Woord vooraf
De ‘vier lichte letterheren’ hebben mij leren lezen. Het is vooral bij hen begonnen. Zo vertel ik nog vaak aan mijn kinderen het o zo moeilijke rijmpje:
Er was een bij te 's-Gravenhage
die antwoord wist op alle vragen.
Toen men hem moeielijk genoeg
‘Wat was was eer was was was?’ vroeg
werd hij de winnaar van de quiz
met ‘Eer was was was was was is.’
Dit was het eerste ‘lichte’ versje van Kees Stip dat ik uit mijn hoofd kende. Wij waren een ‘lichte letterengezin’ en onze meestal vrolijke dinertjes eindigden altijd met veel John O'Mill en Trijntje Fop. Er moest gelachen worden en er werd gelachen. Mijn vader schuwde het zware literaire werk geenszins, maar mocht toch ook graag rondsjouwen in Godfried Bomans en Simon Carmiggelt. Hij kon dan ook opmerkelijk veel van hen citeren. Van Bomans had hij alles en dat waren de eerste grotemensenboeken waarin ik na mijn Arendsoog- en Kameleonperiode echt verdween. Als jonge jongen duik je nou eenmaal niet meteen in Tolstoj, Dostojewski, Couperus en Svevo. Ik denk dat ik van en over Godfried Bomans alles heb gelezen. Zijn Memoires van minister Pieter Bas heb ik werkelijk verslonden, Pa Pinkelman en Tante Pollewop kende ik beter dan mijn eigen ouders en voor Erik ben ik hem eeuwig dankbaar.
Carmiggelt was mijn held. Zo wilde ik ook leven. Kroegje in, kroegje uit, mensen spreken, borreltje drinken, trammetje pikken en maar schrijven. Ik was verzot op zijn tot nu toe door niemand geëvenaarde Kronkels in Het Parool en vind hem nog steeds een van de beste cabaretschrijvers. Van hem zijn de onsterfelijke Sonneveld-conferences Kroketten en Dag man achter het loket, het meest stuk gedraaide plaatje bij ons thuis. Vaak verlang ik terug naar de door Carmiggelt gelezen Kronkels op televisie. Prachtige dagsluiting was dat, altijd beginnend met het heerlijke In A Sentimental Mood van Duke Ellington, perfect getimed en optimaal gecombineerd met zijn droeve, licht verbaasde blik.
Kees van Kooten is het absolute verhaal apart. Hij is de duizendpoot van de humor en de uitvinder van een nieuwe taal. Hoeveel woorden heeft hij samen met Wim de Bie niet aan ons Nederlands toegevoegd? Hoeveel smultypes kennen wij niet van hem? En daarbuiten is hij in mijn ogen van alle cabaretiers veruit de beste schrijver. Niet alleen leuk, maar ook zo vaak ontroerend. Over zijn moeder, zijn Haagse jeugd, zijn gezin en niet te vergeten zijn hond Willem. Ik weet nog dat bij het lezen van dat verhaal de tranen van ontroering over mijn toen al lang volwassen jongenswangen biggelden.
Er moet gelachen worden en er wordt gelachen! En nooit meer wil ik met een zogenaamde echte schrijver de discussie voeren dat het schrijven van grappige stukjes gemakkelijk is. Onzin. Het schrijven van een grappig stukje is duizend keer moeilijker dan iedereen denkt. Hoe ik dat weet? Omdat ik duizenden leuk bedoelde stukjes van honderden lichte letterjongens niet uit heb kunnen lezen omdat ze ten onder gingen aan woordspelerigheid en flauwe grappen. Daarom is de titel van dit boek ook zo goed gekozen. Vier lichte letterheren voor wie ondergetekende een diepe buiging maakt. Ze hebben me namelijk niet alleen leren lezen, maar ook leren schrijven. Althans: dat is wat ik probeer.
Youp van 't Hek