Hekken in Nederland
(2002)–Peter Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Toegangspoortjes aan het jaagpad langs de Vecht bij Oud Goudestein te Maarssen. Gedeelte van gravure door Ph. Bouttats, 17de eeuw. Repro RDMZ.
| |
[pagina 15]
| |
Ontwikkelingen in Nederland17de eeuwDe poortvormDe al dan niet vrijstaande en gesloten poortvorm kan ook in ons land worden gezien als de voorloper van het monumentale toegangshek. Een zeldzaam voorbeeld van zo'n vrijstaand poortje is de ‘Hammenpoort’ (1608) aan de Rotterdamseweg te Delft, welke is geplaatst bij een boerenhofstede en uitgevoerd in de stijl van de Hollandse renaissance. Bij de buitenplaatsen, die naar de mode van de tijd vaak grote veranderingen ondergingen, bleven weinig oude toegangspoorten bewaard. Rijker uitgevoerde toegangspoorten bleven vaker bewaard in stedelijke omgevingen, zoals de Doelenpoort (1645) door A. van 's-Gravesande en de Burchtpoort (1658) door P. Post te Leiden. Om een indruk te krijgen van oude toegangspoortjes bij buitenplaatsen en boerenhofsteden, zijn wij vooral aangewezen
Vooraanzicht van de toegangspoort bij de buitenplaats Vredenburg in de Beemster. Ontwerptekening door Pieter Post uit 1640 in coll. RDMZ.
op oude afbeeldingen. Een voorbeeld is een gravure van Oud Goudestein te Maarssen die de situatie van omstreeks 1630 weergeeft, waarop enkele poortgebouwtjes zijn afgebeeld aan het jaagpad langs de Vecht.
Een heel apart deel van Nederland op het gebied van poorten is de provincie Limburg. Kenmerkend voor Maastricht zijn de poorten die toegang geven tot de voorhof van rijke woonhuizen. Eenvoudiger, maar niet minder boeiend, zijn de poorten en poortjes van streekeigen boerderijen als karakteristieke elementen in de architectuur van de streek. Soms echter, vooral bij kasteelhoeven en afzonderlijk gelegen grote hofsteden, kreeg de toegangspoort het karakter dat haar verwant deed zijn aan de kasteelpoort. Dan immers werd vanuit veiligheidsoverwegingen zo'n hofstede omgracht, wat ook wel gebeurde in Groningen en Friesland.
Zijaanzicht van de toegangspoort bij de buitenplaats Vredenburg in de Beemster. Ontwerptekening door Pieter Post uit 1640 in coll. RDMZ.
| |
[pagina 16]
| |
Het Paleis Noordeinde te Den Haag. Gravure uit 1729 in coll. Kon. Huisarchief. Repro RDMZ.
Met de opkomst van de classicistische architectuur in ons land gingen huizen en tuinen een nieuwe ontwikkelingsfase tegemoet. De bouw van het Huis ten Bosch (1627-1629) te Maarssen door Jacob van Campen en grootschalige bouwactiviteiten aan het Stadhouderlijk Hof, luidden deze periode in. Het was ook in deze periode dat de monumentale en vrijstaande toegangshekken duidelijk in beeld kwamen. Een vroeg voorbeeld is het voormalig Huis Honselersdijk bij Naaldwijk, dat tussen 1621-1631 in opdracht van Frederik Hendrik werd gebouwd in de trant van de Franse kastelen in die tijd. Tussen 1633-1639 werden paleis en tuinen aangepast aan de nieuwste ontwikkelingen uit Frankrijk. Op een vogelvlucht door Balthasar Florisz. van Berckenrode van omstreeks 1637, staan aan de voorzijde van het paleis twee grote en vrijstaande toegangshekken en een toegangspoort afgebeeld. Andere voorbeelden zijn de voormalige hekken bij Hofwijck (1641-1642) te Voorburg, door Jacob van Campen en Pieter Post, Vredenburg (1642 en volgende jaren) in de Beemster en Swanenburg (1645-1648) te Halfweg, eveneens door Post.
