca. 1860 (afb. 327) en de bestemmingen van 1938 daarbij vermelden. Het begin is bij (1) Entree Poort meisjes. Dan volgen het voorkantoor (2), de regentenzaal (3) en het bijvertrek regentenzaal (4). Het vroegere rookhuis (5) was in 1880 met de helft van de binnenplaats verbouwd tot grote keuken. De broodbakkerij (6) was gewijzigd in een kleine traforuimte. De kleine keuken (7) was vergroot in 1885 en diende als suppoostenkeuken. Daarop volgde het kantoor van de keukenvader (8), terwijl de aangrenzende eetzaal van suppoosten (9) nu gebruikt werd als kamer van de keukenvader. De vroegere grote keuken (10) was gedegradeerd tot schillenvertrek, terwijl het washuis (11) onder een boog van de brug met de demping van de Voorburgwal verdwenen was. Van de beide vertrekken voor de keukenvader en -moeder die onder de vroegere regentessenzaal lagen (12) was er nog een als zodanig in gebruik terwijl de andere aan sanitair was opgeofferd en tevens een verbinding vormde met het door de grote trapaanleg van 1887 verkleinde, en door een schot in tweeën gedeelde broodsnijhuis. Het van een monumentale trap voorziene middelhuis (14) heette nu hal. De gang naar het water werd nu een doorloop naar twee toiletten. De slaapkamer van de linnenmoeder (18) was tot bergplaats geworden. De bestemming van de linnenkamer (17) waarin achter een reeks toiletten gebouwd zijn vermeldt Kok niet. De grote meisjeseetzaal (16) was door een schot verkleind tot een vertrek van vier vensters waarvan de vloer was verhoogd. Het deel daarachter was evenals de vroegere brei winkel (19) in gebruik als conversatiezaal. De smalle kamer van de breimoeder (20) was nu het vertrek voor de ziekenverzorgster geworden. Het meisjesziekenhuis (21) was in twee meisjesziekenzalen verdeeld. De kamer van de ziekenmoeder (23) was ingericht als polikliniek. De keuken voor de ziekenzaal (22) was nog in verkleinde vorm aanwezig terwijl de rest van deze ruimte in 1886 vergroot was tot badhuis. Het eerste washuis (25) was doorloop geworden. Van het tweede washuis (26) was een ruimte als lijkenhuis afgenomen, de rest was brandblusbergplaats. De bierkelder (27) was ingericht tot timmerwerkplaats, de boterkelder (28) was spoelkeuken geworden en de wollewinkel (29) gymnastieklokaal. In het kinderhuis was de grote eetzaal (30) door een schot in twee delen gesplitst, waarvan het verste stuk, naast het ronde poortje, kindereetzaal was en het andere kinderspeelplaats. De keuken voor het kinderhuis (32) was een hal geworden, daarachter boven de Begijnensloot was nu de keuken. Boven het washuis (31) was de woning van de kindermoeder. De kinderschool (33) was gesplitst in twee babyzalen. De kinderspeelschool (34) was opgedeeld in een badkamer en wasvertrek voor het jongenshuis en een kleine keuken voor de babyzalen. Na een hal volgde op de plaats van het pand (35) een schoollokaal dat op de plaats van het hok (36) een ruimte voor leermiddelen bezat. Het boekhouderskantoor (37) was tot een entree voor het kantoor (38) geworden. De schoenmakerswoning (39) was met een deel van het vroegere boekhouderskantoor tot spreekkamer verbouwd. De woning voor de boekhouder (40, 45, 46, 47) was nu directeurswoning en geheel verbouwd. Het huis aan de St.-Luciensteeg 23 was er bijgetrokken. Het huis had drie ingangen, een naar het pleintje waar de uitstek (47) was verdwenen en twee naast elkaar, een voor het huis en een voor de keuken naast de pomp bij de poort naar het jongenshuis (57). De woning van de portier (48) was uitgebreid met het grootste deel van het boekhoudershuis, waarin een grote kamer was gemaakt. De directeur had slechts de zijkamer als spreekkamer behouden. Bij de ingang in de Kalverstraat (49, 50) was de woning van de geldophaler (51, 52) portierswoning geworden. Het grootste deel van de vroegere portierswoning (54) was ingericht tot trappenhuis naar de jongensslaapzalen. De aangrenzende timmerloods (55) was in 1896 ingericht tot conversatie- en biljartzaal. De jongenseetzaal (58) was als conversatie- en eetzaal in gebruik en werd tussen 1938 en 1942 nog door een schot verdeeld. In de scheve ruimte tussen deze grote eetzaal en de jongensziekenzaal (60) met bijvertrek (61) lag in 1938 nog een eetzaal (59). De kamer van de ziekenmoeder (62) was kantoor van de jongensvader geworden. Diens woning sloot daarbij aan in de zuid vleugel (63, 64 en 65). Deze vroegere hoofdonderwijzerswoning was inmiddels uitgebreid met een nieuwe keuken op de plaats van de vroegere glazenmakers- en schilderswinkel (66).
Wanneer we trachten de veranderingen van de periode 1860-1940 af te lezen in de plattegrond dan gaat dit beter uit de wijzigingen die zich in de bestemming hebben voorgedaan dan uit de bouwkundige ingrepen. Het blijkt dat er in deze periode geen nieuwe gedeelten gebouwd zijn en dat ook de veranderingen aan het bestaande gebouw beperkt zijn. Wat de bestemmingen betreft zijn de belangrijkste elementen zoals de keukens, eetzalen, ziekenzalen en woningen op hun plaats gebleven. Op het tweede plan echter zijn er een aantal veranderingen die het beeld van het leven in het huis meer gewijzigd hebben dan het gebouw. Van belang is dat de ambachten vrijwel geheel verdwenen. Er waren geen glazenmaker en schilder meer in huis en de schoenmaker verdween en de kleermaker werd naar een zolder verbannen. De weesjongens leerden niet langer in het huis timmeren, metselen en kuipen. De meisjes gingen niet meer op naai- en breischool. Wel waren er ruimten bestemd voor het gymnastiekonderricht en voor sanitaire doeleinden. Wat echter opvalt is dat veel van de vroegere werkruimten zijn ingericht als conversatiezalen. | |||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||
344
| |||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||
Het weeshuis omstreeks 1940 IIAfb. 345. Plan van de verdieping volgens de opmeting van Publieke Werken 1942. De opmeting van Kok uit 1938 en die van P.W. uit 1942 waren de eerste tekeningen van de verdieping van het weeshuis. Weer zullen we bij de opmeting van P.W. de bestemming van de vertrekken die Kok in zijn tekening aangeeft noemen. Wij zullen ter oriëntatie de cijfers die de plattegrond van ca. 1860 voor de benedenste vertrekken aangeeft vermelden en daarbij weer dezelfde volgorde aanhouden. De portierswoning naast de meisjespoort bezat op de verdieping een grote slaapkamer (1). Boven de regentenzaal c.a. (2, 3 en 4) was de kleine meisjesslaapzaal, sinds 1816 toegankelijk door een trap uit 2. In 1889 werd het grote rookkanaal van de schouw van de regentenzaal vervangen door een ronde pijp. Na de brand van 1885 werd in de keukenvleugel naast de regentenzaal een tweede kleine meisjesslaapzaal gemaakt (7, 8 en 9). Aan de zijde van het pleintje was hier een dienstbodenkamer (6) toegankelijk door een trap uit de suppoostenkeuken. Boven de keuken was een plat en boven dat deel dat vroeger rookhuis (5) was een zolder. Het in 1880 boven de oude keuken (10) gebouwde vertrek was slaapkamer van de keukenvader. De vroegere regentessenkamer (12) was meisjescatechisatielokaal. Achter de trap (13) lag de zitkamer van de moeder van het meisjesgroothuis, vanwaar men met een klein trapje naar het museum boven de regentessenkamer ging. Boven het