| |
| |
| |
Supporterssjaal en delfts-blauw ado-bord uit het bezit van Bart Chabot. Het bord kreeg Chabot cadeau na het presenteren van de nieuwjaarsreceptie van ado in Diligentia, Den Haag, januari 1997.
Foto Rob Mostert, Rijswijk
| |
| |
| |
‘Niets vormt een voetballer zo als het spelen aan de Langeleegte’
1980-2000
Als René van de Kerkhof een doodschop kreeg, duurde het nooit lang voordat broer Willie kwam aangerend om de doodschop op ongenadige wijze te revancheren. Zelfs als hij daarvoor helemaal vanaf de andere kant van het veld moest komen. Het leverde altijd aardige momenten op en Arnon Grunberg mocht er graag naar kijken. Al vermoedde hij wel dat je vooral Willie na afloop beter niet in je eentje kon tegenkomen. Een puber heeft helden nodig en René en Willie van de Kerhof waren de helden van Grunberg. Speciaal voor hen werd hij lid van de officiële fan-club van psv. En toen die in 1986 een kampioensfeest organiseerde, besloot hij iets moois aan te trekken en een kijkje te gaan nemen. In de stille hoop dat de gebroeders Van de Kerkhof er in het openbaar zouden rondlopen.
Het viel tegen. Het feest werd gehouden in een tent die warm en vochtig was en tot overmaat van ramp waren René en Willie van de Kerkhof nergens te bekennen. En dan was er nog een ander probleem. ‘In die tijd leek ik van achteren nogal op een vrouw, geloof ik. In ieder geval werd ik een paar keer stevig in mijn billen geknepen. In het begin draaide ik me nog wel om, maar als ze me dan van voren zagen was de teleurstelling zo groot dat die op mij moest worden afgereageerd. Sommige psv-supporters dachten zelfs dat ik speciaal naar dit kampioensfeest was gekomen om me in mijn billen te laten knijpen. Toen twee jongens, die allebei op hun T-shirt hadden geschreven “Geldrop groet psv” tegen mij zeiden: “We hebben je van achteren geknepen, nu gaan we je van voren knijpen,” begreep ik dat het tijd werd dit feest te verlaten. Ik ben nog een paar jaar lid gebleven van de fanclub, zodat ik ieder jaar weer consumptiebonnen voor de kampioensfeesten kreeg toegestuurd. Maar ik ben nooit meer gegaan.’
Grunberg vertelde dit verhaal ter gelegenheid van een lezing over de Russische schrijver Daniil Charms. Later publiceerde hij het in het eerste nummer van het literaire tijdschrift Zoetermeer. Enige censuur werd daarbij niet gepleegd, want in de jaren negentig kon iedere schrijver zonder schaamte, ja, zelfs met enige mate van trots verhalen over zijn wederwaardigheden met de voetbalsport. Dat is mooi. Anders was misschien nooit bekend geworden dat Thomas Rosenboom in zijn jeugd bijkluste als verkoper van warme worst op de tribunes van Vitesse. Nu konden we in De liefde die Feyenoord heet - een boek van Peter Blokdijk, Ronald Giphart en Rob van Scheers - lezen dat Rosenboom, gehuld in een witte jas en met een ‘arrogant gouden brilletje’ op zijn neus, zijn waar
| |
| |
Ronald Giphart (1965) reisde te midden van het Oranje-supporterslegioen naar het wk 94 in Amerika. Hij deed verslag van zijn ervaringen in Hard gras, nr. 1, september 1994. ‘Met mijn oranje petje op sta ik er maar een beetje lullig bij. Ik ben incognito. Op mijn grijze Samsonite heb ik voetbalstickers geplakt om niet door de mand te vallen bij “mijn nieuwe vrienden”. Ik, Ronald, Soldaat van Oranje. Niet dat ik zenuwachtig ben dat ik mij moet mengen in het Legioen, maar wel dat mijn maag knort, mijn broek hoest en mijn handen trillen. Wat zullen ze met me doen? Zullen ze mijn brilletje heel laten? Zullen ze me overhoren op mijn voetbalkennis? Zullen ze me laten voetballen? Zullen we ons gezamenlijk moeten verdedigen? Zullen we drinken, vele dagen lang?’
Collectie Ronald Giphart, Utrecht
met aanstekelijk enthousiasme aanprees. ‘Warme worst! Warreme worst,’ riep hij op luide toon, wat doorgaans een massaal gezongen ‘Stop maar in de reet van de scheidsrechter’ ten gevolge had.
Rosenboom kon er wel om lachen. Minzaam, dat wel. Heimelijk verachtte hij die voetbalplebejers en ondanks dat hij het werk vele jaren heeft gedaan, is hij nooit fan geweest of geworden van Vitesse. ‘In mijn worstenjaren verbeeldde ik mij namelijk al een intellectueel te zijn.’ En voetbal, daar hielden intellectuelen niet van en Rosenboom dus ook niet. Daar zou pas jaren later verandering in komen, toen hij enkele jonge toneelspelers leerde kennen, ‘De Pierre Bokma's, Gijs Scholten van Aschatten enzovoort. Deze jongens waren fanatieke voetballiefhebbers en ik keek daar erg van op, want onder schrijvers was dat toen nog een enorm taboe. Ik begon weer naar Studio Sport te te kijken, maar bij Revisor, het Amsterdamse literaire tijdschrift waar ik redactiesecretaris was, heb ik dat natuurlijk verzwegen.’
Tegenwoordig schaamt Rosenboom zich niet meer voor zijn liefde voor het voetbal. Hij praat er zelfs graag over, vooral als het over Feyenoord gaat. Want dat is zijn favoriete club. Vanwege de ellende die het oplevert: ‘Ajax, dat heeft niets tragisch. Als ik naar Ajacieden kijk, dan denk ik: het is net als met knappe meisjes. Leuk om naar te kijken, maar ik voel er niets bij. In het Ajax-team lopen allemaal mooie jongens, die gemiddeld toch wel de Havo hebben en die hun haar dragen zoals ik het ook zou willen hebben. Ik begrijp dan: ze hebben mijn vriendschap niet nodig, die redden zich ook zonder mij wel.’