Het voorbeeld van de Franse Grilles d'Honneur vond ook navolging in ons land, zoals bij het Paleis Noordeinde te Den Haag, Het Slot te Zeist en Het Loo te Apeldoorn.
Het Paleis Noordeinde werd circa 1640 in opdracht van Frederik Hendrik gebouwd door Jacob van Campen en Pieter Post, in de trant van de toenmalige Franse paleizen, een voorgebouw (‘corps de logis’) met twee vooruitspringende zijvleugels en een afsluitend hekwerk voor de ‘cour’.
Op 23 oktober 1640 schreef Pieter Post vanuit Haarlem in een brief aan C. Huygens:... ‘Aen t geteekende heck van Monsr. van Campen hebbe ik een kleen memoriken gespelt, weeghens swaerten van stijlen en sporten’...Ga naar eind2 | |
[pagina 17]
| |
Hieruit blijkt dat dit hek, dat later werd verwijderd, door Van Campen werd ontworpen. Bij de ingrijpende restauratie in de jaren tachtig is gestreefd dit enige 17de-eeuwse stadspaleis zoveel mogelijk zijn vroegere uiterlijk terug te geven. Daarbij vond ook een nauwkeurige reconstructie plaats van het hek.
Het Slot te Zeist (1677-1686) werd waarschijnlijk ontworpen door de stadhouderlijke architect Jacob Pietersz. Roman (1640-1719) in opdracht van Willem Adriaan van Nassau Odijk, met medewerking van Daniël Marot voor de interieurs en de tuinaanleg. Het hoofdgebouw wordt geflankeerd door zijvleugels, waarbij de voorhof aan de zijde van de slotgracht werd afgesloten door een smeedijzeren hek dat men later verwijderde. Bij de grote restauratie in de periode 1962-1969 vond ook de reconstructie van dit hekwerk plaats.
Paleis Het Loo te Apeldoorn werd gebouwd voor prins Willem III, vermoedelijk aan de hand van door de Parijse Académie d'Architecture gemaakte plannen en uitgevoerd onder leiding van Jacob Roman. De uitvoering van de interieurs en tuinen geschiedde naar ontwerp en onder toezicht van Daniël Marot. De bouw begon in 1685, maar de afwerking van het paleis nam de gehele regeringsperiode van Willem III in beslag.
Evenals bij Paleis Noordeinde en Het Slot te Zeist werd de voorhof afgesloten door smeedijzeren hekken tussen natuurstenen pijlers. Later ondergingen het paleis en de tuinen grote veranderingen, maar bij de jongste restauratie van het paleis en de tuinen, uitgevoerd in de periode 1982-1984, vond een reconstructie van de 17de-eeuwse toestand plaats. Daarbij vond ook de fraaie reconstructie plaats van het ‘Gouden hek’, het vergulde smeedijzeren hek in de achtergevel (de noordelijke gevel) van Het Loo. | |
18de eeuwVan de buitenplaatsen-gebieden die vanaf de 17de eeuw in het westen van het land ontstonden, verschenen in de 18de eeuw diverse plaatwerken die de toenmalige huizen en tuinen tonen. Voorbeelden van deze uitgaven, die elk op zich 60 á 100 gravures bevatten met begeleidende teksten, verzen of dichtwerken, zijn: ‘De Zegepraalende Vecht’ (1719, herdrukken tot 1790), ‘Het Verheerlijkt Watergraefs- of Diemermeer’ (1725), ‘Hollands Arcadia Of de vermaarde Rivier Den Amstel’ (1730) en ‘Het Zegepralent Kennemerlant’ (1733). Uit deze plaatwerken blijkt dat veel hekken van hout waren gemaakt of, zij het in mindere mate, bakstenen pijlers en ijzeren of houten hekvleugels bezaten. Hekken met natuurstenen pijlers of geheel van ijzer en uitgevoerd in Lodewijk XIV-vormen
Paleis Het Loo te Apeldoorn. Het ‘Gouden hek’ in de noordelijke gevel van het paleis. Vervaardigd door Willem Jonkers III, op basis van een gravure door Daniël Marot. Foto RDMZ, Paul van Galen, 1985.
komen minder voor. Het merendeel van deze hekken ontstond pas in het tweede kwart van de 18de eeuw.
