Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers
(1973)–Klaus Beekman, Mia Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Humor als noodsprong‘...wat mij erg lijkt in jouw lot dat is dat je je moet bezighouden met gewone, “normale” mensen.’ In persreakties op Reve's latere werk wordt vaak gewezen op het ‘humoristische’ karakter van zijn stijl, bijvoorbeeld in deze trant: ‘De humor is dan nog de enige mogelijkheid om de ernst op averechtse wijze gestalte te geven en daarmee ook de ernst te accentueren.’ Zo reageert Kees Fens op De taal der liefde. Pas sedert de brievenboeken wordt het bevrijdende, komische gehalte van het werk algemeen opgemerkt, ook al wordt die humor dan veelal ‘zwart’ genoemd en in verband gebracht met de ‘pathetisch-bittere’ boodschap. Is die grappigheid dan alleen typerend voor het latere werk en dient zij inderdaad steeds ter ondersteuning van de sombere thematiek? In retrospektie kan geloof ik gemakkelijk gekonstateerd worden dat ook Reve's eersteling, De avonden, al vol komische effekten steekt. Het is zelfs maar de vraag of er in dit opzicht enig verschil is tussen de vroegere schrijftrant en wat later de onnavolgbaar-komische Reve-toon mag heten. Het is best mogelijk dat de destijds schokkende inhoud en provocerende toon menig kritikus van 1947 het zicht heeft benomen op de komische procédé's die men pas in het latere werk, eenmaal door de wol geverfd en minder makkelijk te schokken, heeft leren onderkennen. Reden genoeg om in Reve's eerste roman eens te inventariseren wat daar aan komisch effekt wordt opgeroepen, welke procédé's er - veel of weinig - voorkomen, welke funktie ze vervullen in het vertelde verhaal en hoe de schrijver er mee inwerkt op de ontvankelijkheid van zijn lezers. Misschien is er zelfs een voorzichtige konklusie te trekken over de mate waarin Reve's stijl zich op dit punt ontwikkeld heeft. Natuurlijk berust dit onderzoekje op de persoonlijke ervaringen van één lezer. Maar daarvan heb ik me dan ook zo zorgvuldig mogelijk rekenschap gegeven om van de resultaten exakt verslag te kunnen doen. Bij het doorlichten van De avonden op mogelijk komisch effekt ben ik | |
[pagina 32]
| |
veertien kategorieën van middelen tegengekomen waarmee ons gevoel voor humor door Reve wordt aangesproken. Sommige daarvan zijn onderling verwant zodat men ook tot een kleiner aantal hoofdgroepen zou kunnen konkluderen. Om te beginnen zijn er enkele procédé's (vijf) waarbij het komisch effekt berust op de verwoording. Een in zichzelf niet vermakelijk gebeuren of feit wordt zo vermeld dat het de toehoorder of lezer op een bijzondere manier treft. Inderdaad: toehoorder of lezer, want er kan nog nader onderscheiden worden tussen komisch taalgebruik in de direkte rede, dat dus ook de aanwezigen binnen het verhaal aan het lachen kan brengen (‘immanente’ humor), en andere formuleringen die alleen de lezer van het verhaal komisch prikkelen (‘pragmatische’ humor). Tot dat eerste soort behoren typisch de talrijke gevallen van wat ik het procédé stadhuistaal zou willen noemen. Binnen het verhaal is het vooral de hoofdpersoon Frits van Egters die zich van dit stijlkenmerk bedient, maar ook zijn vriend Louis weet er weg mee. Het procédé bestaat in het bezigen van bepaalde enigszins verkalkte uitdrukkingen en de personages lijken er zich speciaal van te bedienen op momenten dat een lichte gêne moet worden overwonnen voordat het ijs gebroken is - een punt dat in sommige avondlijke gesprekken trouwens nóóit bereikt wordt. Duidelijke voorbeelden vinden we in het eerste bezoek van Frits aan Louis: ‘Sta me toe, naar de staat van uw gezondheid te informeren’, zegt Frits daar (p. 20). Zo'n opmerking zou ons, als aanwezige bij het gesprek, komisch hebben kunnen treffen, maar Frits zelf ondergaat het op dat moment voornamelijk als dwangmatig: ‘Hoe kan ik deze dingen zeggen?’, dacht hij, ‘waarom zijn ze niet tegen te houden?’ Binnen het verhaal - immanent - werkt zo'n formulering dus niet voor iedereen komisch, maar funktioneert vooral als signaal voor het onvermogen van de gesprekspartners zich in hun kontakt ongedwongen te laten gaan. Op de lezer maakt het procédé een komische indruk doordat er een grote afstand voelbaar wordt tussen bedoeling en verwoording. Als Frits eigenlijk geen zin heeft om naar het gymnasium-feest te gaan zegt hij: ‘De beproevingen dienen in het gelaat gezien te worden’ (p. 30). Dit is trouwens een van de gevallen dat Frits ook tegen zichzelf in deze | |
