Ze zijn gék geworden in Den Haag. Willem Oltmans en de kwestie Nieuw-Guinea
(2009)–Wouter Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
ConclusieDe kwestie Nieuw-Guinea heeft uiteindelijk ruim twaalf jaar geduurd. Vanaf het begin is het onduidelijk geweest waarom Nederland koste wat kost aan Nieuw-Guinea wilde vasthouden. Economische, strategische en morele argumenten werden door elkaar gebruikt. Intussen gingen de Indonesiërs ervan uit dat Nieuw-Guinea snel zou worden overgedragen, zoals in hun ogen was afgesproken ten tijde van de soevereiniteitsoverdracht. Dat de onderhandelingen in de vroege jaren van het conflict steeds vastliepen, ligt volgens Indonesië-kenner en taalkundige Andries Teeuw vooral aan het feit dat Nederland niet wilde inzien dat er aangaande alle problemen die er lagen een ‘grote mate van eigen schuld’ bestond. De impasse werd ten onrechte alleen geweten aan Indonesische onwil of slechtheid.Ga naar eind296 De mogelijkheid tot het vinden van een oplossing van het conflict bestond vooral in de eerste jaren; in de latere periode, vanaf 1956, liep het conflict steeds verder vast. Indonesië werd almaar ongeduldiger, terwijl de Nederlandse regering zich ergerde aan de ‘verharding’ van Indonesische kant. Willem Oltmans heeft op geheel eigen wijze geprobeerd deze impasse te doorbreken. Geen enkele van Oltmans' bemoeienissen met het conflict is in de pers onopgemerkt gebleven. Maar hoe kunnen we Oltmans' betrokkenheid bij de kwestie Nieuw-Guinea achteraf inschatten? In de eerste jaren van het conflict hield Oltmans zich afzijdig. Hij kon de kolonialistische houding van Nederland niet waarderen, maar zette ook vraagtekens bij de situatie in Indonesië en de persoon Soekarno. Na zijn ontmoeting met Soekarno in Rome in juni | |
[pagina 116]
| |
1956, veranderde zijn visie op de Indonesiërs en de kwestie Nieuw-Guinea echter drastisch. Deze ontmoeting was om verschillende redenen cruciaal. In de eerste plaats kwam Oltmans tot de ontdekking dat Soekarno een compleet andere figuur was dan zoals hij in de Nederlandse pers werd afgeschilderd. Dit veranderde niet alleen zijn visie op de Indonesiërs, het veranderde ook zijn beeld over de Nederlandse pers. Bovendien kwam Oltmans door zijn gesprekken met Soekarno tot de conclusie dat er met Soekarno en Indonesië ‘geen land te bezeilen’ zou zijn, zolang Nederland niet bereid was Nieuw-Guinea aan Indonesië over te dragen. Voor de Indonesiërs was de enige belangrijke vraag wanneer en niet of het gebied zou worden overgedragen. Dit was een inzicht waartoe ook Paul Rijkens was gekomen na zijn reis door Indonesië en zijn ontmoeting met Soekarno in 1952, zoals hij later in zijn memoires zou uitspreken.Ga naar eind297 Vanaf de reeks ontmoetingen met Soekarno zou Oltmans zich actief gaan inzetten om de kwestie in Nederland onder de aandacht te brengen. Hij was ervan overtuigd geraakt dat de (economische) betrekkingen tussen Nederland en Indonesië, die volgens hem cruciaal waren voor het welvaren van Nederland, alleen konden worden hersteld als Nederland bereid zou zijn Nieuw-Guinea zo snel mogelijk over te dragen. In de tweede plaats hechtte Oltmans veel waarde aan zijn contact met Soekarno, een contact dat hij regelmatig bestempelde als vriendschap. Hij was gecharmeerd van de Indonesische president en ervan overtuigd dat diens aversie tegenover Nederland