Stellingen
bij
Hannemieke Postma
Marsmans Verzen, toetsing van een ergocentrisch interpretatiemodel Utrecht, 24 juni 1977
I. | Omwille van een goed gedicht als Robijn is heruitgave van Marsmans complete werk aanbevelenswaardig. |
| |
II. | Wanneer men spreekt over de ontwikkeling in het werk van een dichter, dient de term ‘ontwikkeling’ niet in de zin van kwalitatieve progressie te worden gebruikt. |
| |
III. | Het criterium dat Krispyn als kenmerkend voor het expressionisme beschouwt, is te eng en daardoor onbruikbaar.
E. Krispyn, ‘Herman van den Bergh, Marsman en het Noord-Nederlandse expressionisme’.
In: De gids 121 (1958) dl. I, p. 241.
|
| |
IV. | Mautz overschat de negatieve waarde die Trakl in zijn poëzie aan kleurwoorden geeft. Dit geldt met name voor de kleur ‘blauw’.
K. Mautz, ‘Die Farbensprache der expressionistischen Lyrik’. In: Deutsche Vierteljahrsschrift für Literaturwissenschaft und Geistesgeschichte 31 (1957), p.224.
|
| |
V. | Wanneer Mooij betoogt dat juist de metafoor argumenten zou leveren tegen handhaving van het autonomistische standpunt, impliceert hij ten onrechte dat een metaforisch gebruikt woord op andere wijze aan de werkelijkheid refereert dan niet-metaforische woorden in een literaire tekst.
J.J.A. Mooij, ‘Metafoor en vergelijking in de literatuur’. In: Forum der letteren 14 (1973), p. 151-157.
|
| |
VI. | Brooke-Rose's termen ‘replacement’ en ‘identification’ in haar definitie van een metafoor zijn weinig gelukkig.
C. Brooke-Rose, A grammar of metaphor, London 1958, p. 17.
|