[pagina 33]
| |
trant praat; het is hem tot een tweede natuur geworden, wat ook blijkt als hij zich zelfs tegen het speelgoedkonijn zo uitdrukt, terwijl er dan uiteraard geen verlegenheid te overwinnen valt: ‘Konijn, (...) je straf is ingetrokken, gezien je grote verdiensten voor de zaak’ (p. 237). Uit dit voorbeeld spreekt de licht parodistische inslag die dit procédé zo nu en dan aankleeft. Er wordt soms met vaag wetenschappelijk jargon de draak gestoken, bv. wanneer Frits na een betoog over de vraag waarom een mens kwaad wordt als hij een trap tegen zijn achterste krijgt, konkludeert dat hij het niet weet. ‘Maar de onderzoekingen vorderen’ (p. 182). Hoe onzekerder, ‘wankeler’ Frits zich voelt, hoe meer hij zich aan dit stilisme lijkt vast te klampen, getuige zijn dronken tocht naar huis na het dansfeest (p. 137-138). In totaal komt stadhuistaal in De avonden dan ook ruim dertig keer voor. Karel van het Reve heeft in een dialoog over ironisch taalgebruik in het Hollands maandbladGa naar voetnoot1 betoogd dat men dit soort stijlverschuivingen tot de ironie moet rekenen. Zelf zou ik die term willen reserveren voor de gevallen waarin het tegendeel wordt geformuleerd van wat de spreker wil zeggen, terwijl zijn bedoeling toch duidelijk wordt. Dit procédé ironie komt in het boek veel minder vaak voor (ongeveer tien keer) en alleen als Frits of Louis aan het woord zijn. Het gaat dan om uitspraken als: ‘Wat een drukte, de bel staat gewoonweg geen ogenblik stil’ (p. 17), wanneer er op zondag eindelijk één bezoeker is geweest. Het betreft dan ook telkens onaangename waarheden die Frits als het ware probeert te neutraliseren door ze eufemistisch te verwoorden. Heel typisch is bijvoorbeeld het tweemaal herhaalde: ‘Het begint goed’ (p. 7 en 80) op ogenblikken dat de wanhoop hem bespringt. Meer uitgesproken komisch - door ironie - is het kommentaar van Louis op zijn eigen uiterst gekonstrueerde anekdote: ‘(...) heel aardig’, zei Louis, ‘en zo gewoon, helemaal niet gezocht’ (p. 22). Op de lezer werken deze stijlverschijnselen komisch, doordat zij botsen op wat ter plaatse het meest waarschijnlijke kommentaar zou zijn.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 34]
| |
De pragmatische werking is dus te verklaren uit een spel met de lezersverwachting. Verwant met het vorige procédé is de derde kategorie van het archaïsme. Ook hier betreft het een komische manier van formuleren, maar nu worden geen personages sprekend ingevoerd; de schrijver hanteert hier zelf plechtstatige formuleringen die, zonder twijfel ook in 1947 al, verouderd aandeden. Het betreft dan termen als ‘trad binnen’, ‘sluimerde in’ (p. 5) of ‘ontwaarde hij’ (p. 49), die in De avonden nog maar een keer of acht (!) voorkomen. Deze lage ftekwentie is des te opmerkelijker omdat het hier gaat om effekten die voor de latere boeken tot de typerendste eigenaardigheden van Reve's stijl behoren. Op de eerste drie pagina's van De taal der liefde tellen we het verschijnsel al 27 maal. Het lijkt wel of de burger-schrijver het procédé pas in het jongere werk bewust heeft toegepast, nadat hij opmerkzaam was geworden op de komische kracht van zijn stijl (‘Ik vind mezelf (...) ook, ergens, een echte humorist, hoor!’ zegt hij in De taal der liefde, p. 58), maar ook omdat het archaïsme bij de opzettelijk