door de Nederlandse pers vaak sterk werd overdreven. Dat Oltmans zich vanaf 1956 met zoveel energie inzette voor de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië, kan vrijwel zeker voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan zijn goede band met en sympathie voor Soekarno. Hier is een kanttekening echter op zijn plaats. Oltmans greep iedere kans aan om zijn goede relatie met de Indonesische president te benadrukken. Hij noemde hem ‘mijn vriend Sukarno’ en publiceerde later zelfs een boek met die titel.Ga naar eind298 Maar was er werkelijk sprake van een vriendschap tussen de twee? Er is geen reden om te | |
[pagina 117]
| |
betwijfelen dat de sympathie wederzijds was, maar het contact kwam Soekarno waarschijnlijk ook goed uit. Er diende zich plotseling een Nederlandse journalist aan die zich hard maakte voor het Indonesische standpunt - geen wonder dat Soekarno dat waardeerde. Deze waardering is ongetwijfeld oprecht geweest, zoals zijn woorden van dank bevestigden, maar het woord vriendschap is wellicht overdreven. Getuige de persoonlijke notities die beiden hebben nagelaten, speelde Oltmans in het leven van Soekarno ten tijde van de kwestie Nieuw-Guinea hooguit een bijrol, terwijl Soekarno voor Oltmans in die periode een van de hoofdrollen vertolkte. In sommige delen van Oltmans' memoires wordt Soekarno gemiddeld elke vier pagina's genoemd. Oltmans komt in Soekarno's autobiografie niet één keer voor. Oltmans' ontmoeting met Soekarno was om nog een derde reden van belang, want hij was op dat moment de enige Nederlandse journalist die in direct contact stond met een aantal hooggeplaatste Indonesiërs. Oltmans zag dit als een uitgelezen mogelijkheid om het Nederlandse publiek een andere kant van het verhaal te laten zien. Hij leek daarbij bevoordeeld door het feit dat hij zich pas recent in de kwestie had gemengd, waardoor hij de Indonesiërs betrekkelijk open kon benaderen. Het is de vraag of Oltmans zich ten volle bewust is geweest van de bijzondere positie die hij innam, want hoewel hij altijd heeft beweerd op eigen initiatief en in het Nederlandse belang te handelen, voelde hij zich op zijn plek bij de Indonesiërs en kon hij zich geheel vinden in de meeste van Soekarno's standpunten. Het was misschien niet zijn bedoeling, want zijn eerste artikelen waren vrij mild, maar Oltmans wekte vanaf 1956 bij velen in Nederland de indruk dat hij aan de kant van Indonesië stond. Met zijn Adres aan de Staten-Generaal begin 1957 zou hij dat beeld versterken. Had hij zich vanaf het begin niet afstandelijker, beschrijvender moeten opstellen, om zodoende met objectieve artikelen te proberen de Nederlandse publieke opinie te bereiken? Misschien was Oltmans daarvoor niet de geschikte figuur. Door de affaire Roëll-Westerman had hij al geen vlekkeloze reputatie. | |
[pagina 118]
| |
Vrijwel vanaf het begin van zijn bemoeienis zijn er bovendien de nodige negatieve berichten over hem verspreid, vooral gericht tegen zijn persoon en daarmee zijn betrouwbaarheid in twijfel trekkend. Er ontstond daardoor in de Nederlandse pers al snel een sfeer waarin Oltmans als journalist niet serieus diende te worden genomen. Oltmans leek daardoor zelf ook maar matig overtuigd van wat hij via de pers zou kunnen bereiken. Bovendien bleek veel later, zoals Oltmans en zijn advocaten in de jaren negentig zouden ontdekken, dat