Terwijl binnen Amsterdam de particuliere bouwactiviteiten na 1700 geleidelijk afnamen, werd buiten de stad volop werk aangeboden. Veel buitenplaatsen waren aan vernieuwing toe en de huizen kregen bovendien een andere rol in een grotere tuinaanleg toebedeeld. Het werk werd door het Amsterdamse bouwvak uitgevoerd, dat actief was tot bij Arnhem. De nieuwbouw bood veel werk aan vrije ontwerpers, mensen die geen gildelid waren en geen bouwambacht beoefenden, maar zich door hun getekende ontwerpen een plaats hadden veroverd. Zij waren zeer actief op het gebied van de tuinkunst, iets waar de aannemers weinig over wisten. Er moeten veel van zulke ontwerpers zijn geweest, waardoor in Amsterdam een levendige boek- en prenthandel ontstond. De prenten en tekeningen vormden een communicatiemiddel tussen de opdrachtgever, ontwerper en uitvoerder. Enkele Amsterdamse ontwerpers worden door Andries de Leth genoemd in zijn voorwoord bij ‘De Zegepraalende Vecht’ uit 1719; ‘synde hier te vinden de cierlijkste, vermaaklijkste concepten of uitvindingen van Jan en Samuel van Staden, | |
[pagina 18]
| |
Spaer en Hout te Haarlem op een gravure door H. de Leth uit 1729. Afbeelding uit: M. Brouerius van Nidek, ‘Het Zegepralent Kennemerlant’, 1733. Repro RDMZ.
Steven Venakool, Sim. Schijnvoet en Jac. Marot: alle ervarene en alombefaamde meesters van plantagien konstigh aan te leggen’. Simon Schijnvoet (1652-1727) maakte een ontwerp voor de door Christoffel Brant gekochte buitenplaats aan de Vecht. De Leth vermeldt: ‘Deez Lustplaats, door Heer Schijnvoets geest ontworpen’ en wijdt er 12 van de 98 gravures in dit boek aan. Schijnvoet, die meer tuinen in de omgeving van Amsterdam ontwierp, was geen navolger van Daniël Marot, maar putte inspiratie uit het werk van diens vader Jean Marot en Jean Lepautre. Sommige ontwerpers bezaten buitenlandse ervaring, zoals Romeijn de Hooghe, Isaäc de Moucheron en Daniël Marot, die de grootste bekendheid en invloed had. Na de dood van Willem III in 1702 nam Marot zijn oude beroep van graveur weer op. Anders dan diens vader Jean Marot maakte Daniël weinig ontwerpen voor smeedwerk. Het meest complete overzicht van de ornamentprenten van Daniël Marot is het boek van P. Jessen, ‘Das Ornamentwerk des Daniël Marot’, Berlin, 1892.
Voor de decoratieve bewerking van hout en natuursteen werden ateliers ingeschakeld. Al wat nodig was werd geleverd door vooral de Amsterdamse beeld- en steenhouwers ateliers, die de stad en een groot deel van het land van decoratief werk voorzagen. Het relatief grote aantal in Amsterdam werkzame beeldhouwers in de 17de en 18de eeuw, wijst op de betekenis van de stad als bron van sierwerk voor tuinen en bouwwerken. Kort voor 1740 maakte in de voornaamste ateliers de Lodewijk XIV-stijl plaats voor de Lodewijk XV-vormgeving.Ga naar eind3
In de tweede helft van de 18de eeuw deed een nieuwe stroming in de tuinarchitectuur haar intrede; waren aanvankelijk de lage en waterrijke streken in trek, thans verkoos men hoger gelegen zandgronden zoals de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwezoom als verblijf- en woonplaats, waar de ‘landschappelijke stijl’ beter tot haar recht kwam. In plaats van symmetrisch en formeel aangelegde tuinen verlangde men nu een tuinaanleg met | |
[pagina 19]
| |
Ontwerp voor een houten toegangshek. Monogrammist B.N.L., z.j. Repro RDMZ.
