toeschouwer bij een voetbalwedstrijd tussen ADO en Ajax. De winnaar is al bekend voordat de aftrap genomen is. Maar in de literatuur gaat het niet om winnen of verliezen.
De redacteuren van het schrijversprentenboek zijn ook al geen Hagenaars. Toegegeven: ondergetekende is geboren in Loosduinen, maar dat voormalig zelfstandige dorp wordt toch geringschattend gezien als de fietsenstalling van Den Haag. Ach, de kenners weten wel beter. In het werk van Voskuil en Sahar komen Loosduiners voor, jawel, merkwaardig genoeg in beide gevallen in verband met een knokpartij. En in Nijhoffs gedicht ‘In plaats van foto’ wordt de lof van Loosduinen gezongen:
Eens, tijdens een rust in Loosduinen,
betreedt hij een boerendeel,
krijgt koffie, dankt een meisje;
hij komt er een maandlang veel.
Dat meisje was natuurlijk mijn grootmoeder, dat kan niet anders.
Is het al een unicum dat een schrijversprentenboek aan een stad wordt gewijd, het feit dat het kinderboek en de kleinkunst tot het rijk der letteren worden toegelaten, is (zeker voor Nederland, minder voor bijvoorbeeld Angelsaksische landen) eveneens bijzonder. De mooiste teksten over Den Haag zijn niet zelden liedteksten, waarbij de namen van Annie M.G. Schmidt, Michel van der Plas en Paul van Vliet genoemd kunnen worden. Aandacht voor de kleinkunst geeft bovendien de Haagse helden Kees van Kooten en Wim de Bie de plaats die ze verdienen.
De drie breed opgezette essays, die zich op de hoofdlijnen richten, worden afgewisseld met een aantal tijdtafels waarin de literaire geschiedenis van Den Haag wordt gevolgd, wat uiteraard niet uitputtend gebeurt en waaraan enige willekeur niet valt te ontzeggen. Gewoonlijk staat in een schrijversprentenboek een schrijversleven centraal. Net als andere stervelingen worden schrijvers gewoonlijk niet ouder dan zo'n tachtig jaar - nu moesten we een meer dan driemaal zo lange periode in kaart brengen, die bovendien betrekking heeft op zeer veel schrijverslevens en boeken.
U zult in dit boek veel aantreffen, maar er meer nog in missen. U leest niets over de literaire avond die op donderdag 13 januari 1949 plaatsvond ter gelegenheid van de opening in het Haags Gemeentemuseum van ‘Schrijvers van nabij. Tentoonstelling van handschriften, brieven en portretten van schrijvers uit de Beneluxlanden sedert Jacques Perk en Guido Gezelle’. En dat terwijl Johan Daisne niet alleen deze bijeenkomst maar vooral ook de kroegentocht na afloop vereeuwigd heeft in zijn verhaal ‘Twee schelpen’, gebundeld in Met dertien aan tafel of knalzilver met schelpgoud (1950). Anna Blaman schreef erover in een brief van 14 januari 1949 aan een vriendin: ‘Daarna een vrolijke en boeiende nacht in een nachtkroeg en daarna nog in een vroeg-ochtend-kroeg met de uitgever Bert Bakker, met Eddy [Hoornik] en Miesje [Bouhuys], met Johan Daisne en Jan Schepens. Ook zag ik nog Jo Boer en Joffer [Roelofswaert], en Elsschot die ik erg bewonder. Alles wat ik heb gehoord en meegemaakt, vertel ik je als je bij me bent. Tegen de ochtend knapte ik af (toen dronk ik al uren koffie) en leunde ik als een bezwijmde maagd uit het Victoriaanse tijdperk tegen de schouder van Bert. Daisne heeft toen liefderijk mijn voorhoofd en polsen gebet; dat is een ontzaglijk lief mens. En Bert heeft me in zijn bed gestopt terwijl hij zelf in een andere kamer op een divan ging slapen. Het was een nacht vol mooie sterke verhalen, en (door Bert en Miesje) enthousiast geciteerde gedichten met daartussen Godverdomme wat is dat mooi, ongoddelijk mooi -’
Niets daarvan in dit boek dus, maar hopelijk zult u al bladerend, kijkend en lezend vaak uitroepen ‘wat is dat mooi, ongoddelijk mooi’. En uw uitroep betreft dan de literatuur over een stad waaraan Harrie Jekkers een prachtlied heeft gewijd, waarvan ik de beginregel van het refrein met een kleine variant als slot van dit woord vooraf graag citeer: ‘O, o Den Haag, mooie stad achter Loosduinen’.
Aad Meinderts,
adjunct-directeur/hfd. Presentaties
Letterkundig Museum