het ministerie van Buitenlandse Zaken het op Oltmans had voorzien. Kennelijk was zijn optreden volgens Luns een gevaar voor het regeringsbeleid ten aanzien van Nieuw-Guinea. Hij werd vooral vanaf 1957 geregeld tegengewerkt en had daar zijn reputatie voor een deel aan te danken. In de kranten ging het vaak over zijn persoonlijkheid, in plaats van over wat hij te zeggen had. Doordat Oltmans het idee had dat hij constant werd ‘genaaid’, dacht hij zich voortdurend te moeten verdedigen. Hij was er niet de persoon naar dat rustig en ingetogen te doen, waardoor hij zijn reputatie als ‘ruziezoeker’ in zekere zin leek te bevestigen. Dat Oltmans in een aantal gevallen gelijk had, werd pas veel later, tijdens zijn rechtszaak tegen de staat, duidelijk. Mede daardoor was de uiteindelijke schadevergoeding die hij in 2000 kreeg uitgekeerd zo hoog. Een opmerking van Pierre Vinken (de in de inleiding reeds genoemde voorzitter van de arbitragecommissie) die is opgenomen in het vonnis is veelzeggend: ‘De effecten van de beschadiging zijn in haar [van de commissie] ogen cumulatief en ze vergroeien met diens [Oltmans'] imago zoals de beschadiging van een boom definitief vergroeit met zijn vorm.’Ga naar eind299 De opmerking van Vinken slaat ook op de periode na de kwestie Nieuw-Guinea, maar is voor de jaren 1956-1962 niet minder waar. Er dient zich een aantal interessante vragen aan. Waarom was Oltmans voor Luns en consorten zo'n bedreiging? Wist Luns dat zijn Nieuw-Guinea-beleid aan verschillende kanten rammelde, zoals Ronald Gase in 1984 concludeerde? Toen Gase Oltmans in een gesprek met Luns ter sprake bracht, antwoordde Luns: ‘De heer Oltmans verkondigde onzin, dat waren de sprookjes van Moeder de | |
[pagina 119]
| |
Gans. Het was en is beneden mijn waardigheid om er op in te gaan.’Ga naar eind300 De verschillende instructies en telegrammen die op zijn initiatief over Oltmans werden verspreid, doen echter anders vermoeden. Kon hij Oltmans simpelweg niet uitstaan? Want als Oltmans onzin verkondigde, was het helemaal niet nodig om hem in zijn werk te belemmeren; dat zou dan vanzelf wel duidelijk worden. Of vreesde Luns dat Oltmans medestanders zou vinden voor zijn standpunten? Luns heeft helaas zelf nooit antwoord gegeven op deze vragen, maar inderdaad zouden Oltmans' inzichten in Nederland weinig weerklank vinden. In elk geval heeft Oltmans er niet voor gekozen om in de kwestie een afstandelijke, neutrale positie in te nemen; daardoor was hij kwetsbaar. Hij hoopte met medewerking van rechtsgeleerde Pieter Drost via een Adres aan de Staten-Generaal, gesteund door het Nederlandse bedrijfsleven in Indonesië, het parlement en de publieke opinie te kunnen beïnvloeden en overtuigen dat het beleid in de kwestie Nieuw-Guinea moest worden veranderd. We moeten concluderen dat zijn Adres averechts heeft gewerkt. Hij werd beschuldigd van ‘landverraad’ en kon nu toch echt niet meer serieus worden genomen, zo was het overheersende gevoel in de Nederlandse pers. Het Adres was een enigszins naïeve inschattingsfout, die onder meer leek voort te komen uit Oltmans' onbegrip over wat Hofland hem reeds eerder had proberen duidelijk te maken: men was in Nederland nog niet rijp voor alternatieve opvattingen inzake Nieuw-Guinea, zoals de reacties op de ‘Oproep van de Hervormde Synode’ een half jaar eerder al hadden duidelijk gemaakt.
