Voorbericht.
Nu mijne Studie over het leven en de werken van den dichter P. Langendyk voltooid is, voel ik mij gedrongen mijnen hartelijken dank te betuigen aan allen, die mij hunne hulp hebben verleend bij de samenstelling ervan.
In de eerste plaats ben ik dien verschuldigd aan mijn hooggeachten Promotor, Prof. Jan ten Brink.
Vervolgens ook aan de Heeren C.J. Gonnet en J.W. Enschedé, die mij hielpen delven naar de schatten, welke in het Provinciaal en Stedelijk Archief te Haarlem verborgen zijn, den Heer L.C. Kronenberg, die als Vaandrig en Secretaris van de Societeit ‘Trou moet Blycken’, mij namens het bestuur bekend maakte met de bronnen, die in het bezit van die Societeit zijn, de Heeren A.N. de Roever en W.R. Veder, die mij den weg wezen in den rijkdom van gegevens in het Stedelijk Archief van Amsterdam voorhanden, den Heer F.Z. Mehler, die mij met zijne rijke kennis van de tooneelliteratuur ten dienste stond, en mijn broeder J.L.C.A. Meijer, die mij, door 't verschaffen van velerlei aanwijzingen, geholpen heeft.
Dankbaar herdenk ik ook de hulp, mij meermalen door wijlen den Heer M.F.A.G. Campbell bij mijne studie bewezen.
Bij de afsluiting van mijnen Academischen studietijd, breng ik mijnen dank aan de Professoren, wier onderwijs ik genoten heb.