De ontboezemingen van Rosenboom waren opmerkelijk. Maar niet uniek. Er waren in de jaren negentig wel meer auteurs die een boekje opendeden over hun verhouding met de voetbalsport. Neem Benno Barnard. Hij onthulde niet lang geleden dat hij weer is gaan voetballen en dit
| |
| |
Johan Neeskens (links) schiet, maar de bal zal naast gaan. Midden Franz Beckenbauer, rechts Johnny Rep en Paul Breitner. De stand blijft zoals die al op het scorebord staat: 2-1 voor Duitsland in de veelbesproken, veelbezongen en veelbeschreven finale van het Wereldkampioenschap, 7 juli 1974.
Foto Anefo/Spaarnestad Fotoarchief, Haarlem
In 1988 verscheen een bundel poëzie onder de titel Nederland-Duitsland, met onder meer een gedicht van Johnny Rep:
‘Onze shirts waren nog echt oranje
En wij speelden ook nog wel eens in 'n zwembad
Waar helaas een verraderlijk type tussen zat
Hij schreef in de Bildzeitung een verhaal met veel franje
De boulevardpers bracht onrust onder onze vrouwen
Zodoende lagen we vóór de finale al op punten achter
Hun gigantische hetze beheerste thuis de gedachten
Maar ondanks alles waren wij vol zelfvertrouwen
Niet alleen de Duitse pers maar ook die Schotse slager
Kostte ons uiteindelijk de Wereldbeker
Na de penalty van Nees leek de overwinning zeker
Voor ons ogenstrelend spel was die tweede plaats te mager
Gelukkig hebben Gullit en consorten de zaak in '88 rechtgetrokken
Ondanks die vale shirts met rare blokken’
| |
| |
mag niet minder dan een sensationele comeback worden genoemd. Hij was namelijk alweer bijna 25 jaar gestopt.
Barnard speelde vanaf 1962 bij vvo uit Velp, leerde daar voetballen door jeugdtrainer ‘Charly’ Bosveld, maar hing zijn kicksen in 1972 aan de wilgen. Voorgoed, dacht iedereen, maar twee jaar geleden maakte Barnard, op uitnodiging van een aantal bevriende Belgische acteurs, zijn rentree als opportunistische spits of linkshalf bij het Antwerpse Sport Club Familia. Het is hem niet tegengevallen. In een competitie waarin teams als IJs-boerke, Belgica en Vrienden van het Skiverbond uitkomen, draait Familia verdienstelijk mee. Barnard, die er volgens de laatste berichten lustig op los scoort, is van plan nog jaren door te gaan met voetballen, maar er zijn ook auteurs die inmiddels zijn gestopt. Zoals Hermine Landvreugd. Jarenlang was ze aanvoerster en een veelscorende spits van Zwaluwen Den Hoorn (zdh), maar op haar dertiende hield ze ermee op. Toch wil dat niet zeggen dat ze alle banden met het voetbal heeft verbroken. Net als Lydia Rood heeft ze jaren een seizoenkaart van Ajax gehad en die periode heeft zoveel indruk op haar gemaakt dat ze haar zoontje Petterson besloot te noemen. Wie tegenwoordig ook niet meer actief is op het veld, is Hans Sahar. Hij speelde in de spits bij dvsa uit Amerongen en Quintus uit Kwintsheul en scoorde net als Landvreugd altijd veel. Maar dat is niet de reden dat Sahar nog steeds wordt aangeklampt als hij door Amerongen wandelt. ‘Ik kom dan mensen tegen, die ik al heel lang niet heb gezien en het eerste dat ze me vragen, is of ik nog voetbal. Dat ik indruk op hen heb gemaakt, komt - buiten dat ik altijd veel doelpunten maakte - toch vooral door de agressieve speelstijl die ik hanteerde. Op het veld was ik echt een beest. Ik ging helemaal los.’
Landvreugd en Sahar behoren met dichter Chris
Verhalenbundel. Eerste druk, Amsterdam, Thomas Rap, 1994.
Het titelverhaal gaat over de finale van 1974: ‘Dan richt de camera zich op Beckenbauer. Rechts van hem staat Maier. Tussen hen in, een rij hoger, Pieter van Vollenhoven. Ook hij applaudisseert. Beleefd. Niks mis mee. Maar dan bezorgt hij mij en de rest van Nederland een stekende pijn in de borst. Hij kijkt Beckenbauer recht in het gezicht. En zegt bewonderend en goed articulerend zodat iedereen het toch vooral maar goed kan zien: Bravo! Tweemaal zelfs. [...] Pieter van Vollenhoven zegt tweemaal bravo. Tegen een Duitser. Tegen een Duitser die met de wereldbeker in zijn handen staat. Onze wereldbeker, godverdomme.’
Collectie Chris Willemsen, Waddinxveen
| |
| |
Willemsen (oud-speler van ado Den Haag en Feyenoord) en Henk Pröpper (kwam uit voor SC Brummen, Aquitas en Buitenveldert en haalde de selectieteams van zowel Amsterdam als Gelderland) tot de categorie van auteurs die zeer goed kunnen voetballen. En tot dit selecte groepje moet ook Nanne Tepper worden gerekend, zo werd duidelijk uit een artikel in het Nieuwsblad van het Noorden.
In het seizoen 1969-1970 begon hij met voetballen in de jeugd van Hoogezand en pas 22 jaar later nam hij afscheid als speler van de sterke amateur-club Oosterparkers. Dit klinkt al als een mooie carrière, maar tussendoor heeft Tepper ook nog eens jaren in de jeugd van eerste-divisieclub Veendam gespeeld, een prestatie waar hij met recht trots op is en graag over mag opscheppen: ‘Elke man heeft een legende nodig en soms voel ik me net Al Bundy die weer eens laat vallen dat hij vier Touch Downs maakte in een wedstrijd toen hij op de middelbare school zat. Ik weet dat ik belachelijk klink en verhaal van mijn legendarische verleden met de nodige ironie, maar o wee als iemand anders er een schepje ironie bovenop doet. En als ik Mart Smeets weer eens met tot ver boven de haargrens opgetrokken wenkbrauwen
René Appel (1945), in de kleedkamer met het elftal ndsm 6 (midden jaren zeventig). Taalkundige en thrillerauteur Appel publiceerde diverse artikelen over ‘voetbaltaal’. In 1990 verscheen bij de Sdu een boekje van zijn hand over dit sociolect. Onder meer worden besproken de leenwoorden, de vele termen voor techniek en tactiek, het trainersjargon en de clubnamen.