Oltmans' pogingen om in de tweede helft van 1957 via de diplomatieke weg in Nederland iets teweeg te brengen, leverden weinig resultaat op. De bijeenkomst in hotel de Wittebrug was weliswaar veelbelovend, maar door de economische maatregelen tegen Nederland die begin december door Soekarno werden getroffen, was de kans op onderhandelingen tussen Nederland en Indonesië voorlopig verkeken. In de jaren 1956-1960 zou het conflict slechts verder verharden. Het kabinet voelde zich in zijn Nieuw-Guinea-beleid | |
[pagina 120]
| |
extra gesteund door de Amerikaanse garanties die Luns via Dulles zou hebben gekregen. Tot begin 1961 werd er in de pers nauwelijks enige kritiek geleverd op dit beleid. Henk Hofland schreef later dat er in de Nederlandse pers in die jaren sprake was van ‘een reusachtige meepraterij’.Ga naar eind301 De groep-Rijkens was in die jaren volop bezig (informele) gesprekken te voeren met politici en zakenlieden uit zowel Nederland als Indonesië en maakte daarvoor veelvuldig gebruik van Oltmans. Maar de groep zou nooit enig resultaat boeken, afgezien van het feit dat de Indonesiërs door deze initiatieven voorlopig niet overgingen tot militaire maatregelen. Met de machtswisseling in het Witte Huis in januari 1961 veranderde er veel. Nederland vreesde een koerswijziging, terwijl Indonesië daar juist op hoopte. Oltmans zag vooral nieuwe mogelijkheden tot een oplossing van het conflict. Van Oltmans' activiteiten in de kwestie Nieuw-Guinea is zijn onderhoud met adviseur Walt Rostow in de literatuur over het conflict het minst besproken. Voor Oltmans zelf echter lijkt het zijn belangrijkste bijdrage te zijn geweest, niet in de laatste plaats omdat daardoor prins Bernhard bij de kwestie betrokken werd. Maar Oltmans' mening is waarschijnlijk slechts een van de vele geweest die in de eerste helft van 1961 door het Witte Huis werden gehoord. In zijn memorandum aan Rostow heeft hij onder andere de naam van prins Bernhard laten vallen. Het is inmiddels bekend dat Bernhard inderdaad via een gesprek met Kennedy en later via een toegezonden stuk zijn mening over Nieuw-Guinea kenbaar heeft gemaakt, maar het blijft vooralsnog moeilijk aan te tonen dat Oltmans' gesprek met Rostow en zijn memorandum daartoe de directe aanleiding waren. Wel zouden de Verenigde Staten druk uitoefenen op de Nederlandse regering en organiseerden ze via Ellsworth Bunker nieuwe onderhandelingen, precies zoals Oltmans had voorgesteld. Ook de opmerking van Gardner dat Kennedy vanuit het NSC, waarvoor Rostow werkte, was gewaarschuwd voor Luns, doet vermoeden dat Oltmans' memorandum enige invloed heeft gehad op het Amerikaanse beleid. In Nederland lukte het Oltmans uiteindelijk toch om de kwestie onder de aandacht te brengen door in juni 1961 de groep-Rijkens in | |
[pagina 121]
| |
de openbaarheid te brengen. Nog steeds werd hij in een aantal artikelen persoonlijk aangevallen, maar deze keer werd er ook veelvuldig over de inhoud gesproken. Oltmans' publicaties leverden een belangrijke bijdrage aan de omslag in de Nederlandse pers in de vroege zomer van 1961. Het regeringsbeleid zou in de pers voortaan meer worden bekritiseerd, maar dat beleid zelf kwam pas werkelijk onder druk te staan in februari 1962, toen na het bezoek van Robert Kennedy bleek dat men bij een eventuele oorlog geen steun van de Verenigde Staten hoefde te verwachten. De Nederlandse pers uit die tijd komt er in dit onderzoek niet goed vanaf. Er bleek, na bestudering van Oltmans' activiteiten ten tijde van het conflict met Indonesië, een naar hedendaagse opvattingen moeilijk te begrijpen, eensgezinde stemming te heersen, waarbij het regeringsbeleid ten aanzien van Nieuw-Guinea pas in het laatste jaar van het conflict in twijfel werd getrokken.Ga naar eind302 Daarvóór werd kritiek van Oltmans nogal eens terzijde geschoven met de mededeling dat hij met de Indonesiërs sympathiseerde en bovendien uitermate onbetrouwbaar was. Oltmans zelf had geen goed woord over voor de Nederlandse pers.