een ongekunsteld en zo natuurlijk mogelijk aanzien. Men was hier zeker vanaf de jaren zestig van de 18de eeuw al goed op de hoogte van de nieuwe landschapsstijl. Allereerst door directe kennismaking met Engelse landschapsparken en vervolgens door publicaties, zoals de voorbeeldboeken van Le Rouge over Engelse en Chinese tuinen.Ga naar eind4
Verschillende eigenaren van bestaande buitenplaatsen schakelden voortvarend over op de nieuwe tuinstijl, waarin voor barokke objecten en tuindecors geen plaats meer was. Een voorbeeld is de Amsterdamse koopman mr. Willem Straalman die als eigenaar van Over Holland te Nieuwersluis ‘...sedert den Jaare 1755 zeer veel aangewend heeft, om alles wat stijf en onbevallig voor het oog was, te veranderen in slingerende wandelingen en heuvelachtige gronden, vergezeld en doorsneden met verfrissende Beeken, en ruime Waterkommen... als mede zeer lommerrijke Rustplaatsen en Priëelen, vervallen gebouwen en verdere afwisselingen.’Ga naar eind5 Bij elke tuin die gemoderniseerd werd kwamen materialen en objecten vrij voor slopers en opkopers die deze zaken vervolgens trachtten te slijten. Een der grootste was een Amsterdammer met de toepasselijke naam Frederik Kaal, die vooral in sierstukken handelde. Alles werd soort bij soort opgeslagen, zoals hekken, koepels, beelden, schouwen, deuren en betimmeringen. Ook bezat hij meerdere hekken die op de plaats van het gesloopte buiten waren blijven staan, zoals het grote hek van Tulpenburg aan de Amstel, eens de buitenplaats van David de Pinto. Dit hek, dat staat afgebeeld in ‘Hollands Arcadia Of de vermaarde Rivier Den Amstel’ (1730), werd vóór 1793 afgebroken. Over het hek van Tulpenburg schreef de dichter G. Tijssens in 1730 het volgende:
‘Is meer dan koninklijk. O prachtig Voorhek! wie Staat niet
verbaast de kunst in 't ijzer te zien leven,
Daar zo veel lofwerk door elkanderen gedreven, Hoe keurig
kunstpenseel in schoonheid overtreft, Wyl het zijn eigen Naam
in 't voorhoofd opwaarts heft’.
| |
19de eeuwDe landschappelijke stijl bracht nieuwe stijlvormen voor tuinsieraden met zich mee. Het exotisme leverde Chinese, Moorse, Turkse en Zwitserse stijlimitaties op en de romantische tuin het gotische element. Het plaatwerk ‘Magazijn van tuin-sieraden’ door G. van Laar (1802) | |
[pagina 20]
| |
Bekroning van het toegangshek op de herdenkingsbrug bij de Valkhof te Nijmegen. Foto RDMZ, P. van Galen, 1985.