Collectie René Appel, Amsterdam
Het team Algemene Taalwetenschap van de Universiteit van Amsterdam, omstreeks 1975. Achter geheel links Jan Fontijn, midden Ton Anbeek. Voor geheel rechts René Appel.
Collectie René Appel, Amsterdam
| |
| |
Chris Willemsen (1953) in ado-tenue, 1973.
Willemsen werd op zijn vijftiende gescout door Feyenoord, waar hij twee seizoenen in de hoogste jeugdelftallen speelde. Op zijn zeventiende ging hij naar ado: ‘Ik woonde immers in Den Haag, om de hoek van het ado-veld zelfs, maar had nooit iets voor ado gevoeld.
Bovendien was ik de eerste Haagse amateur uit de geschiedenis die naar Feyenoord ging, dus dat had ook wel wat. Bij ado speelde ik ook in het hoogste jeugdelftal en toen op 1 juni 1971 de naam ado in fc Den Haag veranderde, kwam ik uit voor zowel fc Den Haag-B, het betaalde ‘tweede’elftal van de club dat op zaterdag speelde, als voor het hoogste amateurelftal dat op zondag speelde.
Collectie Chris Willemsen, Waddinxveen
Chris Willemsen tijdens een duel tussen sv ptt en Die Haghe, voorjaar 1979. Foto Simon E. Smit, Den Haag
Collectie Chris Willemsen
de naam van mijn enige thuis in Veendam in de mond hoor nemen (“helemaal naar de Langeleegte”, alsof het om de poorten van de hel gaat, wat ook zo is, voor tegenstanders) veer ik op vol trots in plaats van ergernis.’
‘Niets vormt een voetballer zo als spelen aan de Langeleegte,’ is een zin die Tepper graag in de mond neemt en die ‘legendarische opvoeding’ begon met een jaar onder jeugdtrainer Leo Beenhakker. ‘Toen al kon dit wereldwonder midden in de zomer, terwijl het twintig graden was, zonder sigaret, zijn asem zichtbaar maken alsof het winter was. Daar ik midden in het seizoen bij Veendam was komen voetballen was ik ingedeeld bij drie jaar oudere knapen, hetgeen mij enkele haren op de tanden bezorgde. Een seizoen verder werd ik onder leeftijdsgenoten geplaatst en verlost van Beenhakkers (zoals Michels hem noemde) en kreeg ik een fatsoenlijke opvoeding door een man met eeuwig schuim in de mondhoeken.’ Als laatste man was Tepper bij vlagen onaantastbaar en als hij terugdenkt aan de wedstrijden die hij op deze plek speelde, is de weemoed niet ver weg. ‘Het overzicht dat die positie me bracht, het
| |
| |
Artikel van Nanne Tepper (1962) over zijn Veendammer voetbaljaren in het stadion Langeleegte, Nieuwsblad van het Noorden, 7 juni 1996. ‘En als ik Mart Smeets weer eens met tot ver boven de haargrens opgetrokken wenkbrauwen de naam van mijn enige thuis in Veendam in de mond hoor nemen (“helemaal naar de Langeleegte”, alsof het om de poorten van de hel gaat, wat ook zo is, voor tegenstanders) veer ik op vol trots in plaats van ergernis.’
Collectie Nanne Tepper, Groningen
overzicht op een verrukkelijke, complexe materie, is me in de rest van mijn leven nooit meer vergund geweest.’
Tepper had toekomst, maar op een gegeven moment ging het mis. Een van de oorzaken was een positiewisseling. Van laatste man werd hij voorstopper en de Veenkoloniale ausputzerhumor bij 3-0 achter door drie doelpunten van de spits van de tegenpartij (‘Ik denk dat dat jouw mannetje is Tepper’) was te veel voor een zintuiglijk overgevoelige puber.
Hij werd een elftal teruggezet, kreeg wel zijn positie van laatste man terug, maar het was te laat. Niet veel later stopte Tepper ermee. Zijn droom ooit voor het Nederlands elftal uit te komen, was definitief voorbij. ‘Ik heb mijn voet-balverleden zelf de nek omgedraaid. En dat is het kruis dat ik moet dragen. Ik zou het simpel kunnen samenvatten: ik voetbalde van mijn tiende tot mijn vijftiende bij Veendam, kreeg toen de meisjes in de kop en gaf er de brui aan. Maar alles is veel en veel erger, duisterder, ingewikkelder; stof voor op zijn minst een trilogie.’
Het artikel van Tepper werd geschreven vlak voor het wk van 1994. Het was in een tijd dat auteurs mondjesmaat over voetbal schreven, maar het zou niet lang duren voordat daar verandering in kwam. In september van dat jaar kwam het eerste nummer uit van Hard gras en dit ‘tijdschrift voor lezers’ leek wel ‘een soort coming out te zijn voor
| |
| |
Bladzijde uit het werkschrift van Theun de Winter met klad- en definitieve versie van zijn gedicht over Andres Escobar, de Colombiaanse voetballer die werd vermoord na een doelpunt in eigen doel te hebben gemaakt, waardoor Colombia in de eerste ronde van het wk 94 werd uitgeschakeld. Het gedicht verscheen in Hard gras, nr. 1, september 1994.
Collectie Theun de Winter, Den Burg
| |
| |
rechterpagina · Hard gras-diner ter gelegenheid van de verschijning van de Cruijff-special, Hard gras, nr. 10, april 1997. Met P.F. Thomèse, Theodor Holman, Adriaan Morriën, Jan, Karina, Bob en Tom Wolkers, Anna Enquist, Jan Kal, Mensje van Keulen, Hugo Borst, Frits Barend, Ronald Giphart, Dirk Wiarda, Theun de Winter, René Appel en vele anderen.
Collectie Henk Spaan, Amsterdam
intellectuelen’ om met journalist Bart Jungmann te spreken.