Willem Oltmans heeft in het verloop van de kwestie Nieuw-Guinea geen beslissende of sturende rol kunnen spelen. Op het hoogste politieke niveau had zijn bemoeienis, net als de activiteiten van de groep-Rijkens overigens (dat had Oltmans goed gezien) nauwelijks invloed. Oltmans' activiteiten geven echter wel inzicht in de Nederlandse houding in de kwestie Nieuw-Guinea. In de Nederlandse pers stond men niet open voor de Indonesische kijk op de zaak. Daardoor werd het lastig om de publieke opinie te bereiken en te beïnvloeden, zoals Oltmans beoogde. Het is opvallend hoe zelden er inhoudelijk op zijn artikelen werd gereageerd. De haat jegens Soekarno zat diep en overheerste in de reacties op Oltmans' berichten vanuit en over Indonesië. Uit zijn verslag van de gesprekken ter voorbereiding op de Wittebrug Conferentie blijkt daarnaast dat sommige politici zich wel konden vinden in de opvattingen van Oltmans, maar dat zij veelal niets ondernamen, uit vrees voor hun | |
[pagina 122]
| |
eigen positie of vanwege onenigheid binnen hun partij. Dat Oltmans' invloed beperkt bleef en hij nooit langdurige en serieuze steun kreeg voor zijn standpunten, is echter niet alleen te wijten aan de Nederlandse houding in de kwestie. Het is voor veel mensen met wie Oltmans ten tijde van het conflict contact had bijvoorbeeld nooit helemaal duidelijk geworden in welke hoedanigheid en met welk doel hij zich nu precies bezighield met Nieuw-Guinea. Hij was een soort eenmansfractie die zich bewoog tussen de betrokken partijen. De Indonesiërs zagen hem als een medestander, maar zo wenste hij zelf niet afgeschilderd te worden. In Nederland werd hij in de kranten vaak getypeerd als een landverrader die was ingepalmd door Soekarno, maar dat heeft Oltmans altijd gepikeerd ontkend. Ook zijn wijze van handelen bracht niet veel duidelijkheid. Officieel was hij journalist, maar zijn Adres aan de Staten-Generaal was een politiek statement waardoor hij als freelance journalist verschillende opdrachtgevers kwijtraakte. Zijn besprekingen ter voorbereiding op de Wittebrug Conferentie hadden meer weg van het berekende optreden van een diplomaat. Ook met zijn bezoek aan Rostow vermeed hij in eerste instantie bewust de publiciteit. Toch zou hij in beide gevallen achteraf verschillende mensen op de hoogte stellen van zijn optreden, terwijl hem van tevoren was geadviseerd dit niet te doen. De journalist in Oltmans gaf hem in dat Rostows opmerking over de zevende vloot openbaar gemaakt moest worden, terwijl de waarde van het gesprek met Rostow nu juist zat in de vertrouwelijkheid ervan. Het Witte Huis ontkende, waardoor Oltmans positie werd verzwakt. Bovendien besloot hij in dit geval zelfs Luns te informeren. Dat was een blunder. Zijn eigen belang (publiciteit en provocatie van Luns) botste met het landsbelang waarvoor hij zei op te komen, namelijk de overdracht van Nieuw-Guinea onder druk van de Amerikanen. Oltmans had als diplomaat en lobbyist jarenlang min of meer in opdracht van de groep-Rijkens contacten gelegd en gesprekken gevoerd met verschillende Indonesiërs. In mei 1961 besloot hij dat de rol van de groep was uitgespeeld en bracht ze zonder overleg via de | |
[pagina 123]
| |