bevat een groot aantal afbeelden van zulke exotische en romantische elementen. De daarbij afgebeelde hekwerken zijn doorgaans van hout en van bescheiden afmetingen. De ijzeren hekken uit het begin van de 19de eeuw werden over het algemeen sober uitgevoerd. De vormgeving is vaak ontleend aan de empirestijl, die omstreeks 1800 in Frankrijk opkwam. De sierende elementen aan de hekken bestaan meestal uit symmetrische motieven als ovalen, cirkels, vierkanten en rozetten, decoratieve vormen die ook worden aangetroffen bij gesneden deuren, snijramen en stoephekken uit die tijd. Deze ornamentiek bleef tot ver in de 19de eeuw in zwang en werd ook toegepast bij gietijzeren hekken. Tussen 1850 en 1900 brachten tuinarchitecten, zoals J.G. Michaël, J.D. Zocher sr. en jr. en L.P. Zocher de landschappelijke stijl tot grote bloei. Het was ook de tijd waarin de vestingsteden ‘ontmanteld’ werden en oude vestingwallen werden ingericht als wandelpark, zoals gebeurde in Utrecht en Groningen. In veel steden werden wandelparken en plantsoenen aangelegd en bij de hoofdtoegangen werden soms grote hekken opgericht. | |
[pagina 21]
| |
In het algemeen werden geen grote decoratieve hekwerken geplaatst bij de in landschappelijke stijl aangelegde buitenplaatsen. Dit gebeurde echter wel bij Vegtlust te Loenen (ca. 1830), Queekhoven te Breukelen (ca. 1870) en de nieuwe buitenplaatsen Zwaanwijck te Nigtevecht (eind 19de eeuw) en Terra Nova Oostervecht te Loenen (ca. 1910). Ook werden bij verschillende nieuw aangelegde parken monumentale toegangen opgericht, zoals het hek naast de Noorse Zeemanskerk bij het park aan de Maas te Rotterdam en de hoofdingangen van het Vondelpark en het Wertheimpark te Amsterdam. Op de toegangsbrug naar het park rond de Valkhof te Nijmegen staat een groot en kostbaar uitgevoerd smeedijzeren herdenkingshek. | |
Nieuwe Kunst rond 1900Na 1890 ontstond de nieuwe internationale kunststijl van het fin-de-siècle, in Frankrijk ‘Art Nouveau’ genoemd, in Duitsland ‘Jugendstil’ en in Nederland wel ‘Nieuwe Kunst’. Deze kwam voort uit de vernieuwingsdrang van enkele architecten en kunstnijveraars en had rond 1900 algemeen ingang gevonden, het eerst in de schilder- en toegepaste kunst en daarna in de architectuur. Grote opdrachten kwamen vervolgens vooral van commerciële instellingen en rijke particulieren. Er ontstonden soms ‘sprookjeskastelen’, waarvan vooral de geveldecoraties, de entrees en trappenhuizen de bewondering en soms ook het vermaak van de burger opwekten.
In Nederland werd het art nouveau-smeedwerk in mindere mate toegepast dan in omringende landen, waar ook de vormgeving uitbundiger en creatiever was. Hier beperkte men zich meestal tot symmetrische motieven en het kleinere werk, zoals raam-, deur-, balkon-, tuin- en stoephekjes. Grotere hekken als bij villa Rams Woerthe te Steenwijk (1899) en de voormalige Zilverfabriek Van Kempen en Begeer te Voorschoten (ca. 1910) vormden uitzonderingen. | |
20ste eeuwDe komst van de Woningwet van 1901 en de stichting van woningbouwverenigingen vormden het begin van een nieuw hoofdstuk in het bouwen waarin voor het monumentale toegangshek geen plaats was weggelegd. Nieuwe ontwikkelingen op het terrein van de bouw- en sierkunst in de moderne stedenbouw en volkshuisvesting ontstonden tijdens de periode van een beweging welke internationale faam verwierf en die de benaming ‘Amsterdamse School’ zou krijgen.
Smeedijzeren hekje in art nouveau-vormen. Foto uit modelboek van F.W. Braat te Delft, omstreeks 1900. Repro RDMZ.