middelhuis tegenover de trap lag de slaapkamer der meisjesgroothuismoeder en naar de zijde van de regentenzaal sloot daar haar huiskamer bij aan welk vertrek een schoorsteentje had in de hoek tegen de pilaster. De grote meisjesslaapzaal (16), in 1938 nog een ruimte even groot als de eetzaal beneden oorspronkelijk was, blijkt in 1942 door een schot verdeeld en aan de kant van het middelhuis met een venster te zijn verkort. In de achtervleugel was naast de trap een garderobe van een venster breed, een wasplaats van twee, dan volgde de slaapkamer der wollemoeder en daarop haar huiskamer. Boven de breiwinkel (19 en 20) vond men de huis- en slaapkamer der strijkmoeder. Boven de ziekenzaal (21) was de strijkwinkel waar aan het eind een vertrek voor de strijkmoeder van afgescheiden was. Ook de kamkamer (22 en 23) was in 1868 tot strijkwinkel ingericht. Boven de beide washuizen (25 en 26) waren in 1938 drie slaapkamers, waarvan twee voor verpleegsters en één reserve, daarboven waren toen twee vertrekken die als beddenzolder dienden. In 1942 was de toestand op de verdieping gewijzigd. Boven de brouwerij (27 en 28) was de woning van kleermaker en wollemoeder in een turfzolder veranderd; boven de wolwinkel (29) was de archiefbergplaats een epidemiekamer geworden waarnaast in de hoek een kleine kleedkamer voor de gymnastiekzaal was. In de vleugel boven de kindereetzaal (30) waren twee kinderslaapzalen. Daarop volgde een hal, waarvan aan de zijde van het Begijnhof de kindermoeder een slaapkamer had die boven haar zitkamer en het washuis (31) was gelegen. In de grote vleugel van het kinderhuis volgde een kleine kinderslaapzaal van drie vensters (33) een archiefruimte van twee vensters (33) en na een portaal de slöjdzolder boven het pand (35). Ook hier wijzen kleine veranderingen in de plattegrond op een verandering van gebruik tussen 1938 en 1942. De directeurswoning had op de verdieping het oude boekhoudershuis (45 en 46) nog geheel in gebruik evenals de door een trappehuis daarmee verbonden suite aan de St.-Luciensteeg. Bij de poort aan de Kalverstraat had de portierswoning op de verdieping een slaapkamer (51 en 53). Het voorste deel van de galerij dat nog lang dienst had gedaan als tekenschool was nu kleermakerij. Het middenstuk van de galerij was met de zolder boven de timmerloods (55) sinds 1860 de kleine jongensslaapzaal. In de hoek van de galerij lag sedert dat jaar de woning van de jongensvader die bestond uit een slaap- en zitkamer met enkele nevenruimten. Achter deze woning liep een gang, waarin zich een aantal hoeken bevonden. Tussen deze gang, de kleine jongensslaapzaal en de directeurswoning was op de verdieping een open ruimte. De inkijk hierin van het pleintje voor het boekhoudershuis was door een hoge muur afgescheiden. In het jongenshuis was in 1938 op de verdieping nog alleen de grote jongensslaapzaal, slechts de gang die een voortzetting was van de gang achter het huis van de jongensvader was hier vanaf genomen. In 1942 waren hier meer nevenruimten afgescheiden. Boven de Begijnensloot waren de opbouw boven het boekhouderskantoor en de ernaast gelegen schoenmakerswoning verdwenen. Dicht bij het trappehuis was een jongensleerkamer (36). Na het trappehuis volgde een open plaats en daarna een catechisatielokaal voor jongens. De scheve ruimte (59) tussen jongenshuis en ziekenzaal was in gebruik als beddenzolder. De ziekenzaal bezat geen verdieping meer, getekend is slechts de vide van de begane grond. In de zuidvleugel van de jongensplaats was de opkamer der woning van de binnenvader hoger opgetrokken met een logeerkamer. Aan de zijde van de plaats had dit vertrek een muur met twee vensters, aan de achterzijde slechts een schuin dakschild. Het laatste deel van de zolder boven de keuken (66) was ingericht tot kamer voor de dienstbode.
Bij de verdieping van het gebouw is de toestand van 1940 niet met die van 1860 te vergelijken, aangezien een plattegrond uit die tijd ontbreekt en we over het gebruik van ruimten vroeger niet volledig zijn ingelicht. Toch zijn er enkele aspecten die daar duidelijker blijken dan op de de begane grond. Het belangrijkste is de verbeterde inwendige communicatie. Beneden bleef een deel van het verkeer als vanouds over de binnenplaatsen lopen. Boven was een onderlinge verbinding der ruimten eerder nodig. Deze verbinding kan mede in de hand gewerkt zijn door de uitbreiding der slaapzalen. Bij de jongensafdeling kon men binnendoor van voor bij de poort aan de Kalverstraat tot aan de zolder boven de ziekenzaal. Ook bij de meisjesafdeling is er een volledige communicatie die er oorspronkelijk niet geweest schijnt. Niet alleen in horizontale zin, ook in verticale richting was de communicatie verbeterd. Zowel bij de jongensals bij de meisjes- en kinderafdeling waren er nieuwe en ruimere trappenhuizen aangebracht. | |||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||
345
| |||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||
G. De inrichting van het gebouwencomplex tot museum, 1960-1975De voorbereidende werkzaamhedenOp 7 februari 1962 besloot de gemeenteraad de gebouwen van het voormalige Burgerweeshuis voor f 3.000.000, - aan te kopen en te bestemmen voor het Amsterdams Historisch Museum. Bij deze koop waren de aangrenzende huizen in de St.-Luciensteeg en in de Kalverstraat niet begrepen. Slechts het tot dienstwoning ingerichte huis St.-Luciensteeg 23 behoorde erbij. Voor het eerst sinds 500 jaar werd de randbebouwing van het complex gescheiden. Op 20 februari 1963 voteerde de raad f 1.500.000, -Ga naar margenoot+ om de eerste noodvoorzieningen te kunnen uitvoeren en de voorbereiding van de restauratie te beginnen. In september 1963 werd een gedeelte van dit bedrag, groot f 975.000, - door de Provincie goedgekeurd en konden de eerste maatregelen worden genomen. De werkzaamheden zouden worden uitgevoerd door de Dienst der Publieke Werken naar plannen en aanwijzingen van de architecten B. van Kasteel en J. Schipper, in nauw overleg met de directie van het Amsterdams Historisch Museum en met het Gemeentelijk Bureau voor de Monumentenzorg. Het eerste krediet was bestemd voor het slopen van de recentere toevoegingen en het ontpleisteren van de muren, het onderzoek van de funderingen en de restauratie van de kappen, ten einde verder verval tegen te gaan. Intussen zou het plan tot inrichting van het museum worden opgesteld (zie blz. 300). Ga naar margenoot+ In januari 1964 werd met het sloopwerk begonnen. Jongere scheidingswanden, kasten, badgelegenheden en toiletten, plafonds en dekvloeren werden weggehaald. Tevens werden alle muren van pleisterwerk ontdaan. De bebouwing boven de overwelfde Begijnensloot, tussen het jongenshuis en de oostvleugel van de meisjesplaats, werd geheel verwijderd. Bij dit onderzoek bleek het houtwerk van het gebouw in een veel slechtere toestand te zijn dan werd vermoed. Vooral de zolderbalklaag had op veel punten geleden door lekkages van de goten. Belangrijke aanwijzingen betreffende de bouwgeschiedenis kwamen niet voor den dag, slechts op enkele punten werd een aanvulling van de kennis verkregen. Ook aanwijzingen voor het herstelplan, dat al in grote lijnen vaststond toen met de sloping werd begonnen, werden