| |
| |
| |
Stellingen.
| |
| |
Stellingen.
I.
In deze regels van het Costelick Mal:
Die een verhoerde borst berouwich schijnt te dragen
Van soo vervloekten hant, die dagelicx dijn macht,
Dijn onbegrepen werck begrijpende veracht?
wil Dr. Verwijs hant opgevat zien als ‘Godes hand’. Dit strijdt met de beteekenis der verzen. Hant is hier de hand der vrouw.
| |
II.
Het verhaal van de Onbetamelijk Nieuwsgierige in den Don Quichot van Cervantes is eene critiek op de Griseldis-verhalen.
| |
III.
Dr. H.J. Eymael wil in den aanvang van de Oogen-Troost van Huygens deze woorden:
en 't docht hem in die jaren,
Dat woorden sonder sout en lacchen susters waren,
opvatten, alsof men moest lezen: woorden, sonder sout en
| |
| |
lacchen, en verwerpt de verklaring van Bilderdyk en Van Vloten, die willen lezen, alsof er stond: woorden sonder sout, en woorden sonder lacchen.
De oudere verklaring is echter de juiste.
| |
IV.
In bedrijf IV en V van Breero's Angeniet vinden wij de intrige terug, die ook voorkomt in de 6o novelle van Brevio.
| |
V.
De Boertige Beschryving van den Amsterdamschen Schouwburg, door P. Langendyk, is geen fragment.
| |
VI.
De Majoor Frans van Mevrouw Bosboom-Toussaint is geschreven onder invloed van den Roman d'un jeune homme pauvre van Octave Feuillet.
| |
VII.
De inhoud van het schoone lied van De Koningskinderen komt overeen met dien van de tweede novelle van den zevenden nacht bij Straparola, en met andere daarmeê verwante verhalen.
| |
VIII.
De heer C.N. Wybrands deelt in Het Amsterdamsche Tooneel van 1617-1772 mede, dat in 1655 het gebruik hier werd ingevoerd, dat de vrouwenrollen door vrouwen werden vervuld.
| |
| |
Hoewel het sedert dat jaar voorkomt, werden de vrouwenrollen nog dikwijls door mannen gespeeld. Dit blijkt ook uit deze regels uit De Geschaakte Gezusters van D. Buysero:
‘'k Hou van geen speelen nu me 'er vrouwen mengt byeen:
'k Zie onder 't manvolk liefst de rollen slegts verdeelen.’
| |
IX.
Het is zeer aan te bevelen bij het Onderwijs in de Geschiedenis, te wijzen op de zeden en de kleeding van elk tijdvak.
| |
X.
Voor de kennis van de Geschiedenis zijn van veel belang de volksliedjes en spotdichten, vooral diegene, welke voor 't volk gedrukt werden.
| |
XI.
Het licht in den aard der zaken, dat een samengetrokken zin alleen bestaan kan uit twee of meer zinnen, die in een aaneenschakelend of tegenstellend verband staan, nooit uit zinnen, waartusschen een redegevend verband bestaat.
| |
XII.
Een meerledig zinsdeel kan alleen bestaan uit twee of meer woorden, die door een aaneenschakelend of tegenstellend voegwoord verbonden zijn.
| |
XIII.
Den trek van het verkleed worden en in verwarring ontwaken van Trijntje Cornelis heeft Huygens ontleend aan Dronkken Hansje van M. Fokkens.
| |
| |
| |
XIV.
Het is beter te schrijven Karel den Groote dan Karel den Grooten.
| |
XV.
In vs. 1789-1793 van den Roman van Moriaen:
Met dat si stonden in dese tale
Sagen si lopen achter die zale
Dat bloet verch ende bloet
Vanden riddere, die daer lach doet,
Ende die gestelpt was te voren,
wil Dr. Jan te Winkel lezen:
Dat bloet versch ende woet
Beter is:
Dat bloet versch ende roet enz.
|
|