In 1913 begon aan de Prins Hendrikkade de bouw van het Scheepvaarthuis (voltooid in 1916), ontworpen door J.M. van der Mey (1878-1949), Michiel de Klerk (1884-1923) en Piet L. Kramer, (1881-1961). Dit gebouw stond mede aan de wieg van de ‘Amsterdamse School’, genoemd naar de stad waar deze stijl haar oorsprong vond. De beoefenaren ervan, zowel kunstenaars als architecten beleden het ideaal van een gemeenschapskunst, waarin het stedenbouwkundig ontwerp en het bouwen, ambachtelijke materiaalbehandeling, bouwplastiek, beeldende en decoratieve kunsten en kunstnijverheid, onderling geïntegreerd dienden te worden. De periode | |
[pagina 22]
| |
[pagina 23]
| |
Toegangshek bij villa ‘Boekhorst Clinge’, Schouwweg 68 te Wassenaar. De terracotta bekroningen op de bakstenen pijlers zijn van de hand van W.C. Brouwer (1877-1933). Ook het smeedwerk en metselwerk vertonen kenmerken die naar Brouwers stijl en techniek verwijzen. Co Brandes ontwierp de villa, waarvan het oudste deel uit 1913 dateert. Foto RDMZ, G.J. Dukker, 1984.
van de Amsterdamse School vormt een bijzonder hoofdstuk op het gebied van de smeedkunst, maar grote hekken in deze stijl werden zelden opgericht. Een belangrijk ontwerper was P.L. Kramer die als esthetisch adviseur bij de afdeling Publieke Werken, onderafdeling Bruggen, naast bruggen ook smeedwerk ontwierp. Naast de traditionele technieken werd nu ook gebruik gemaakt van de lastechniek. De bloei van de Amsterdamse School was kort en eindigde door factoren van diverse aard, zoals de sociaal-economische crisis van 1930 en de tegenbeweging die als ‘functionalisme’ werd bestempeld.
Intussen raakte in de landhuisbouw het zorgvuldig ontworpen toegangshek vrijwel buiten beeld. Evenmin werden zulke hekken nog opgericht bij parken en plantsoenen, die bij avond en nacht meestal niet meer werden afgesloten. De plaats van het toegangshek als aparte ontwerpopgave bleef nog wel bestaan bij de aanleg van begraafplaatsen en crematoria. Dat het decoratieve toegangshek in de moderne architectuur van de 20ste eeuw uit beeld raakte heeft meerdere oorzaken. Een daarvan is dat het ‘nieuwe’ werd
Amsteldijk te Amsterdam. Pijlerbekroning van het toegangshek bij begraafplaats Zorgvliedt, uitgevoerd in de stijl van de Amsterdamse School. Foto RDMZ, G.J. Dukker, 1986.
| |
[pagina 24]
| |
Toegangspoort met houten hekvleugels bij boerderij ‘De Schipborg’ nabij Zuidlaren, door H.P. Berlage, 1914. Foto RDMZ, coll. Steenbergh.
Nijkerkerweg 187 te Voorthuizen. Toegangshek door G. Overeem uit 1995. De hekvleugels van roestvrij staal werden samengesteld door middel van de lastechniek en bleven ongeschilderd. De natuurstenen wangstukken komen van het gesloopte monument voor Willem II te Tilburg. Foto B.M. Overeem, Barneveld, 1996.
| |
[pagina 25]
| |
Huis Waalheuvel, Rijksstraatweg 24 te Ubbergen. Detail van het gesmede ijzeren hekwerk langs de Rijksstraatweg. Foto RDMZ, P. van Galen, 1985.
gezocht in functionaliteit en vereenvoudiging en weglating van ornament en decoratie. Maar deze opvatting is inmiddels geschiedenis en speelt geen rol meer in de huidige kunst en architectuur. Thans wordt gevraagd naar individuele vormgeving, waarbij het gaat om meer dan alleen het vervullen van functies. In het buitenland vinden interessante ontwikkelingen plaats op dit gebied, waarbij het ornament weer wordt toegepast en het niveau zeer hoog is. De ontwerpen van deze toegangshekken komen doorgaans niet van architecten, maar, zoals ook in het verleden, van vrije ontwerpers en ambachtskunstenaars.Ga naar eind6 Internationale faam verwierf onder meer de Amerikaan Albert Paley, wiens werk inmiddels werd opgenomen in collecties van de meest vooraanstaande Amerikaanse en Europese museaGa naar eind7 voor moderne kunst. Zijn grillige en eigenzinnige werk spreekt velen aan en wordt ook in Nederland met wisselend succes nagevolgd. |
|