Matthijs van Nieuwkerk en Henk Spaan waren op het idee gekomen door de Engelse bundel My favourite year, samengesteld door Nick Hornby. In dit boek gingen diverse gerespecteerde auteurs in op hun verhouding met het voetbal en tot verbazing van Spaan en Van Nieuwkerk werd het een groot succes. En dat bood perspectief: ‘Als in de materiële en culturele klassenmaatschappij die Engeland is, mensen die hun opleiding hebben genoten bij de deftige “dons” van Oxford en Cambridge, er op papier voor uit durfden te komen hun zaterdagmiddagen het liefst door te brengen op de staantribune van Wimbledon, Hereford United of Arsenal, betekende dat een emancipatie van de voetbalsport die zich in het iets minder snobistische Nederland al eerder moest hebben voltrokken, zij het tot dan toe in stilte.’
De inschatting van Spaan en Van Nieuwkerk was juist. Nederland was klaar voor een voetbaltijdschrift voor lezers. Het eerste nummer, dat in een betrekkelijk hoge oplage verscheen, haalde direct goede verkoopcijfers en ook over de grenzen ging Hard gras niet onopgemerkt voorbij. De Italiaanse sportkrant Gazzetta dello sport plagieerde een artikel van Tim Overdiek van begin tot einde.
In het voorwoord van het zesde nummer, dat in maart 1996 verscheen, stelden Spaan en Van Nieuwkerk vast dat ‘voetbal voorgoed onderdeel was geworden van de literatuur’ en dat was geen boude veronderstelling. Auteurs werden in die periode niet alleen geïnspireerd door Hard gras, maar ook door de successen van het Ajax van Louis van Gaal. Met als gevolg dat meer dan ooit
| |
| |
Eerste nummer van het Voetbaltijdschrift voor lezers, onder redactie van Matthijs van Nieuwkerk en Henk Spaan.
Collectie Letterkundig Museum, Den Haag
| |
| |
over voetbal werd geschreven.
Er waren zelfs auteurs die voetballers of ex-voetballers als hoofdpersoon namen. Zoals Joris Moens, oud-speler van Aristos. Hij schreef in 1995 een roman onder de titel Zondagskind, die gaat over een jongen die in de jeugd van Ajax heeft gespeeld en ooit werd gezien als de beste linksbuiten sinds Piet Keizer.
De oproep van Nico Scheepmaker had eindelijk gehoor gekregen. Jaren voor het verschijnen van Zondagskind schreef hij: ‘De literator die over sport schrijft is even zeldzaam als de topsporter die zich met literatuur bezig houdt. Als een auteur een roman wil schrijven over iemand die in een arbeidersbuurt geboren is, al vroeg zijn vader verliest, zich in zijn specialisatie opwerkt tot de grootste ter wereld enzovoort enzovoort, dan zal die schrijver als hoofdpersoon liever een schrijver, een violist, een popster, een televisiepresentator of zelfs een oplichter nemen dan, bijvoorbeeld een voetballer. Terwijl het toch niet ondenkbaar is dat de geschetste opeenhoping van dramatische gebeurtenissen en spanningen ook aan de persoon van een topsporter geïllustreerd zou kunnen worden.’ Het citaat komt uit de jaren tachtig. Het Nederlandse voetbal zat in een diep dal en de ondermaatse prestaties van onze beste spelers inspireerden maar weinig auteurs. Natuurlijk, er waren schrijvers die het voetbal een (bescheiden) plaats gaven in hun literaire werk, zoals Ger Verrips in zijn roman Witte gezichten (1981) en er was zelfs een schrijver die zich helemaal niets aantrok van de malaise: Jules Deelder.
De Rotterdamse dichter gebruikte in 1972 voetbal voor het eerst als onderwerp voor een gedicht, ‘1-0’:
‘Toen ik nog voetbalde kreeg
ik eens een bal zó hard tegen
m'n hoofd dat ik op slag niet
Joris Moens (1962), de spits van juniorenelftal B3 van Aristos laat zijn veters strikken, september 1971: ‘Als C-junior had ik een elftalleider die het niet in me zag zitten. Tegen Rivalen had de tegenstanders spelers tekort. Hierop werd ik door de elftalleider aan de tegenstander afgestaan waarop ik tegen mijn eigen team een (onzuivere: 2 in de eerste helft en 1 in de tweede) hattrick maakte. De week erop stond ik reserve.’
Collectie Joris Moens, Amsterdam
| |
| |
Handschrift van een gedicht van Jules Deelder over zijn geliefde voetbalclub Sparta, 5 december 1983.
Collectie Hugo Borst, Rotterdam
‘Asjemenou! En wanneer verwacht
je dat het weer over zal zijn?’
In de jaren tachtig zou Deelder enkele korte verhalen schrijven over zijn geliefde Sparta. Hij was echter een uitzondering, want verder besteedden auteurs nauwelijks aandacht aan voetbal, laat staan dat iemand een voetballer als hoofdpersoon voor fictie koos.
Maar negen jaar na de oproep van Scheepmaker zag Moens als een van de eerste Nederlandse schrijvers in dat dramatiek ook aan de hand van een voetballer kon worden geschetst en hij kreeg navolging. Drie jaar later zou weer een roman worden geschreven met een voetballer als hoofdpersoon: De fantastische Boris Engel van het schrijversduo Jan Tetteroo, dat in 1992 al een boek had uitgebracht waarin voetbal een prominente rol vervult: De laatste Nederlandse man.