reaktionaire opvattingen die hij in zijn latere boeken verkondigt als een funktioneel stijlmiddel kon worden ingepast. Al met al is niet met zekerheid vast te stellen in hoeverre het archaïserende stijlmiddel in De avonden al bewust werd toegepast, hoe opmerkelijk ook zo'n bijzinnetje klinkt in: ‘Hij draaide de gaskachel, die hij voor het onderhoud had ontstoken, weer uit’ (p. 65). Toch passen deze wendingen naar mijn smaak in de oorspronkelijke opzet die Reve met het geheel voor ogen moet hebben gehad. Het lijkt of hij een sprekend kontrast heeft willen bewerken tussen de bij uitstek moderne ‘existentiële’ gevoelswereld van zijn hoofdpersoon en een oubollig, negentiende-eeuws vertelkader met een zich opdringende zelfgenoegzame verteller à la Hildebrand. Zo althans klinkt de oorspronkelijke eerste alinea van het boek, zoals die in Criterium (mei 1947) is gepubliceerd: ‘Wanneer het winter wordt in ons vaderland, ontkomt ook onze goede stad, waarin het een voorrecht is te zijn geboren, niet aan mist, vocht en schemering, die overal doordringen. Boven het glimmende plaveisel hangt reeds smiddags een blauwe nevel van de rook, die in de straten is neergeslagen en niet kan opstijgen.’ Alleen in de eerste zin van de | |
[pagina 35]
| |
definitieve versie is nog een laatste rest van deze vertellersfiguur aan te wijzen. Op de lezer werken de overgebleven archaïstische passages in ieder geval komisch door hun kontrast met de veelal banale kontekst. Nog zeldzamer (vijf keer) komt in De avonden een stijlprocédé voor, dat we komische vergelijking kunnen noemen: een gedetailleerde, vrij uitvoerige omschrijving van een begrip of een persoon die grappig werkt door de inkongruentie tussen het uitgesponnen beeld en de nuchterheid van de aanleiding. Een mooi voorbeeld is: ‘Je staat daar net als een oude vrouw met een klein voetgebrek’, zei Frits, ‘die het in verband met de kou bezwaarlijk vindt, voor het kopen van levensmiddelen aan de deur te komen’ (p. 100). Ook dit stijlmiddel zal iedere Reve-fan vertrouwd voorkomen, omdat het sedert de brievenboeken zo'n hoge vlucht heeft genomen. In De taal der liefde vinden we al dadelijk (op p. 19) een heel mooie: ‘Uit het grote bed klonken de krakende, licht bonkende geluiden van die zonderlinge pas op de plaats, die domme fladdervlucht in parkietenkooi of schoenen-doos, van die rijtoer van de liefde in een automobielwrak zonder motor op een drijfnat weiland, die men (...).’ Ook wat dit stijlmiddel betreft krijgen we de indruk dat wat in De avonden nog diende om Frits te karakteriseren in zijn onvermogen zich spontaan te uiten, in het rijpere werk een middel is geworden om bewust komische toetsen aan te brengen. Een laatste geval van grappen op basis van formulering levert het cliché. Vooral met dit procédé toont Reve zich vaak een virtuoos in het vermengen van taalniveaus. Telkens wanneer een van de sprekers in het verhaal te pas of te onpas een algemene volkswijsheid debiteert, vindt er als het ware een stijl-‘val’Ga naar voetnoot1 plaats: een afdaling van het bijzondere, vaak treffende geval naar een algemeen, platvloers niveau, waaruit een plotselinge ontspanning resulteert die het komische effekt veroorzaakt. Hetzelfde verschijnsel doet zich voor als tijdens een spannende of beklemmende filmscène iemand uit het publiek een banale opmerking roept. Ook dan is algemene hilariteit het gevolg. In de roman is het meestal Frits die dit soort cliché's treffend weet te | |
[pagina 36]
| |