niet verkregen. Ga naar margenoot+ Het onderzoek van de fundering op ruim twintig punten nam vrijwel het gehele jaar 1964 in beslag. De punten werden daar gekozen, waar de bovenbouw zettingen of scheuren vertoonde. Sommige van deze verzakkingen waren al oud zoals die van de poort aan de Kalverstraat en die van de westelijke vleugel aan de meisjesplaats. Geen van deze zakkingen was echter tot rust gekomen. Het onderzoek gaf een getrouw beeld van de ontwikkeling van de Amsterdamse funderingswijze. De korte, binnen een roosterwerk geheide paaltjes bleven in gebruik tot na 1600. Bij de vernieuwing van 1632-35 werden lange heipalen met daarop gelegde horizontale funderingsplaten gebruikt. De oude funderingen hadden in het algemeen enige zetting ondergaan, omdat de palen te kort waren. Bij de jongere waren de palen voldoende lang, doch de horizontale verbindingen te zwak. Doordat de oude funderingswijze op veel plaatsen nog aanwezig bleek en ook bij jongere gedeelten soms opnieuw was gebruikt, terwijl bovendien de nieuwere funderingen zeer verschillend van kwaliteit waren, werd besloten tot een geheel nieuwe fundering voor het totale complex. Dit inzicht hadGa naar margenoot+ ingrijpende gevolgen voor de restauratie. Een nieuwe fundering opende de mogelijkheid het gehele complex, dat vrijwel nergens in het bezit van kelderruimte was, in zijn geheel te onderkelderen, hetgeen zowel uit een oogpunt van depotruimte als van ruimte voor leidingen min of meer een noodzaak zou blijken. Temeer daar de ruimte in de kappen door de noodzakelijke klimaatregeling minder bruikbaar bleek dan men aanvankelijk had gehoopt. Ga naar margenoot+ Het herstel van de daken, dat de grootste post van het eerste krediet vormde, kwam langzamer op gang dan de bedoeling was. In de eerste plaats waren er problemen met de dakbedekking aangezien de zwart geglazuurde pannen niet in voldoende hoeveelheid te krijgen waren, ten tweede was het de vraag in hoever het mogelijk zou zijn de kappen te herstellen zonder een definitief inrichtingsplan, waardoor het gebruik van de zolders nog niet vaststond. Problemen van extra ramen bij de niet in het oog vallende dakvlakken waren in dit stadium nog niet op te lossen. Toch werd reeds één voor het gebouw zeer belangrijke beslissing genomen, namelijk het terugbrengen van de | |||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||
leibedekking aan de drie 17de eeuwse vleugels van de meisjesplaats. Het was het enige deel van het gebouw, waarvan deze bedekking van oude foto's bekend was. Bovendien werd op een deel van het dakbeschot nog de aftekening van de Rijnse dekking teruggevonden, zodat een zeer exacte reconstructie mogelijk was. De vierde vleugel van de binnenplaats, die uit de 18de eeuw stamt en die nooit een leien dak heeft gehad, kreeg dit ook nu niet. In het najaar van 1964 werd het eerste deel van het kapherstel aanbesteed aan de firma Z. Deenik, die ook verder het werk zou uitvoeren. Dit eerste deel betrof de bedaking van de gebouwen rond de achterplaats. In 1965 werd met de daken aan de dubbele vleugel tussen de westzijde van de meisjesplaats en de Nieuwezijds Voorburgwal voortgegaan. Tegen het eind van 1966 was het dakherstel voltooid. Tenslotte werd de kap van de vleugel waarin zich de regentenzaal bevond gerepareerd. Toen de dakbedekkingen waren verwijderd en de kappen van de buitenkant konden worden bezien, bleek dat de toestand waarin zij verkeerden slechter was dan men had verwacht. Ook de kroonlijsten en goten verkeerden in een veel slechtere conditie dan aanvankelijk werd verondersteld. Voor deze werkzaamheden die met behulp van deGa naar margenoot+ bouwkraan werden uitgevoerd, moest het plantsoen op de meisjesplaats wijken en ook de oude kastanje, precies honderd jaar na de aanleg. Het uitvoeren van het werk met behoud van de beplanting was niet mogelijk. Wel was het aanvankelijk de bedoeling het groen te sparen, maar dit stuitte op te veel praktische bezwaren en geleidelijk aan begon zich een beeld van de meisjesplaats te ontwikkelen, dat neigde naar de oudere toestand met algehele bestrating. | |||||||||||||||||
Het programma van eisen en het verbouwingsplanNog voordat de noodvoorzieningen en het onderzoek van het gebouw op gang waren gekomen, was het programma van eisen geformuleerd en waren de eerste schetsen voor het verbouwingsplan gereed. Zij zijn de uitgangspunten geworden voor de verdereGa naar margenoot+ werkzaamheden. In maart 1964 kon dit schetsplan voor de eerste maal worden gepresenteerd, waarna het zijn tocht langs de diverse commissies begon en bij raadsbesluit van 25 mei 1966 werd aanvaard. Dit plan omvatte de ruimtelijke indeling van het complex; het sprak zich nog niet uit over de wijze waarop de onderdelen gerestaureerd zouden worden. Omdat er behalve de regentenkamers en de aangrenzende vertrekken weinig interieurelementen waren die ontzien moesten worden of die richting konden geven aan een nieuwe vormgeving, kon men met grote vrijmoedigheid ten opzichte van het bestaande gebouw tewerk gaan. Doordat de afzonderlijke naast elkaar staande gebouwen nu een eenheid moesten worden en een inwendige ruimte-ontwikkeling tot stand moest komen die er niet geweest was, moest de oorspronkelijke structuur van het complex wel worden aangetast. Aan nieuwe trappehuizen en een aantal doorbraken viel niet te ontkomen.Ga naar margenoot+ Als een eerste vereiste werd aanvaard, dat de binnenplaatsen van het gebouw vrij toegankelijk zouden moeten zijn en niet slechts zouden worden opengesteld voor museumbezoekers. Doordat het mogelijk bleek de derde binnenplaats een opening te geven naar het Begijnhof, zou een voetgangerscircuit ontstaan dat in het hart van de stad, als rustpunt naast de drukke Kalverstraat van grote betekenis werd geacht. Om dit voetgangersdomein nog meer verschillende mogelijkheden te bieden, werd opGa naar margenoot+ de plaats van de Begijnensloot een passage geprojecteerd in de vorm van een galerij voor schuttersstukken. Men kon hier door het museum heen lopen zonder het museumcircuit te raken. Ook voor het andere, voordien doodlopende deel van de Begijnensloot zou deze nieuwe doorgang door het weeshuis van betekenis zijn. Bovendien werd in het gebouwencomplex dit structuurelement, dat eens de beide kernen waaruit het ontstaan was uit elkaar gehouden had, nu weer duidelijker herkenbaar (zie blz. 11). Het scheiden van het vrij toegankelijke openbare terrein en de museumzalen had op de verdieping en in de kelders van het gebouw vrijwel geen invloed; op de begane grond bracht het enkele ingrijpende gevolgen mee. Daar werden het jongenshuis en de vroegere timmerloods afgesneden van de overige museumruimte. Tevens was er een probleem bij de doorgang van de meisjesplaats naar de achterplaats, waar de museumverbinding ondergronds moest lopen. Bij de indeling van de ruimte bepaalde de bestaande vorm de functie. Het restaurant werd gesitueerd achter de galerij van de jongensplaats, waar vroeger het koehuis en de | |||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ timmerloods hadden gestaan. Hier zouden de meeste bezoekers van het museum of van de binnenplaatsen passeren. Aangezien het nodig was hier een geheel nieuw gebouw