De fantastische Boris Engel veroorzaakte veel opschudding, want de fictieve hoofdpersoon lijkt verdacht veel op Patrick Kluivert. Hij speelt in de spits van Ajax onder leiding van Louis van Gaal en ook hij raakt betrokken bij een verkrachtingszaak. Genoeg aanwijzingen om aan te nemen dat het personage van Boris Engel is gebaseerd op Kluivert, maar eigenlijk is dat niet zo belangrijk. Het thema van het boek overstijgt de sport en in feite gaat De fantastische Boris Engel niet over voetbal, maar over de absurditeit van de werkelijkheid. De schrijvers achter het pseudoniem Jan Tetteroo bewezen dat het onderwerp voetbal uitstekend kan worden gebruikt voor fictie en er waren in de jaren negentig nog meer auteurs die dit bewezen. Chris Keulemans - inmiddels gestopt, maar ooit een befaamde keeper in het Amsterdamse amateurvoetbal bij onder andere Swift en Arsenal - schreef de autobiografische verhalenbundel Overal om me heen is ruimte en het schrijversduo onder
| |
| |
Jules Deelder (1944) voor het stadion van Sparta, beter bekend als het Kasteel, 1982. De foto verscheen in Voetbal International, nr. 51/52, jrg. 1982, bij een vlammend betoog van Deelder om Sparta niet van Spangen te verjagen. Burgemeester en wethouders van Rotterdam hadden voor het stadion en de terreinen eromheen een nieuw bestemmingsplan: ‘Huizen! Eventueel willen ze van het Kasteel dan wel een buurthuis maken of een dienstencentrum voor ouden-van-dagen. Sparta? In de Kuip (wordt de nieuwe burgemeester Pepernoot niet geplaagd door enig historisch besef in een groteske poging zich te profileren), da's kostenbesparend, staat toch leeg, het liefst met Excelsior samen als Spartex, hè, Den Dunnen, weet je nog? Of nog erger: FC Rotterdam! Of nóg erger: F.C. Rijnmond! Eenheidskoek! Bah! Als ik het bestuur van Sparta was, zou ik de eer aan mezelf houen en de boel opdoeken. Nu! Of op Laag Zestienhoven gaan voetballen voor mijn part. Maar naar Zuid, in die verschrikkelijke Kuip?? Nóóit! Sparta, naar vóóórééé'!’
Foto Robert Collette / Voetbal International, Gouda
| |
| |
linkerpagina · Jules Deelder, begin jaren tachtig, onder het logo van zijn geliefde Sparta. ‘Sparta bespeelde het Kasteel, verder had je dan nog Xerxes en Excelsior, waar je ook wel eens kwam, als Sparta een héle verre uitwedstrijd speelde, en dan had je de “boeren” op Zuid met hun Feyenoord en De Kuip, waar je alleen maar kwam als Sparta er moest spelen, wat godzijgedankt maar één keer per jaar voorkwam. Alles wat maar met Feyenoord en De Kuip van doen had, vervulde je met diepe droefenis en weerzin’ (V.I., nr. 51/52, jrg. 1982).
Foto Rob Verhorst/archief Voetbal International, Gouda
| |
| |
Eerste druk, Amsterdam, Nijgh en Van Ditmar, 1991. Omslag Ron van Roon. Typografie Josepha Hulskes.
Particuliere collectie
pseudoniem Philip Markus kwam in 1991 met De weg naar Oude God, een roman waarin voetbal een belangrijke rol speelt. En zo werd veel meer over voetbal geschreven in de jaren negentig. Door Rutger Kopland bijvoorbeeld. In zijn kindertijd had hij altijd veel gevoetbald en tijdens een jeugdkamp draaide hij zelfs een corner in één keer in het doel. Lange tijd voelde Kopland niet de behoefte over zijn hobby (Kopland volgt de Nederlandse competitie, net als wk's en ek's, op de voet) te schrijven, maar in 1994 werd zijn gedicht ‘Abe’ in de wk-bijlage van nrc Handelsblad gepubliceerd.
In diezelfde wk-bijlage stond ook een gedicht van Elly de Waard. Zij is een goed voorbeeld van een auteur die in de jaren negentig geregeld blijk zou geven van haar liefde voor het voetbal. Vorig jaar nog vertelde ze bij het tv-programma Laat De Leeuw over haar adoratie voor Vitesse-spits Pierre van Hooijdonk en speciaal voor de gelegenheid had ze haar gedicht uit 1994 aan hem aangepast. De Waard schonk het aan Van Hooijdonk, die op zijn beurt een shirt van Vitesse meebracht om aan De Waard te geven.
Is er een beter voorbeeld om aan te tonen dat voetbal en literatuur soms wel bij elkaar leken te horen? Er werd in de jaren negentig zoveel gesproken en geschreven over voetbal door de intelligentsia dat het een kwestie van tijd leek voordat Jeroen Brouwers weer zou ingrijpen. Dat gebeurde niet. Sterker, in 1996 - het jaar waarin Ajax voor de tweede achtereenvolgende keer de finale van de Europa Cup I bereikte - schreef hij zelfs een artikel over voetbal. In De Groene Amsterdammer ging Brouwers in op een vraag die hem als geletterd persoon al jaren bezighield: ‘waarom Neerlands populairste voetbalclub eigenlijk Ajax heet.’
Brouwers stelde vast dat de persoon die dit ooit heeft verzonnen, slecht thuis moet zijn geweest in
| |
| |
Handschrift van een gedicht van Rutger Kopland (ps. van R.H. van den Hoofdakker, 1934), eerder verschenen in een speciale wk-bijlage van nrc Handelsblad, 11 juni 1994
Collectie Rutger Kopland, Glimmen
de klassieken. Want uit zijn onderzoek wordt duidelijk dat Ajax een weinig indrukwekkende figuur was: ‘In Homerus' Ilias, Boek vii heet hij “de ontzaglijke Ajax, muur van de Grieken, breedgeschouderd stak hij boven allen uit met hoofd en schouders.” Een kleerkast dus, te vergelijken met de dommekracht Jerom in de Suske en Wiske-albums, een uit de kluiten gewassen spierballenproleet die voorts niet in staat was een correcte volzin uit zijn bakkes te wringen, want zijn geestelijk niveau strekt niet hoger dan dat van een orang-oetang. Ook in zijn gebrekkige wijze van uitdrukken is deze Jerom de gelijke van Ajax; bij Pindarus ( Nem. 9.39) leest men omtrent de kolos-gelijke Griek dat hij “niet wel ter tale” was. In plaats van een gedachte adequaat te formuleren, wat hij niet kon, stond hij stotterend en hijgend maar wat zinsflarden uit te kramen, precies zoals de spelers in de vele eeuwen na hem vernoemde Amsterdamse voetbalclub als ze op televisie worden geïnterviewd - hun taalbraaksels worden door drie kwart Nederland niettemin ingezogen als nectar. Hij stond bekend om zijn stormrammerige optreden, zo staat te lezen - en inderdaad, alsof het om een voetbalverslag gaat, wordt in Ilias, Boek xi, bericht dat Ajax in een uitwedstrijd tegen de Trojanen eerst Doryklos tackelde, toen Pandokos, daarna Lysandros, vervolgens Pyrasos en tenslotte Pylartes. “Stralend richtte hij een slachting aan onder de paarden en mannen”, tot hij opeens door de scheidsrechter, vader Zeus, het veld uit werd gestuurd. “Vader Zeus gaf Ajax de drang in tot vluchten”, en kijk, nog geen vijftien regels verder is de held al in geen velden of wegen meer te bekennen. En dan die “strijd om de schepen”, Boek xiii. Ajax, de tankgelijke midvoor van
| |
| |
Van links naar rechts: Paul de Leeuw, Pierre van Hooijdonk en Elly de Waard tijdens een uitzending van Laat De Leeuw, donderdag 14 oktober 1999. Als gastpresentator had De Waard - uit bewondering - de voetballer Van Hooijdonk uitgenodigd. Zij droeg een gedicht aan hem op en hij gaf haar zijn voetbalshirt.