plaatsen: en dat ze ook immanent komisch werken blijkt uit deze passage: ‘Ik ben zeker in geen weken zo vroeg naar bed gegaan', dacht hij. “De Heer is onze herder”, zei hij hardop, schoot in een lach en moest hoesten’ (p. 24). Het procédé komt in De avonden een keer of twintig voor, steeds in de direkte rede. In De taal der liefde heeft zich ook op dit punt de al gekonstateerde verschuiving voorgedaan: het procédé wordt er frekwenter en bewuster toegepast en is via de overwegingen van de ik-figuur een algemeen stijl-procédé geworden, niet langer tot de direkte rede beperkt. Zo eindigt hoofdstuk 1 (‘Gezond leven’) met: ‘Het leven was geven en nemen (...)’ (p. 21), waarmee het al eerder gebruikte cliché: ‘Het leven is geven en nemen’ (p. 10) wordt herhaald en dus benadrukt. In de periode dat Gerard Reve meewerkte aan het televisieprogramma ‘Zo is het toevallig ooknog'ns een keer’ viel ook te konstateren hoe trefzeker hij het procédé cliché toepaste. Aan door anderen voor hem geschreven teksten (van ‘de snoepverkoper’ bijvoorbeeld) voegde hij zorgvuldig stereotiepe gemeenplaatsen toe in de trant van: ‘Voor niets gaat de zon op, zeg ik altijd maar’, die hij dan ook op onnavolgbaar droge toon wist te brengen. Het volgende frekwent voorkomende type van komische werking in De avonden is in zoverre gemengd van vorm dat het zowel het gevolg kan zijn van een speciale formulering als van een gebeurtenis. Ik noem het procédé kontrast omdat het gevallen betreft waar twee feiten of uitspraken, die heel slecht bij elkaar passen, botsen. Ook deze gevallen kunnen weer immanent komisch zijn of alleen de lezer komisch treffen. Een mooie botsing in de formulering doet zich bijvoorbeeld voor als Frits het kaalworden van Joop uitvoerig betreurt en besluit met: ‘Ik zou niet langer willen leven. Maar, begrijp goed, ik wil je niet ontmoedigen’ (p. 31). Een ander kontrast, dat alleen tot de lezer door kan dringen, doet zich voor als ene Eduard eindelijk een bijdrage aan het gesprek levert die bijzonder morbide uitvalt en Frits prompt daarop bij zichzelf denkt: ‘Misschien ben je toch wel een gezellige kerel’ (p. 172). Interessant zijn ook die gevallen van kontrast waar de lezer volkomen door een wending in het verhaal verrast wordt. Zo is, ook binnen het vertelde, het moment vermakelijk dat Frits door Viktor Poorts spreekbuis roept: ‘Jij grote oude hoer, kom als de donder naar beneden’, | |
[pagina 37]
| |
waarop een mannenstem onverstoorbaar reageert met: ‘Ik zal kijken of hij er is’ (p. 99). Alleen voor de lezer komisch is de verrassende wending die zich voordoet als Frits net overwogen heeft dat zijn moeder waarschijnlijk zelf aan het afdrogen is en hij dus de dans ontspringt, waarop meteen aansluit: ‘“Frits help je even afdrogen?” riep zijn moeder’ (p. 104). Vooral hierom zijn deze gevallen uit de welvoorziene rubriek kontrast (30 keer) opmerkelijk, omdat het niet uitkomen van Frits' verwachtingen op zichzelf kontrasteert met de volgende serie komische gevallen, waarbij hij komende gebeurtenissen juist nauwkeurig blijkt te kunnen voorspellen. Verhaaltechnisch is het dus van belang dat er zo nu en dan onverwachte ontwikkelingen plaatsvinden omdat het uitkomen van andere verwachtingen anders niet zou blijven frapperen. Het volgende komische vertelprocédé betreft dus een tiental gevallen waarbij precies gebeurt wat de lezer al had zien aankomen. We noemen die gevallen inlossing en het betreft hier een vooral in het drama werkzaam procédé, waarbij tot innige bevrediging van het publiek blijkt dat de plot zo gekonstrueerd is dat de gewekte voorgevoelens inderdaad uitkomen. In De avonden funktioneert dit procédé bovendien nog sfeertekenend. Frits van Egters schept er een zeker behagen in - dikwijls met vage zelfkwelling vermengd - om de reakties van zijn ouders te voorspellen. Zo zegt hij op p. 27 bij zichzelf: ‘Mijn moeder heeft me al drie dagen niet gevraagd waarom ik niet in een sportclub ga. (...) Dat is een uitzondering’, en natuurlijk vraagt zijn moeder dan één bladzij verder: ‘Wanneer ga je nu bij een sportvereniging?’ Het spreekt vanzelf dat deze grappen een dubbele funktie hebben: wat de lezer komisch kan treffen dient in de roman ook als accentuering van de sleur die zich van de konversatie in de Van Egters-kring heeft meester gemaakt. Verwant met de kategorie kontrast is de rubriek absurdisme waarbij feiten en verhalen als min of meer normaal worden aangeboden die toch strijdig zijn met onze dagelijkse ervaring en ‘common sense’. Ook deze rubriek, die een dertigtal gevallen omvat, valt uiteen in binnen het verhaal komisch werkende absurditeiten - zoals de vele gekkenmoppen en sterke verhalen die door de vrienden worden verteld - en andere dwaasheden die alleen door de praktijk van het lezen komisch worden. | |