te zetten, werd besloten dat lager te maken en de hoofdvorm van het vroegere koehuis te herstellen. Hierdoor zouden de huizen aan deze donkere steeg aan de achterzijde meer licht krijgen en ook beter te zien zijn. Door deze verlaging was het niet mogelijk de aula, die dicht bij het restaurant moest liggen, daarboven te leggen. De aula werd ondergebracht in het jongenshuis, dat diende voor exposities. De vroegere ziekenzaal ten zuiden daarvan werd beneden bestemd voor expeditie en als toegang tot de in de kelder gelegen depots; daarboven werden deze ruimten gebruikt voor museale doeleinden. De vleugel aan de zuidkant van de jongensplaats, de voormalige woning van de hoofdonderwijzer, zou worden ingericht voor de educatieve dienst etc. De museumcollectie die de geschiedenis van Amsterdam permanent en in chronologische volgorde zou presenteren, werd geprojecteerd in de vleugels rond de meisjesplaats, waarvan de westelijke dubbel was. Als ingang hiertoe werd de hoofdtoegang van het meisjeshuis met de erachter gelegen hal gekozen. De noordelijke vleugel zou niet in het museumcircuit worden opgenomen. Hier lag beneden de regentenzaal met zijn nevenruimten en op de verdieping zouden dan de bibliotheek en het prentenkabinet kunnen worden ondergebracht. In het aansluitende boekhoudershuis kwam de directeurskamer, terwijl staf en secretariaat zouden komen in de ruimte van de vroegere school boven de jongensgalerij. De installaties van de luchtbehandeling zouden komen te staan in de kelders onder de plaats van de keuken, terwijl in de bebouwing rond de achterplaats enkele restauratieateliers en personeelsverblijven konden worden ondergebracht. Ga naar margenoot+ Tijdens de uitwerking en uitvoering van de plannen zou deze indeling, die in hoge mate door het gebouw bepaald was, voor het grootste deel worden aangehouden. Slechts op enkele punten zouden er later wijzigingen in het programma komen. Het Joods Historisch Museum zou buiten het Burgerweeshuis blijven; de geprojecteerde gastenverblijven werden niet uitgevoerd. Slechts op één onderdeel zijn vele varianten overwogen,Ga naar margenoot+ namelijk bij de kelderplattegrond. Op dit punt was er veel variatie mogelijk wat betreft het al dan niet onderkelderen van sommige vleugels. Ook is overwogen om op de meisjesplaats een grote depotkelder te maken, die los van de omringende oude gebouwen zou blijven. Mede in verband met de moeilijkheden van de toegangen en met het oog op de kosten werd dit plan niet uitgewerkt. Over het algemeen zijn de kelders iets hoger gelegd dan in het eerste ontwerp was voorzien. Doordat de onderdorpel van de vensters vrij hoog lag was een iets hoger kelderniveau mogelijk. De verwarmingsruimte werd geheel bovengronds, op de vroegere keukenplaats aangelegd. Een punt dat bij de uitwerking van de plannen een grote rol zou spelen, was deGa naar margenoot+ installatie voor de luchtbehandeling. De specifieke eis voor een museum, dat de lucht-vochtigheid slechts tussen bepaalde grenzen mag liggen, maakte de aanpassing van dit gebouw aan zijn nieuwe bestemming zeer gecompliceerd. Het bracht problemen van technische aard met zich mee als de mogelijkheid van condensvorming bij kappen, balkkoppen en vensters en het gaf tevens grote ruimtelijke vraagstukken op te lossen. Niet alleen werd veel van de nieuwgewonnen ondergrondse ruimte weer opgeeist door deze luchtbehandelingsinstallatie, maar ook het opgaande werk gaf moeilijkheden in verband hiermee. Op veel plaatsen moesten de muren verdikt worden om de kanalen te kunnen bergen; de vaak smalle vleugels van het oude gebouw werden door deze dikkere muren nog smaller. Bij de dubbele vleugels met blinde tussenmuren konden deze kanalen in de nieuwe scheidingswanden worden geborgen. Maar in verschillende gevallen moesten de penanten tussen de vensters worden verzwaard, waardoor deze in het interieur een geheel andere plaats gingen innemen. Al deze omstandigheden, de doorbraken en de nieuwe trappen, de hogere kelders en de dikkere muren, waren er de oorzaak van, dat van de oude ruimtelijke verhoudingen van het gebouw weinig overbleef. Ga naar margenoot+ De gesprekken over de restauratie concentreerden zich in hoofdzaak op het probleem van de vensters. Op de vroegere meisjesplaats werden in 1966 enkele modellen gemaakt voor de reconstructie van de kruiskozijnen op de begane grond. Vooral sinds bekend geworden was dat deze plaats beschouwd kon worden als een der vroege werken van Jacob van Campen, nam de neiging tot reconstructie van de 17de eeuwse toestand van dit meest monumentale deel van het complex toe. Met het weer aanbrengen van leien | |||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||
op de daken had men de eerste stap in die richting gezet en met het verdwijnen van de beplanting ging het architectonisch effect van de grote plaats weer sterker spreken, hetgeen men wilde bestendigen door het plein geheel te bestraten. Alleen de indeling van de vensters van de begane grond week nog van de 17de eeuwse toestand af. Een reconstructie van deze vensters, waarvoor in de kozijnen de aanwijzingen werden gevonden, bracht vele problemen mee. De oostelijke binnenplaatsgevel, die uit de 18de eeuw dateert en nooit kruiskozijnen heeft bezeten kon bezwaarlijk, nu ruim twee eeuwen later, alsnog van kruiskozijnen worden voorzien. Ook zou men dan de gevel aan de Voorburgwal, die zijn kruiskozijnen tot in de 19de eeuw heeft behouden, deze weer terug hebben moeten geven, hoewel de mogelijkheid bleef bestaan deze gevel geheel apart te zien en hem meer als onderdeel van het stadsbeeld te beschouwen dan als achtergevel van de vleugel van de meisjesplaats. Veel van deze historische problemen kwamen nauwelijks in discussie omdat men het voorstel van het terugbrengen van de kruisen in de kozijnen niet zag als een herstel van de 17de eeuwse venstervorm, maar meer als een moderne variant daarvan met dezelfde architectonische werking. Het lag namelijk niet in de bedoeling een beglazing van glas in lood toe te passen. Uit een oogpunt van lichteffect in de museumruimten en met het oog op de door de luchtbehandeling noodzakelijk geworden dubbele beglazing, werd daarvan bij voorbaat afgezien. De vraag in hoeverre men een architectonisch effect kan terugroepen door herstel van de hoofdvorm en met negeren van het oorspronkelijke materiaal en afwerking, deed zich ook hier voor. Het voorstel was tenslotte niet zo overtuigend dat het de eindstreep haalde. De andere mogelijkheid, het herstel van de 18de eeuwse ruitverdeling in het gehele complex is nimmer ernstig overwogen. Door noodzaak van de dubbele ruiten zouden de kosten van de beglazing zeer veel hoger geworden zijn, terwijl het verschil in effect met de huidige venstervorm gering was. Tenslotte bleef de ruitverdeling, die men in de 19de eeuw voor het gehele complex gekozen had en die vooral op de grote meisjesplaats bijzonder voldeed, gehandhaafd. | |||||||||||||||||
