Voorwoord
Gaarne wil ik hen bedanken zonder wie dit proefschrift niet zou hebben bestaan. In de eerste plaats dank ik mijn promotor, prof. dr. A.L. Sötemann, die mij al vanaf de middelbare school met zijn liefde voor literatuur heeft weten te besmetten. Niet alleen dank ik hem voor zijn onophoudelijke aanmoediging en kritiek tijdens het schrijven van dit (veel te dikke) boek, maar ook voor zijn steun in de betreurenswaardig lange periode tussen de voltooiing van de dissertatie en de promotie zelf.
Ik betreur het dat prof. dr. H.P.H. Teesing, die mijn co-promotor had willen zijn, er niet meer is.
Onder diegenen, die me in de gelegenheid hebben gesteld mij vakkennis te verwerven, dank ik voorts in het bijzonder mw. prof. dr. E. Kunne-Ibsch en de heren hoogleraren dr. B. van den Berg, dr. J.C. Brandt Corstius, dr. W.A.P. Smit en dr. M.C. van den Toorn.
Verder dank ik mw. Esselien 't Hart, mw. Winny Hartman en de heer P.F. Schmitz voor hun hulp bij de voorbereiding van de uitgave en de promotie; prof. dr. J. Kamerbeek jr. voor zijn belangstelling en zijn opmerkingen; en mijn echtgenoot, Eise Postma, voor zijn oren, zijn ogen en zijn geduld.