[pagina 38]
| |
Tot het eerste soort behoort de vele waanzin die Frits er vaak op momenten van neerslachtigheid uitflapt, zoals wanneer zijn vader rode vlekken in zijn gezicht heeft gekregen van een harde washand, en de hartelijke zoon opmerkt: ‘Ik denk dat je de panspons hebt genomen die reeds in honderdduizenden gezinnen in gebruik is’ (p. 101). Natuurlijk is het hier weer Frits' onvermogen om zijn medelijden adekwaat te verwoorden die hem de weg van de onzin doet opvluchten. Zo staat hij immers ook na jaren nog bij zijn schoolvrienden bekend. Op de reünie krijgt hij tenminste te horen: ‘Jij zou wel een of ander gek woord hebben gevonden, van Egters’ (p. 35) en: ‘Je bent nog dezelfde idioot als toen’ (p. 40). De gekke anekdotes en treurige moppen funktioneren bovendien als sfeerbepalend voor de naoorlogse periode waarin de levenswalging van het toenmalige Franse existentialisme in de mode was, ook al heeft die morbide toon tevens een algemener strekking als typering van de adolescenten-neiging om gevoeligheid achter een vertoon van ruwheid te verbergen. Alleen pragmatisch-komisch zijn bijvoorbeeld de gevallen dat uiterst onwaarschijnlijke namen als volkomen reëel worden vermeld; zo de familie Geitenkooi (p. 62), mevrouw Schaapskooi (p. 126) en ds. Twijgzang (p. 221). Heel mooi is ook de titel van het boek dat Frits bij Viktor Poort ziet liggen: De kleine zenuwlijder, handleiding tot een fatsoenlijk leven (p. 97). De lezer treffen dergelijke absurde trekjes komisch, omdat het spel met de realiteit waarschijnlijk bevrijdend werkt. Deze bevrijdende werking speelt nog in twee andere procédé's een rol. Ook leedvermaak en taboeverbreking werken komisch, omdat we als lezer - en dus onschuldig - mogen meeleven met mensen die inventief pesten of drukkende geboden overtreden. Het verschijnsel leedvermaak komt in De avonden zeven keer voor. Telkens probeert Frits zijn onbehagen uit te leven door bijvoorbeeld de goeie Bep uitvoerig te plagen met haar angst voor alleen-zijn (p. 154) of door de houthakkende benedenbuurman met ver bij hem vandaan vallende stukjes hout te bekogelen (p. 12). Opmerkelijk is ook de manier waarop Louis gepest wordt met het feit dat hij geen kaartje voor de film heeft: ‘Loop je mee, Louis?’ vroeg Frits. ‘Dan kun je zien | |
[pagina 39]
| |
hoe wij de bioskoop ingaan’ (p. 181). Het is niet ondenkbaar dat Frits in deze gevallen het medelijden waar hij niet mee voor den dag kan komen, overkompenseert. Nog duidelijker is de bevrijdende werking op de lezer bij de talrijke gevallen van taboeverbreking (25 maal), waarbij door de personages in De avonden ongeveer alle konventies die ons gedrag inperken, met voeten worden getreden. Vooral het uitvoerig stilstaan bij exkrementele aangelegenheden (zie bv. p. 210), ouderdom, ziekteverschijnselen, snot, kunstgebitten en diverse vormen van gewelddadig en natuurlijk overlijden bevredigen kennelijk de sprekende personen, maar laten waarschijnlijk ook niet na bij menige lezer een stuk ‘Unbehagen in der Kultur’ op te lossen in een (al of niet onderdrukt) gegrinnik. Vooral morbide zijn de luidruchtige aanprijzingen, waarmee de gruwelverhalen veelal gepaard gaan; hier is bijvoorbeeld Frits aan het woord: ‘Die berichten van: kind door ontploffende granaat gedood. Prachtig. Laat leed van de oorlog. Dat is altijd heerlijk’ (p. 155). Ook in deze passages zal wel een bepaald soort gevoeligheid van de hoofdpersoon