De uitvoering van de werkzaamhedenAanvankelijk werd overwogen om na het technische herstel van de daken door te gaan met de werkzaamheden aan de meisjesplaats, mede in verband met de noodzaak, de installaties bij de keukenplaats in een vroeg stadium aan te brengen. Aangezien echter de bedragen, die in de komende jaren beschikbaar konden worden gesteld beperkt schenen, werd aan het herstel van de gebouwen rond de jongensplaats, die minder omvangrijk waren en die gemakkelijker apart gebruikt konden worden, voorrang De eerste fase gegeven. Deze eerste fase zou alle gebouwen aan deze binnenplaats moeten omvatten alsmede de nieuwe kelder onder de toekomstige ‘schuttersgalerij’. Het herstel van het boekhoudershuis en een deel van de ruimte voor de installaties aan de keukenplaats zouden gelijktijdig daarmee moeten worden uitgevoerd. Het was van het begin af duidelijk, dat deze werkzaamheden diep in de bestaande bebouwing zouden ingrijpen en voor een groot deel uit nieuwbouw achter de oudeGa naar margenoot+ gevels zouden bestaan. Het ontworpen restaurant was een geheel nieuw bouwwerk dat het grondvlak van de timmerloods uit 1715 combineerde met de doorsnede van het oudere koehuis. In deze hoek zouden slechts de voorgevel van de galerij aan de jongensplaats en de gevel waarin zich de poort aan de Kalverstraat bevond, gehandhaafd kunnen worden. Ga naar margenoot+ Even omvangrijk zou het werk aan het jongenshuis worden. De slechte toestand van het houtwerk en van de achtergevels alsook de voorgenomen verdieping van de kelder, maakte een algehele vernieuwing nodig. Daarbij werd overwogen het gebouw totaal af te breken om daardoor de jongensplaats van de zijde van de Begijnensloot toegankelijk te maken voor vrachtauto's. Hoewel de 18de eeuwse gevel op de 16de eeuwse fundering geplaatst was, bleek de toestand hiervan nog zo goed, dat van deze ingreep werd afgezien. Wel werd besloten alleen de gevel te handhaven en de resten van de 16de eeuwse houtconstructie niet als bindend te gebruiken voor de aanleg van de nieuwe balklagen. Reeds in de eerste opzet van het verbouwingsplan was men voornemens de ingang van het tot expositieruimte ingerichte jongenshuis aan de korte zijde onder de galerij te | |||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||
plaatsen. Het binnenkomen aan een zijkant van dit gebouw was noodzakelijk om de zaal goed te kunnen gebruiken. Bovendien werd de verbinding met het restaurant erGa naar margenoot+ beter door. Hiervoor moest de gedenksteen voor Van Speyk worden verplaatst en ging de om deze steen aangebrachte gedenkruimte verloren. Tevens werd de hoofdtoegang tot het jongenshuis buiten gebruik gesteld. Bij de uitwerking van de plannen voor dit deel werd het administratiekantoor dat zich steeds aan deze zijde in het jongenshuis bevonden had en dat een van de weinige nog gave 18de eeuwse interieurs van het weeshuis bezat, niet meer hier teruggebracht, hoewel dit in het eerste schetsontwerp nog wel in de bedoeling had gelegen. De detaillering van deze ruimte was echter moeilijk te combineren met het daar geprojecteerde moderne trappehuis. Ga naar margenoot+ Op 25 mei 1966 stelde de gemeenteraad het krediet voor deze eerste fase beschikbaar en op 20 oktober daaraanvolgend werd door de wethouder voor de Kunstzaken officieel een begin gemaakt met de vernieuwing van de fundering. Men begon met die voor het restaurant en een jaar later, op 3 oktober 1967 kon de burgemeester het begin van het werk boven de grond inluiden door het inmetselen van een gedenkkoker onder een der spantpoten. Tijdens de bouw van het restaurant werd de gevel op zuilen van de galerij door een stutconstructie overeind gehouden. Alles wat zich achter deze gevel bevond werd vernieuwd, ook het dak erboven. Aangezien daar kamers gemaakt zouden worden werd er een dakkapel meer aangebracht dan vroeger het geval was. Ook de gevel aan het pleintje aan de Kalverstraat werd grotendeels gehandhaafd en gerestaureerd. Ga naar margenoot+ In de scheefgezakte stand van de poort werd geen verandering gebracht. Het in slechte toestand verkerende reliëf van de weeskinderen werd in september 1968 uitgenomen en vervoerd naar het Laboratorium voor Onderzoek van Voorwerpen van Kunst en Wetenschap om aldaar geconsolideerd te worden. Besloten werd in de poort een kopie te plaatsen en het oude reliëf een plaats te geven in het museum (zie blz. 139). Kort nadat de bouw van het restaurant en de aangrenzende galerij aan de jongensplaats een aanvang had genomen, werden voorbereidingen getroffen om met hetGa naar margenoot+ werk aan het jongenshuis te beginnen. Nadat het in 1966 geheel was opgemeten werd het gebouw behoudens de voorgevel en een deel van de zijgevel gesloopt. Bij het onderzoek was een deel van de oude balklagen en muurstijlen bloot gekomen en tevens in de achtergevel en in de noordelijke zijgevel een aantal oude vensters. Slechts dat deel van de zijgevel, dat aan de galerij grensde, kon blijven bestaan. Besloten werd om daar en in het te herbouwen stuk van de zijgevel enkele voorbeelden van de oude vensters te handhaven of te herplaatsen. Ga naar margenoot+ Bij het schoonmaken van de Begijnensloot werd het gewelf dat zich boven het deel tussen het jongenshuis en het kinderhuis had bevonden, weggenomen. De overwelving over het noordelijke deel van de vroegere waterloop onder het boekhoudershuis en het huis St.-Luciensteeg 25 bleek een zo gaaf stuk vroeg-17de eeuwse utiliteitsbouw, dat besloten werd dit deel te respecteren (zie blz. 35). Dit bracht echter grote problemen met zich mee omdat het leidingnet van de luchtbehandelingsinstallatie nu geheel anders moest worden gemaakt dan men aanvankelijk van plan was. Bij de werkzaamheden aan de kelders onder de schuttersgalerij en het jongenshuis ontstond een grote bouwplaats, die zich uitstrekte van de op zichzelf staande gestutte gevel van het jongenshuis tot aan het kinderhuis toe (zie blz. 302). Van dit laatste gebouw was slechts de achtergevel uitgenomen. De reeds herstelde kap en de balklagen werden door een steunconstructie op hun plaats gehouden. Ook de voorgevel van dit gebouw aan de meisjesplaats werd door een voorlopige fundering ondersteund, aangezienGa naar margenoot+ het grondwater voor het maken van de onderkeldering tot ver onder de nog aanwezige paalfunderingen van 1598 was weggepompt. Bij het slopen van de achtergevel van dit gebouw werd getracht het poortje van 1598 in zijn geheel af te breken en te herplaatsen. Dit experiment slaagde niet geheel; later is het met zoveel mogelijk gebruik van het oude materiaal weer opgebouwd. Nadat de kelders onder het jongenshuis, de schuttersgalerij en het kinderhuis voltooid waren, kon begonnen worden met de herbouw van het jongenshuis en ook met de achtergevel van het kinderhuis. Intussen werd ook gewerkt aan de restauratie van de schoolmeesterswoning aan de zuidzijde van de jongensplaats. Onder deze vleugel werd een nieuwe fundering van betonpalen aangebracht en een kruipruimte gemaakt in verband met de leidingen. Van het opgaande werk konden de gevels en een groot deel | |||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||