pers opeens in de openbaarheid, daarbij zijn vroegere ‘medestrijders’ verbijsterd en teleurgesteld achterlatend. Dit soort onduidelijkheid in Oltmans' handelen maakt het begrijpelijk dat er van verschillende kanten met regelmaat fel en afkeurend op werd gereageerd. Ook nu blijft die onduidelijkheid nog bestaan. Handelde hij uit sympathie voor de Indonesiërs en dan met name Soekarno, die hij als een vriend beschouwde? Ging het hem uiteindelijk om de economische belangen van Nederland, die door het conflict serieuze schade opliepen? Of wilde hij vooral zelf in het middelpunt van de belangstelling staan? Voor elk van de drie overwegingen zijn argumenten te vinden. De constante wisselwerking daartussen maakte zijn optreden zo gecompliceerd. Hij was er oprecht van overtuigd dat het in het belang van Nederland was om Nieuw-Guinea af te staan, maar zal in die opvatting ongetwijfeld zijn gesterkt door zijn ontmoeting met en sympathie voor Soekarno. Zijn eigenzinnigheid en doorzettingsvermogen om een oplossing te vinden voor het conflict doen in de verte denken aan de beroemde stripheld Kuifje. Oltmans stak zijn neus in zaken waarvan hij volgens de directe betrokkenen te weinig kaas had gegeten om zich er werkelijk mee te kunnen bemoeien. Hij was er desondanks net als de creatie van Hergé van overtuigd dat door zijn toedoen onheil zou worden voorkomen. Het kon hem niet schelen of hij daarbij de Nederlandse staat of de pers tegen zich in het harnas joeg. Het ging hem om gerechtigheid. Maar tegelijkertijd, en daar loopt de vergelijking mank, leek hij gedreven door een soort onbedwingbare drang om niet alleen een rol te spelen in de kwestie, maar daarvoor ook de nodige publieke aandacht dan wel bevestiging op te eisen. Steeds als hij uit beeld dreigde te verdwijnen of verstandiger wijze beter op de achtergrond kon blijven, wrong hij zichzelf weer naar de voorgrond, met alle gevolgen van dien. In elk geval was Oltmans er oprecht van overtuigd dat het in het belang van Nederland was om Nieuw-Guinea af te staan, maar hij zal in die opvatting ongetwijfeld zijn gesterkt door zijn ontmoeting met en sympathie voor Soekarno. Dat Oltmans' bemoeienis op verzet stuitte en dat zijn aanpak niet | |
[pagina 124]
| |
altijd even handig en soms zelfs ronduit naïef was, wil echter niet zeggen dat Oltmans zomaar terzijde kan worden geschoven als alleen maar een irritante bemoeial. Je zou hem kunnen verwijten dat hij er net als de groep-Rijkens nooit in is geslaagd de Nederlandse regering duidelijk te maken dat er met Indonesië niet te praten viel zolang Nederland niet op een of andere manier bereid was Nieuw-Guinea over te dragen, maar dat zodra dat eenmaal gebeurd was, de betrekkingen vrijwel zeker zouden worden hersteld, zoals Soekarno later zou bewijzen. Het is echter zeer de vraag of men in Nederland ontvankelijk was voor dit argument. Oltmans was in elk geval aan Nederlandse zijde een van de weinigen die überhaupt moeite hebben gedaan om het conflict dichter bij een oplossing te brengen. Hij was niet uniek in kritiek die hij had op het Nederlandse Nieuw-Guinea-beleid, maar wel in de manier waaróp hij die uitte. Hij stond open voor de Indonesische kant van het verhaal, was bereid de Indonesiërs in het conflict tegemoet te komen en kende het land. Daardoor verschilde zijn uitgangspositie van die van de meeste andere Nederlandse journalisten, die veelal vanuit hun kantoor over de kwestie berichtten. Bovendien durfde hij zich uit te spreken in felle taal, waarbij hij niet werd gehinderd door enige (partijpolitieke) gebondenheid, en bleef hij dat doen, ondanks de nadelige gevolgen voor zijn eigen positie. Oltmans zou daardoor echter niet de bejubelde held worden. Tegen het einde van het conflict was hij niet alleen in Nederland gehaat, ook in Indonesië stond hij inmiddels op de zwarte lijst. De enige die hem ooit bedankte voor de gedane moeite, was Soekarno. |
|