Collectie Elly de Waard, Egmond-Binnen
Typoscript van een gedicht van Elly de Waard (1940), oorspronkelijk geschreven naar aanleiding van het wereldkampioenschap voetballen 1994, maar voor de gelegenheid aangepast voor Pierre van Hooijdonk, oktober 1999.
Collectie Elly de Waard, Egmond Binnen
| |
| |
linkerpagina · Freek de Jonge (1944) en Louis van Gaal (1951) spelen een partijtje tafelvoetbal tijdens een benefietoptreden ten bate van de organisatie Gast Aan Tafel, 10 juni 1986.
Foto Jan Stegeman, Wassenaar
Collectie Freek de Jonge, Muiderberg
| |
| |
de Grieken, wist daar wegens tactische fouten de Trojanen maar amper te weerstaan - stopperspil Patroklos moest hem uit zijn hachelijke positie komen redden. Wel vechtlustig was hij, maar dom, dóm! Hij leek wel een ajacied.’
Brouwers geeft nog veel meer voorbeelden van de onnoemelijke domheid van Ajax met, uiteraard, als doel het voetbal opnieuw belachelijk te maken. Toch was het artikel opvallend. Ten eerste maakt de gedegen kennis van zaken van voetbalhater Brouwers indruk, en was hij achttien jaar daarvoor niet ongenadig uitgevaren tegen auteurs die over voetbal schreven? Halverwege de jaren negentig was kennelijk alles anders. Auteurs ventileerden op allerlei manieren hun mening over het voetbal en op een gegeven moment gebeurde het zelfs zo vaak dat het begon op te vallen. Opiniebladen als De Groene Amsterdammer, hp/De Tijd en Elsevier wijdden serieuze artikelen aan dit fenomeen en een journalist van het laatste blad schreef: ‘Een echt taboe heeft er op voetbal nooit gerust en de successen van Ajax zijn zonder twijfel debet aan de huidige hausse, maar het enthousiasme is nu toch wel groot en breed. Afgezien van Maarten 't Hart en Harry Mulisch lijkt geen enkele literator het zich nog te kunnen permitteren
De plakboeken van Freek de Jonge met foto's van - onder andere - een vriendschappelijke voetbalwedstrijd tussen journalisten, eind jaren tachtig.
Collectie Freek de Jonge, Muiderberg
Foto Rob Mostert, Rijswijk
| |
| |
Ruud Gullit, Gerald Vanenburg, Jan Wouters en Frank Rijkaard juichend na de 2-1 overwinning op de Deutsche Mannschaft tijdens het Europees Kampioenschap, Hamburg 21 juni 1988.
Foto ANP/Spaarnestad Fotoarchief, Haarlem
Nico Scheepmaker publiceerde in de bundel Nederland-Duitsland (1989) een gedicht over de overwinning, met een verwijzing naar een beroemde slotregel uit een sonnet van J.C. Bloem (1887-1966): ‘Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij’.
2-1 & 1-2
De wedstrijd was het juiste spiegelbeeld
van die 2-1 in het gedoemd verleden.
Eerst werd ik in de Hel gevierendeeld,
en daarna kwam ik in de Hof van Edden.
Twee-een verliezen of met 2-1 winnen:
ontgoocheling of een waanzinnig feest.
Je kunt er maar het best niet aan beginnen,
dan is je leven wel zo kalm geweest.
Ik vond het jammer dat wij toen niet wonnen,
want winnen is het doel van elke sport.
Maar anderzijds is voetbal maar verzonnen:
geen mens die er veel menselijker door wordt.
Natuurlijk was ik blij met onze zege,
als journalist was ik zelfs dubbel blij.
Wij hadden immers iets cadeau gekregen:
kopij, kopij, o en voorgoed kopij!
| |
| |
Typoscript met aantekeningen van het ongepubliceerde artikel van Maarten 't Hart (1944).
Collectie Maarten 't Hart, Warmond
om in geschrift of interview niet ten minste een paar zinnen aan zijn of haar liefde voor de sport te wijden.’
Met de strekking van dit citaat is niets mis. Het is onmiskenbaar waar dat het voetbal in de jaren negentig uitgroeide tot een hype en auteurs gretig inhaakten. Toch staat er een fout in het artikel. Maarten 't Hart schreef in de jaren negentig wel degelijk over voetbal - en niet eens in negatieve zin. Maar dat kon de journalist niet weten. Op verzoek van Spaan en Van Nieuwkerk schreef hij een kort verhaal, dat uiteindelijk niet werd gepubliceerd in Hard gras, wegens vermeend gebrek aan kwaliteit. In het artikel vertelt 't Hart dat hij wedstrijden niet rechtstreeks volgt, maar opneemt op de video en later versneld afspeelt. Stuit hij op een doelpunt, dan gaat de band op gewone snelheid. Zodat hij zich de dag na de wedstrijd gewoon kan mengen in de gesprekken over voetbal.