van het houtwerk, zoals belangrijke onderdelen van het houtskelet, bewaard blijven. Het deel van deze vleugel, dat aan de kant van de Kalverstraat grensde, de vroegere glazenmakerswerkplaats, werd met een vertrek van de schoolmeesterswoning ingericht tot ruimte voor diaprojecties. De aangrenzende kastwand werd geheel gerestaureerd. Ga naar margenoot+ De jongensplaats werd opnieuw bestraat; de linde uit 1898 bleef hier staan en de bank uit 1904 werd gerestaureerd. Ga naar margenoot+ Bij de werkzaamheden van de eerste fase was ook het herstel van het boekhoudershuis betrokken. De gevel en de kap van dit huis konden hersteld worden; de vloeren en de balklagen moesten voor een groot deel worden vernieuwd. Ga naar margenoot+ Voor de aanleg van de luchtbehandelingsinstallatie waren grote ontgravingen nodig op het pleintje aan de St.-Luciensteeg en in de poort van daar naar de meisjesplaats. Op deze plaatsen werden medio 1968 de funderingsresten aangetroffen van het patershuis en van het koor van de kloosterkapel. Hierbij werd tevens een deel van het kloosterkerkhof ten zuiden van de kapel gevonden. De resten hiervan lagen 2 m onder de huidige bestrating. Zij zijn gedocumenteerd door het Instituut voor Prae- en Protohistorie. Ondanks enkele vertragende factoren, vooral bij de funderingen, verliep de eerste fase volgens plan, zodat op 20 november 1969 het eerste deel van het herstelde Burgerweeshuis door Koningin Juliana geopend kon worden. Ga naar margenoot+ Op de eerste fase volgde geen duidelijk afgebakende tweede. Het werkprogramma werd ingesteld op een voltooiing van het gehele complex in 1975. Men ging verder met het werk aan de vroegere keukenplaats. Achter de muur met de gevelstenen aan de St.-Luciensteeg werden de verwarmingsinstallaties van het gehele complex geplaatst. In deze muur moest een deur gemaakt worden om de ketels naar binnen te kunnen brengen en later te kunnen vernieuwen. De voormalige keukenplaats werd nu geheel bebouwd en kreeg een kap, die de vleugel uit 1732 enigszins aan het gezicht onttrok, maar overigens het aanzien van deze hoek niet minder levendig maakte. Tevens werd verder gewerkt aan het herstel van het kinderhuis en het project van deGa naar margenoot+ nieuwe ‘schuttersgalerij’. De overkapping van dit element dat zoveel mogelijk een open karakter moest krijgen als voortzetting van de openbare weg, baarde veel zorgen in verband met de materiaalkeuze. Eerst in 1972 kon deze galerij voor het publiek worden geopend. Vrijwel tegelijk met het kinderhuis werd de daarbij aansluitende zuidelijke vleugel van de meisjesplaats hersteld en onderkelderd. Daarop volgde de verbouwing van de lange dubbele vleugel aan de westzijde van de meisjesplaats en langs de Voorburgwal. De werkzaamheden hier waren weer zeer ingrijpend. De verzakte tussenmuur werd tot in de fundering gesloopt; de reeds herstelde kappen en zolderbalklagen door een stutconstructie opgevangen en de kelders van beide vleugels als één geheel uitgevoerd. Daarna werd de middenmuur die de kanalen van de luchtbehandelingsinstallatie bevat en die daardoor vrij massief geworden is, weer opgetrokken. Ook de restauratie van het verlengde van deze vleugel langs de achterplaats werd aangevat. Bij deze herstellingen is grote aandacht besteed aan het historisch aspect van de gevels; de interieurs werden geheel aangepast aan het nieuwe gebruik. Slechts bij enkeleGa naar margenoot+ ruimten kon het uiterlijk van de restauratie meer naar voren komen. De regentenzaal werd ontdaan van het parket en kreeg een nieuwe marmeren vloer. Aangenomen werd dat deze ruimte eertijds ook een dergelijke vloer gehad zal hebben; helaas werden geen aanwijzingen over de vormgeving gevonden. De schilderingen op het plafond werden schoongemaakt en geconsolideerd door de restaurateur H. Dik. In de kamer voor de regentenzaal werden geen resten van plafondschilderingen aangetroffen; blijkens de rekeningen moeten deze er echter wel zijn geweest. Ook de beschilderde zolder in het vertrek achter de regentenzaal werd hersteld. Ga naar margenoot+ In de hal of het middelhuis, dat de entree tot het museumgedeelte zou gaan vormen, werden de beide monumentale zijwanden hersteld. Deze ruimte was aangetroffen met een marmeren vloer, waarin voor de deuren en in het midden zwarte tegels lagen, een situatie die ongeveer is aangehouden. Onder de groene kleur van het houtwerk werden geen andere verflagen aangetroffen. Naar het voorbeeld van het paleis op de Dam werden de omlijstingen gemarmerd en de deuren rood gesausd. Van de achterwand was niets bekend, zodat een nieuwe indeling werd ontworpen. Ga naar margenoot+ Ook van de regentessenzaal bleef zoveel mogelijk het oorspronkelijke karakter gehandhaafd. Helaas was de oude spiegel, die speciaal voor deze kamer gemaakt is met het | |||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||
schild met de duif, reeds voor de overdracht van het weeshuis aan de stad ontvreemd. Het vertrek werd hierdoor van zijn belangrijkste sieraad beroofd. De hierboven gelegen ruimte behield nog veel van zijn oorspronkelijke aspect door de oude balkenzoldering. Ga naar margenoot+ De restauratiewerkzaamheden aan de gevels van de grote binnenplaats waren niet zeer omvangrijk. Alle schuifvensters moesten worden vernieuwd, alleen reeds vanwege de dubbele ruiten. Aangezien alle ruiten precies even groot moesten worden, werden de verschillen in maat, mede die, welke door zettingen waren ontstaan, opgevangen in het raamhout, dat hierdoor op sommige plaatsen een enigszins schegvormig beloop kreeg. De eikehouten kozijnen bleven grotendeels intact. Het natuursteenwerk werd van de vele verflagen ontdaan en opnieuw geschilderd. Door de zettingen in de loop der tijden en vermoedelijk ook door de werkzaamheden aan de kap, kwamen de natuurstenen blokken van de architraaflijst boven de kapitelen vrij onregelmatig te liggen, hetgeen niet bij het karakter van de architectuur past. De kwaliteit van de natuurstenen omlijstingen van de portalen was nogal verschillend; bovendien vertoonde de van verf ontdane steen geen verwering, zodat alles erop wees, dat deze natuurstenen delen van oorsprong af geverfd zijn geweest. Ga naar margenoot+ Het herstel van deze binnenplaats werd voltooid met de nieuwe bestrating, die eind 1974 tot stand kwam. Voor de eerste maal was de binnenplaats weer te zien als de grote, niet verdeelde, strakke ruimte, die nog goed bekend is van oude prenten van voor 1865. Ga naar margenoot+ Als laatste deel van de restauratie kwam de achterplaats aan de beurt, waar de gebouwen van de brouwerij en de wollewinkel nog onderhanden genomen moesten worden. Deze apart gelegen vleugel werd niet onderkelderd maar wel opnieuw gefundeerd en voorzien van een kruipruimte. Dit stuk werd bestemd tot restauratie-werkplaats. Het fraaie smeedijzeren hek dat deze plaats in twee delen splitste is thans aan de scheiding van het Begijnhof geplaatst en daarbij iets ingekort. Enigszins apart van de restauratie van het Burgerweeshuiscomplex staat het herstel van het pand St.-Luciensteeg 23, het enige huis van de randbebouwing, dat bij het gebouw is blijven behoren. Aangezien dit huis lang als tekenkamer voor de restauratie heef dienst gedaan, kon de verbouwing hier eerst laat plaats vinden. Eind 1974 kwam deze tot stand. Ga naar margenoot+ Reeds van het begin van de verbouwing af heeft het plan bestaan de laat-19de eeuwse gevel van de directeurswoning te slopen en te vervangen door een gevel in de oude vorm, zodat de eenheid van het blok uit 1716 weer hersteld zou zijn. Hoewel de gevel van 1883 zijn verdienste had en ook kenmerkend was voor een episode uit de geschiedenis van het weeshuis, bleef de baksteengevel, bovendien nog zonder voordeur, een storend element in een gehele straatwand van huizen met houten puien. Een reconstructie, die weer één geheel van het blok maakte, was mogelijk. Hierdoor ontstond op de begane grond weer een winkelruimte, die in gebruik werd genomen door de firma Posthumus, welke gevestigd was in het huis St.-Luciensteeg 25. De ruimte daarboven, alsmede die in het laatstgenoemde buurpand van no. 25 konden bij de directieruimten van het museum worden gevoegd. | |||||||||||||||||
