was een gezonde man, provinciaal van snit en met een monotoon, vlezig gezicht, waarop geen enkele emotie zich aftekende.’ (‘Ethiek’, uit: Duiven melken) ‘Eens per dag kwam zij enige seconden beneden om hem, achter de tap, een bord warm eten te brengen dat er uitzag of het door een brontosaurus was uitgebraakt.’ (‘Geduld’, uit: Welverdiende onrust) ‘“Geef dat manteltje van je maar hier, lieve kind,” zei de man, op een aan de slapen grijzend toontje.’ (‘Avontuurtje’, uit: Een toontje lager) ‘“En, hoe was 't?” vroeg de weelderige kasteleinsvrouw. Haar echtgenoot stond dof terzijde, zich nathoudend als een belendend pand.’ (‘Mensen in kroegen 111’, uit: Haasje over)
Meestal heeft Carmiggelt maar een paar woorden nodig om een persoon, plaats of situatie scherp te tekenen. Een echtgenoot die ‘zich nat houdt als een belendend pand’, een ‘aan de slapen grijzend toontje’, ‘een monotoon, vlezig gezicht’ - stuk voor stuk volstrekt originele beelden, waarvan de betekenis niettemin direct navoelbaar is. Ze bezorgen derhalve een gevoel van herkenning - zo'n dof kijkende kastelein zien we helemaal vóór ons - maar hebben ook, door de verrassende formulering, een komisch effect.
Daarmee zijn meteen de twee voornaamste aspecten genoemd van de werking van een Carmiggelt-tekst: de herkenning en de lach. Die herkenning wordt nog vergroot door de keuze van de personages en het decor: doorgaans zijn dat ‘gewone’ mensen in een doorsnee café, in de tram of op een bankje in het park. We schrijven hier ‘keuze’ omdat we weten dat Carmiggelt inderdaad de werkelijkheid bewust manipuleerde, en dus een anekdote die hij uit de mond van een vriend had opgetekend, in een kroeg situeerde alsof het hemzelf overkwam. Zo vergrootte hij de werkelijkheidssuggestie, want in een kroeg hebben vreemden nu eenmaal die (tijdelijke) vertrouwdheid die nodig is om dat persoonlijke verhaal kwijt te kunnen. De optredende personages krijgen bovendien een veelvoorkomende naam mee, De Bruin of Visser, zodat ze als een hedendaagse ‘Elckerlyc’ model lijken te staan voor ons allen.
De lach die Carmiggelt zijn lezers ontlokt, zit meer in de buurt van een grinnik dan van een bulderlach. De schrijver grossiert dan ook niet zozeer in grappen, maar hij schetst een situatie die juist in zijn tragiek iets komisch krijgt. Hierin schuilt een van de parallellen met Willem Elsschot, voor wie Carmiggelt grote bewondering had.
De herkenning is dus vooral een herkenning van de pech en verdriet die, gelukkig, de ander treft, en niet zelden wordt de lach mede opgewekt door leedvermaak. ‘Humor is altijd een beetje desondanks,’ heeft Carmiggelt met Wilhelm Busch gezegd.
Hoe slaagt Carmiggelt er nu in de tragedie te schetsen zonder pathetisch te worden? Hoe behoudt hij de lichte toets? Daarvoor staan hem verschillende stijlmiddelen ten dienste. Om te beginnen maakt Carmiggelt veel gebruik van ironie. Dit is bijvoorbeeld het beeld van een oudere dame op een cocktail-party, in de bekende Kronkel ‘Een jongeman uit Oslo’ (uit: Ping pong): ‘Zijn echtgenote, die wij op een moeilijk levenstijdstip aantroffen, dwarrelde gastvrouwelijk rond en sloeg fonteinen geestdrift uit een rots van wanhoop.’ Het ‘moeilijke levenstijdstip’ waarop deze verbeten-vrolijke vrouw wordt ‘aangetroffen’, het ‘ronddwarrelen’ en de ‘fonteinen van geestdrift’ zijn van een superieure, ingehouden ironie, die des te beter tot uitdrukking komt tegen de subtiel geschetste achtergrond van wanhoop.
Een tweede techniek die Carmiggelt veelvuldig aanwendt om het op de loer liggende melodrama af te dempen, is het gebruik van plechtstatige, vaak archaïsche taal. Hij noemt ‘huilen’ altijd ‘wenen’, schrijft steevast ‘overhandigen’ in plaats van ‘geven’, een ‘café’ is doorgaans een ‘proeflokaal’ en iemand die te veel op heeft, krijgt ‘een wankelende tred’, of raakt ‘verdwaald in Schiedamse nevelen’. Juist in contrast met een banale situatie als dronkenschap werkt die vormelijke taal bijzonder komisch. Hier zien we overigens een duidelijke verwantschap met Gerard Reve, die ook het archaïsme als stijlmiddel toepast.
Verlichtend werkt ook het understatement. Als Carmiggelt schrijft dat een Turkse mevrouw uit haar