En zo leek het wel alsof alleen Harry Mulisch niet behoorde tot de auteurs die zich bekeerden tot het voetbal. Soms krijg je de indruk dat hij de enige schrijver was die ook in de jaren negentig gestaag doorging met het uitdelen van plaagstootjes richting de wereld van het voetbal. Op subtiele, meestal verdekte wijze weliswaar, maar toch. Let in De ontdekking van de hemel (1992) maar eens op de passages waarin voetbal voorkomt. Op een gegeven moment neemt Max plaats in een taxi, maar hij mag van de taxichaufeur alleen maar achterin zitten. ‘Max was geschokt door zo'n botheid, maar aan de andere kant was hij er blij mee, want nu hoefde hij niet uit beleefdheid naast hem te zitten en gesprekken te voeren, ongetwijfeld over voetbal, waarvan hij zelfs de regels niet kende en die hij ook niet wilde kennen.’
Ook verderop in het boek schrijft Mulisch badinerend over voetbal. Als het over Quinten gaat
| |
| |
links · Legioenversieringen boven en op het televisietoestel van Anna Enquist (pseudoniem van Christa Widlund-Broer, 1945) tijdens het Europees Kampioenschap van 1996.
Collectie Anna Enquist, Amsterdam
Kladversies van Enquists gedicht ‘Ongezien’ over Marco van Basten, gepubliceerd in het aan hem gewijde nummer van Hard gras, nummer 17, december 1998.
Collectie Anna Enquist, Amsterdam
bijvoorbeeld, die denkt dat de koningin zijn moeder is. ‘De jongens hielden van voetbal, wat hem, als zoon van de koningin, tegen de borst stuitte. Zo'n mooie ronde bal - wie trapte daar nu tegen? Dan kon je net zo goed tegen mensen trappen. Als zoon van de koningin deed je dat soort dingen niet. [...] Natuurlijk kon je niet alles weten, en dat was ook nergens voor nodig, maar een boel mensen wisten vermoedelijk niet eens wat er allemaal te weten was. Die leefden en gingen dood zonder dat iemand hun ooit had verteld, dat er ook nog dit of dat te weten viel wat zij misschien graag hadden geweten. Alleen, als je eenmaal dood was, wat maakte het dan nog uit? Dan had je net zo goed niet geboren kunnen zijn geweest. De meeste mensen wilden trouwens misschien helemaal niets weten. Die wilden alleen maar rijk worden, of veel eten, of naar voetballen kijken en dat soort
| |
| |
linkerpagina · Uitdraai met aantekeningen Bart Chabot (1954). Op 26 november 1992 was Chabot als verslaggever voor de vpro-radio aanwezig bij de Europacupwedstrijd van Vitesse tegen Real Madrid. Tijdens de persconferentie, na afloop van de wedstrijd, vroeg Chabot aan Benito Floro, de coach van Real Madrid, of hij ervan op de hoogte was dat heel Nederland in rep en roer verkeerde door de aanwezigheid van Sint Nicolaas, de stadgenoot van Floro. Tot verbijstering van de verzamelde pers, nam Floro alle tijd om de vraag te beantwoorden.
Collectie Bart Chabot, Den Haag
| |
| |
Het meisjesteam van groep 8 van de openbare lagere school Willem Wilmink werd in 1995 kampioen van Enschede. Staande, geheel rechts, de schrijver naar wie de school is genoemd, tevens coach van het elftal, Willem Wilmink (1936). Wilmink was ‘in zijn Enschedese kinderjaren een gedreven, maar weinig getalenteerd straatvoetballertje. Hij heeft ook in clubverband gevoetbald, maar verder dan de junioren D, E, of F - “weet ik veel” - van Sportclub Enschede heeft hij het nooit geschopt. [...] “Ik speelde linksbuiten. Daar had ik de pest aan, omdat er dan altijd werd geroepen: An de lien blievn. Met als gevolg dat het spel zich allemaal achter je rug afspeelde”’ (Wilmink in een interview in Het schaduwelftal, 1994).
Collectie Willem Wilmink, Enschede
dingen. Of elkaar zoenen.’
Natuurlijk, Max en Quinten zijn fictieve personages, maar er kan rustig vanuit worden gegaan dat Mulisch volledig achter de woorden van zijn hoofdpersonen staat. In 1996 informeerde het voetbalmaandblad Elf naar zijn Oranjegevoel. Dat bleek Mulisch niet te hebben: ‘Ik moet eerlijk bekennen dat ik de regels van het voetbal helemaal niet ken. Het interesseert mij geen bal. Geen voetbal zogezegd. De sportpagina's gooi ik ook meteen weg. Dat soort dingen is aan mij niet besteed. Ik lees liever een boek. Een goed boek wel te verstaan.’
De antipathie van Mulisch voor het voetbal blijkt ook al uit het verhaal ‘Medusahoofd van stofzuigerslangen’, dat in Hard gras verscheen. Daarin vertelt A.F.Th. van der Heijden over een middag waarop hij met Mulisch in een taxi zat. En jawel, de taxichauffeur begint over het wk-voetbal, dat in Amerika wordt gespeeld. Mulisch, geen verstand van voetbal, heeft er wel een mening over. ‘“Onbegrijpelijk dat het in Amerika is,” zei Harry
| |
| |
Terwijl Ronald Koeman teleurgesteld het veld verlaat, vieren de Brazilianen feest na hun 3-2 overwinning op het Nederlandse elftal tijdens het Wereldkampioenschap, 10 juli 1994.
Foto ANP/Spaarnestad Fotoarchief, Haarlem
Jan Kal beschreef de wedstrijd in een van zijn sonnetten.
Nederland - Brazilië
(kwartfinale)
Net nu een uitzending op de tv
nog nooit met zo'n kijkdichtheid werd aanschouwd,
gaven mijn ouders, vijftig jaar getrouwd,
een feestelijke borrel en diner.
Het Gouden Paar kreeg flarden wel en wee
in toespraken en liederen ontvouwd.
Soms klonk discreet, niet verder onderbouwd:
‘0-0 bij rust.’ ‘2-1 voor hen.’ ‘2-2.’
Daarna, op het terras van Groenendaal,
tijdens de koffie, klonk een luidkeels ‘Ach!’
vanuit de kamer van het personeel.