De historische waarde van het complex na de verbouwingGa naar margenoot+ De drie binnenplaatsen van het Burgerweeshuis hebben hun oude aspect bij de restauratie behouden. Men is er in geslaagd tijdens de verbouwing en de onderkeldering de gevels overeind te houden en te herstellen, waarbij slechts weinig aan het uiterlijk veranderde en men aan het bouwen van replica's kon ontkomen. Slechts de bestrating van de binnenplaats moest worden vernieuwd; dit zal echter ook tijdens het bestaan van het weeshuis geregeld gebeurd zijn. Alleen de bestrating van de meisjesplaats kreeg een ander karakter; hier verdween immers het plantsoen en werd de historische toestand van voor 1865 hersteld. Niet alleen voor Amsterdam, ook voor ons land vormen deze drie binnenplaatsen met het daarbij aansluitende Begijnhof een unicum. De Nederlandse architectuur toont meer een spel van gevels aan straten en grachten en heeft in veel mindere mate gelegenheid gehad zich bezig te houden met de vormgeving van binnenhoven e.d. Deze binnenplaatsen zijn dan ook het sieraad van het Burgerweeshuis. Vrijwel steeds wordt het afgebeeld, gezien vanaf een binnenplaats. Vanuit dit standpunt bezien is het gebouw dan ook weer geheel intact. | |||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Achter de gevels echter is er weinig meer dat aan het weeshuis van vroeger herinnert. Er is een levend en boeiend gebouw met een vaak verrassende ruimtewerking ontstaan, zonder associaties aan de vroegere keukens, eetzalen, schoollokalen en slaapzalen. De wezen zijn verdwenen; het enige dat nog rechtstreeks aan hen herinnert zijn de kastjes, waar de jongens hun persoonlijke bezittingen in plachten te bergen en de wat melancholiek aandoende gedenkplaat van Van Speyk. Aan de regenten bleven meer herinneringen bestaan. De beide regentenzalen met hun aangrenzende vertrekken en met hun collecties, zijn nog geheel bewaard. De atmosfeer van een museum met zijn verzorgde afwerking van de ruimte, zijn kostbare inventaris en zijn constante temperatuur, sluit zich gemakkelijker aan bij deze regentenvertrekken die binnen het vroegere weeshuis al een enigszins museaal karakter hadden, dan bij de vertrekken van de weeskinderen. Daar was dan ook niets meer aanwezig dat te behouden en te gebruiken viel en dat de sfeer hiervan had kunnen continueren. Ga naar margenoot+ Het proces van een algehele verandering achter de oude gevels dat zich door het wijzigen van de bestemming en door de verbouwing in een zeer snel tempo voltrok, was voordien al lang aan de gang. Sedert de tweede helft van de 19de eeuw hadden er vele verschuivingen binnen het complex plaats gehad en waren verscheidene onderdelen, die tot die tijd als afzonderlijke eenheden naast elkaar hadden bestaan, inwendig aaneengeregen tot één gebouw. Dit proces is met de laatste verbouwing voltooid; men kan het gehele gebouw nu binnendoor bereiken. De binnenplaatsen, vroeger de centrale verbindingsruimten, konden daardoor worden afgestaan aan het openbare voetgangersverkeer. Door al deze veranderingen is de verhouding tot de gebouwen ook gewijzigd. Wanneer men zich losmaakt van de aantrekkingskracht die de nieuwe waardevolle inhoud uitoefent, en ook afziet van de geslaagde aanpassing van een oud gebouw aan een hedendaags gebruik, om zich op het vraagstuk van de historische waarde van het complex na de inrichting tot museum te beperken, dan komt men tot de conclusie dat ook hier, als steeds bij restauraties, vele banden met het verleden moesten worden doorgesneden om er enkele te kunnen behouden. In het inwendige van het gebouwencomplex zijn geen vondsten meer te verwachten die nog aanwijzingen zullen geven over de vroegere gebruikers. Vele ruimten, waarin wij ons het leven van toen nog konden voorstellen, moesten dermate worden gewijzigd, dat oude prenten en foto's ons veelal dichter bij het verleden brengen dan een bezoek ter plaatse. Ga naar margenoot+ Nu is het vervangen van herkenningspunten van vroegere bewoners door een stempel van het eigentijdse gebruik een proces, dat zich bij ieder oud gebouw door de tijd afspeelt en dat ook nodig is om het bruikbaar te houden. Door die veranderingen wordt de oude architectuur geleidelijk aan losgemaakt van de oorspronkelijke functie en doordat het architectuurbeeld geen herkenning of beleving hiervan meer meebrengt, wordt het meer ervaren als een doel in zichzelf. Het lijkt nu dan ook alsof de bouwmeesters van vroeger meer gewerkt hebben om de architectuur vooruit te brengen dan om hun medemensen te huisvesten. Ga naar margenoot+ Wanneer men zich bewust is van deze vertekening, die de tijd in het historische beeld heeft aangebracht, dan kan men zich verdiepen in die aspecten van het gebouw, die nog authentiek en vrijwel ongeschonden tot ons komen. | |||||||||||||||||
Het gebouw van het Historisch Museum als uiting van Amsterdamse architectuurMen komt zo het gebouw van het Historisch Museum beziend, niet alleen tot een overzicht betreffende het ambacht van metselaars en timmerlieden gedurende enkele eeuwen, zoals het oude muurwerk, de balklagen, vensters en kappen ons dat geven, doch men vindt hier ook het werk van de belangrijkste bouwmeesters van de stad uit alle perioden naast elkaar. Er is geen gebouw in Amsterdam dat zozeer een van de belangrijkste specimen van iedere periode kan tonen als het Historisch Museum dat daarbij blijft boeien door de nog vele onopgeloste vragen. Ga naar margenoot+ Immers, het is mogelijk de oorspronkelijke vensters van het Oudemannenhuis van 1545 te vergelijken met de zeer weinige andere voorbeelden die de stad nog bezit van ramen uit die tijd. Men kan er aan twijfelen of de fraaie korbeels van de huisjes aan de zuidzijde van de jongensplaats uit het derde kwart van de 16de eeuw zijn. Men kan zich afvragen hoe de aanleg van de poort aan de Kalverstraat die Joost Jansz. | |||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||
Bilhamer in 1581 maakte precies werd bedoeld. Op welk moment de bekende opschriften zijn aangebracht valt ook nog niet met zekerheid te zeggen. Vrijwel even oud als de toegang aan de Kalverstraat zou de poort aan de St.-Luciensteeg kunnen zijn die in 1634 naar daar werd verplaatst. De oorspronkelijke situatie, het bouwjaar en de maker kunnen nog lang een vraagpunt blijven. Ga naar margenoot+ Het volgende tijdperk waarin vele leden van de familie de Keyser bij het werk aan het weeshuis betrokken werden stelt ook zijn problemen. Van het nieuwe kinderhuis dat Hendrick de Keyser bouwde bleef alleen het kleine poortje met het jaartal 1598 over. Het werpt de vraag op of een bouwmeester uit die tijd alle onderdelen van een gebouw ontwierp of zich beperkte tot de gevels. Van Huybert en Thomas de Keyser bleef in het huidige gebouw niets bewaard, van de steenhouwer Carel Care slechts het poortje van de brouwerij met het jaartal 1606. We kunnen ons afvragen of Pieter de Keyser werkelijk het ontwerp maakte voor de galerij en jongensschool uit 1632. Tot nu toe is van hem geen ander bouwwerk bekend dan de bekroning van de Westerkerkstoren te Amsterdam. Nog moeilijker is het na te gaan in hoeverre Willem de Keyser als ontwerper betrokken was bij de verhoging van de poort in de Kalverstraat in 1642. Duidelijker schijnt de positie van Jacob van Campen, die zonder twijfel de geestelijke vader is van de drie vleugels van de meisjesplaats die in 1634 en 35 werden gebouwd. Maar ook hier roept het gebouw nog talrijke vragen op. Werd de Ionische orde gebruikt omdat deze het vrouwelijk karakter van de meisjesplaats zou onderstrepen? Het schijnt dat men hier de voorschriften van de ordeboeken volgde: bij de jongensplaats was de Dorische orde toegepast en bij de Schouwburg die Jacob van Campen in 1637 voor het weeshuis bouwde, de Korintische. Het Ionische kapiteel van de meisjesplaats schijnt van een nieuwe inventie en zou door van Campen ontworpen kunnen zijn. Verder kan men zich nog steeds verdiepen in de maatvoering van de deze afgewogen gevelarchitectuur en deze vergelijken met die van het Mauritshuis in Den Haag dat vermoedelijk iets jonger is. De conclusie zou dan kunnen zijn dat alleen Jacob van Campen dit laatste gebouw ontworpen kan hebben en dat het 17de eeuwse klassicisme niet in Den Haag, doch in Amsterdam werd geboren. Het merkwaardige, kort na de vernieuwing van de meisjesplaats gebouwde, boekhoudershuis roept bijna nog meer problemen op. De door muurdammen gelede gevel behoort tot een kleine groep gebouwen die omstreeks 1635 in Amsterdam gebouwd werden en waarvan de architectuur wellicht ook samenhangt met de neiging tot de grote zuilen. Men zou zich kunnen afvragen of Philip Vingboons, hoewel zijn plan voor een reeks van negen huizen aan de St.-Luciensteeg niet doorging, niet ook ander werk voor het weeshuis heeft verricht, zoals bijvoorbeeld het ontwerpen van de plafondschildering van de regentenzaal en het maken van een plan voor de lange stille gevel aan de zijde van de Voorburgwal die in 1680 werd gebouwd. Al deze vragen staan nog open. Ga naar margenoot+ In de 18de eeuw kan men het werk van de vaste metselaars en timmerlieden van het weeshuis, als Cornelis van der Tak en Jan van der Streng zien verrijzen naast dat van de grote bouwmeesters uit de 17de eeuw. Het beeld van wat zij voor het weeshuis maakten is niet compleet, wanneer men de vernieuwing van de huizen aan de Kalverstraat en de St.-Luciensteeg niet mede in beschouwing neemt. In 1739 ziet men de Lodewijk xv-stijl in Amsterdam zijn intrede doen aan het portaal van het jongenshuis dat Jan van Logteren maakte. Deze stijl bleef lang in gebruik zoals de hardstenen pomp naast de ‘rode poort’ en het smeedijzeren hek op de achterplaats tonen. Hoewel het nog steeds niet bekend is wanneer deze onderdelen tot stand zijn gekomen moeten ze van omstreeks 1770 dateren. Het ijzeren hek dat zich thans niet meer op zijn oorspronkelijke plaats bevindt en iets is ingekort, is in de stad een zeldzaam element. Het hangt samen met de vele hekken die de Amsterdammers bij hun buitenplaatsen oprichtten. Ook vindt men in het gebouwencomplex het bewijs dat de architectuur niet altijd streeft naar wat nieuw is. De oostelijke vleugel van de meisjesplaats die in het midden van de 18de eeuw de architectuur van de drie vleugels uit 1634 herhaalt, is een van de meest duidelijke voorbeelden van trouw aan een gegeven thema. Ga naar margenoot+ Uit het begin van de 19de eeuw is er alleen het goed afgewogen monument voor Van Speyk, ontworpen door de stadsbouwmeester Jan de Greef, dat thans enigszins als een | |||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||
uit de lijst gehaald schilderij in een hoek is gehangen en zo een der weinige onderdelen van de architectuur is, die onder de nieuwe bestemming van het gebouw geleden hebben. Uit de tweede helft van de 19de eeuw, een tijdperk waarin vader en zoon Moeton zoveel aan het weeshuis hebben gewerkt, is weinig overgebleven. Bij een restauratie moeten de jongste perioden het steeds het meest ontgelden, niet alleen omdat ze in vele gevallen nog geen algemene waardering genieten, maar ook omdat het werk uit die tijd het meest aan de oppervlakte ligt, en zich veelal bevindt op die plaatsen, waar de wijziging van gebruik telkens opnieuw veranderingen noodzakelijk maakt. Uit het tijdperk van de Moetons vindt men echter nog iets terug in de winkelpuien aan de St.-Luciensteeg en in enkele gevels aan de Kalverstraat. Ongehinderd door verkeer of nieuwbouw kan men thans het werk van vele bouwmeesters, timmerlieden en metselaars op zich laten inwerken jn het besef, dat in dit gebouwencomplex in de loop der tijden vrijwel de gehele Amsterdamse architectuur vertegenwoordigd is. In dit opzicht is het een plaats gebleven, waar een groot deel van de Amsterdamse historie verankerd ligt en die thans toegankelijker is geworden dan ooit. | |||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||
346
347
348
| |||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||
349
350
| |||||||||||||||||
Het gebouw tijdens het onderzoekAfb. 346. De breiwinkel, later conversatiezaal in de vleugel aan de Voorburgwal (opn. 1964). Op de grond de aardgewelven waarop de vloer rustte, rechts de muur van de meisjeseetzaal uit 1634. Afb. 347. Schouw uit de kamer van de keukenvader, onder de regentessenzaal (opn. 1964). Ca. 1885. Zoals zoveel interieurs in het weeshuis was ook dit vertrek aan het eind van de 19de eeuw gemoderniseerd. Afb. 348. De jongenseetzaal met de resten van het houtskelet van het Oudemannenhuis uit 1545 (opn. 1964). Afb. 349. De meisjeseetzaal naar het middelhuis gezien (opn. 1964). Ook de linkerwand bleek in 1634 geheel te zijn vernieuwd. De eindwand was gelijk van vormgeving als in het middelhuis. In 1928 was de vloer omhooggebracht. Afb. 350. De kindereetzaal uit 1635 naar het oosten (opn. 1964). | |||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||
351
352
353
354
| |||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||
355
356
| |||||||||||||||||
Het complex tijdens de verbouwingAfb. 351. Aanzicht van het gewelf onder het boekhoudershuis (opn. 1968). De overwelfde Begijnensloot was voor de verbouwing niet toegankelijk. Afb. 352. Funderingsonderzoek meisjeshuis (opn. 1964). De buitenmuur van het meisjeshuis rustte gedeeltelijk op de oude kloostermuur en voor een deel op nieuwe palen. Afb. 353. De voorgevel van het jongenshuis van de achterzijde na afbraak van het gebouw (opn. 1968). Afb. 354. Het westelijke eind van de zuilengalerij aan de jongensplaats gestut tijdens de bouwwerkzaamheden (opn. 1968). Afb. 355. De bouwplaats tussen het kinderhuis en de gevel van het jongenshuis op de plaats van de huidige schuttersgalerij (opn. 1968). Afb. 356. Het kinderhuis tijdens de vernieuwing van de muur langs de vroegere Begijnensloot (opn. 1968). |
|