Toen deze leegliep na het eindsignaal
vertoonde 't beeldscherm één en al gevlag.
Het werd me voor de ogen groen en geel.
| |
| |
Mulisch tegen de taxichauffeur. “Een bal... een bol... dat is de grootst mogelijke inhoud bij een zo klein mogelijke oppervlakte. Amerikanen weten dat. Die hebben daar een heilig ontzag voor. Die raken dat ding niet met de voet aan. Of met de hand, of met een stuk hout. Maar ertegen schoppen, dat doen ze niet.”’
Er ontstaat een aardige discussie. ‘“Hoho, meneer Mulisch,” protesteerde de chauffeur, “ik heb die Amerikanen van u toch heus weleens tegen een balletje zien trappen. Wat dacht u van rugby?” “Daar gaat het om een eivormige bal. Dat is heel wat anders. Om die inhoud te omspannen, is naar verhouding veel meer oppervlakte vereist. Oneconomisch ook: je hebt meer leer nodig. Nee, ik blijf erbij, voor Amerikanen is de bolvorm heilig. Daar zet je niet zomaar de punt van je schoen in,”’ aldus Mulisch.
Daar heeft de chauffeur niet van terug en hij brengt het onderwerp op het nieuwe soort bal, waarmee op het wk in Amerika zou worden gespeeld. ‘“Ik heb geen verstand van voetbal,” rondde Harry Mulisch die discussie af. “Ik weet niet eens wat buitenspel is. “Hij staat buitenspel”, hoor ik dan. Hoezo? Hij stáát daar toch!”’
Genoemde voorbeelden laten er geen twijfel over bestaan dat Mulisch tot de grootste schrijvende voetbalhaters uit het Nederlandse taalgebied behoort. Hij wil niet over voetbal praten, kent de regels niet en zal op de vraag of hij ooit heeft gevoetbald altijd ontkennend antwoorden. En als Mulisch dit zegt, geloven we hem op zijn woord. Daarom was de verrassing ook zo groot om in de biografie van Hans van Straten over Willem Frederik Hermans iets heel anders te lezen. Van Straten beschrijft hoe in het weekeinde van 1 en 2 december 1951 in kasteel Oud-Poelgeest in Oegstgeest een festival werd gehouden, georganiseerd door medewerkers van het tijdschrift Podium, waar bijna alle groten uit de literaire wereld aanwezig
‘Er is een tijd geweest dat Nederland en Brazilië het mooiste voetbal op aarde speelden. Brazilië werd drie maal wereldkampioen, in de korte tijd van twaalf jaar (1958, 1962 en 1970). Nederland ten onrechte nooit. Het werd wél twee maal vice-campeão zoals men dat in Brazilië noemt en dat klinkt toch iets smeuïger dan tweede: subkampioen,’ aldus August Willemsen (1937) in zijn boek De goddelijke kanarie. (Amsterdam, Thomas Rap, 1994).
Collectie Johan de Jager, Den Haag
| |
| |
boven · Barber van de Pol geeft haar dochter Johanna (1980), keeper én goalgetter, een zoen na afloop van een schoolvoetbalwedstrijd op de Dam in Amsterdam
links · Typoscript van een keepersgedicht van Barber van de Pol (1944), gepubliceerd in Hard gras (nummer 11, juli 1997).
Collectie Barber van de Pol, Amsterdam
Bart Chabot en Willem van Hanegem in het Teylersmuseum, Haarlem, 9 april 1999. Chabot en Van Hanegem namen die dag deel aan de opnames van een door Koos Postema gepresenteerde quiz, getiteld Koos onderzoekt, ten bate van de Stichting Natuurmonumenten.
Collectie Bart Chabot, Den Haag
| |
| |
Een bijeenkomst van schrijvers en redactieleden van Hard gras bij de verschijning van nummer 11 van het tijdschrift, Amsterdam, juli 1999. Staand van links naar rechts: Theun de Winter, Dick Gubbels, Anna Enquist, Henk Spaan, Matthijs van Nieuwkerk, Barber van de Pol, Frans Kusters, Dirk Wiarda en Hugo Borst. Zittend: Leon Gommers, David Winner, Wendy Lopez Diaz en Jos de Putter.
Collectie Henk Spaan, Amsterdam
waren. Hermans manifesteerde zich nadrukkelijk als ceremoniemeester en ook Mulisch, die een week daarvoor was onderscheiden met de Reina Prinsen Geerligsprijs voor het manuscript van archibald strohalm, had er duidelijk zin in.
Het werd een prachtig weekeinde met eigenlijk maar één tegenvaller: op zaterdagavond verstoorde Jan Hanlo, dronken van een bovenmatige hoeveelheid whisky, de voorstelling van de film Dreams that money can buy van Hans Richter. Het liep zo uit de hand dat Hanlo zijn roes achter de tralies moest uitslapen, maar de dag erna kwam alles gelukkig weer goed. Hermans relativeerde de situatie door te zeggen dat het voor dichters alleen maar gunstig kan zijn ‘als ze een tijdje in de gevangenis zitten’, bovendien stond er voetballen op het programma: Podium tegen De Windroos.
Het werd een spannende wedstrijd. Paul Rodenko
| |
| |
deed van zich spreken en ook J.B. Charles en Gerrit Borgers speelden zeker niet slecht. De Windroos nam een voorsprong van 2-1 en de kaarten leken geschud. Maar toen scheidsrechter Hermans, uitgerust met een hoorn, voor het laatste fluitsignaal floot, was de stand 3-2 voor Podium. Twee doelpunten van invaller Harry Mulisch hadden De Windroos alsnog de das omgedaan.
| |
| |
Elly en Vosje de Waard in de tuin van 't Vogelwater, Egmond-Binnen, 30 november 1999. De Waard draagt een - officieel - Barcelonashirt van het elftal dat nog onder Johan Cruijff stond.
Foto Rop te Riet/Collectie Letterkundig Museum
| |
| |
Handschrift van Johnny Rep. Het gedicht is door Theun de Winter verwerkt in een gedicht van hem over de voetballer (gepubliceerd in Hard Gras, september 1999).
Collectie Theun de Winter, Den Burg
|
|