moeten worden weggespot. Uitsluitend van pragmatisch-komische aard zijn die gevallen waarbij de lezer zich kan vermeien in het feit dat hij beter op de hoogte is van een of andere situatie dan een of meer van de personages die haar meemaken. Dat superieure inzicht wordt de lezer van De avonden 15 keer deelachtig en we kunnen het subtiele procédé dat daarvoor zorgt lezersvoorsprong noemen. Het is een techniek die vooral bij komedieopvoeringen veel hilariteit pleegt te verwekken, bijvoorbeeld wanneer het publiek weet dat de echtgenoot zich onder een tafel heeft verborgen terwijl een vriend des huizes denkt dat hij alleen is met mevrouw en van de gelegenheid gebruik maakt om haar te verleiden. In de toneeltheorie spreken we dan van ‘dramatische ironie’ en het is verrassend dat Reve een dergelijke kompositorische kunstgreep in zijn eerste roman al zo voortreffelijk beheerst. Een simpel geval doet zich al in het eerste hoofdstuk voor, als we net hebben gehoord dat Frits een zak kolen heeft gehaald en zijn moeder prompt veronderstelt: ‘Nu heb je natuurlijk geen kolen gehaald’ (p. 10). Een geestiger én subtieler voorbeeld - omdat het Frits' extreme zuinig- | |
[pagina 40]
| |
heid onderstreept - is het geval met de chokoladerepen. Uitvoerig vernemen we dat de verkoper repen van zestig en van veertig cent heeft. Als Frits dan een reep van veertig cent aan kollega Pim geeft, levert zijn kommentaar een aardig staaltje van lezersvoorsprong op: ‘Het is heel duur’, zei Frits, ‘ze hadden ook goedkopere; maar ik dacht, het is voor Pim, dus het beste is nog maar net goed genoeg’ (p. 46). Reve gebruikt dit procédé ook nogal eens als hij ons deelgenoot maakt van Frits' overwegingen die dan voor de overige aanwezigen verborgen (moeten) blijven. Zo is het zeker tot vermaak van de konsument dat wij vernemen hoe Frits in gedachten de nieuweling Hoogkamp als ‘meneer Zak, geboren Vlinderdas’ aanduidt (p. 182). Een kenmerkend Reve-procédé om komisch effekt te bewerken is ook de bekende detailopsomming. Telkens komen minutieuze beschrijvingen voor van tamelijk zinloze bijzonderheden, waardoor met name het mismoedig makende tijdverlummelen van de hoofdpersoon wordt getypeerd. Zo vernemen we uitvoerig wat Frits op zaterdagmiddag in een la in de achterkamer vindt, o.a. een blokje dennehout, waarop dan een zin volgt als: ‘Hij bekeek het scherp, rook er aan, klopte er mee op zijn achterhoofd en legde het weer neer’ (p. 115). Het is lang niet zeker of iedere lezer een dergelijke passage komisch zal vinden. Wie het wel als zodanig registreert is waarschijnlijk gevoelig voor het feit dat deze detailopsomming - althans schijnbaar - strijdig is met onze normale verwachtingen omtrent literatuur. Daar pleegt immers elk detail signifikant te zijn en te passen in een konsistente samenhang. Het flagrant overtreden van een dergelijke literaire ‘wet’ werkt althans op mij onweerstaanbaar komisch. Dat neemt niet weg dat we tegelijkertijd best kunnen beseffen dat al deze absurde details tenslotte toch zinvol funktioneren in de beschrijving van neerdrukkende burgerlijkheid die Reve beoogt. Door ze vast te leggen lijkt de schrijver min of meer obsederende herinneringen te bezweren. ‘Zodra iets een naam heeft, is het bezworen’, schrijft Reve immers aan Carmiggelt (De taal der liefde, p. 112). Toch komt het verschijnsel detailopsomming in De avonden maar 14 keer voor, terwijl opnieuw vastgesteld kan worden dat ook dit komische procédé met veel meer nadruk en meer ‘literair’ wordt toegepast in De taal der liefde: ‘verschrikkelijke interieurs, geheel bestaande uit on- | |
[pagina 41]
| |
telbare kussens, kussentjes, glas in lood, bibelots, etagères, Friese boeken, vals antiek, vals porselein, valse kloostertafels en valse kleedjes (...)’ (p. 10). De twee laatste procédé's behoren typisch tot de ‘feitelijke’ komische verschijnselen. Het is hier geen kwestie van verwoorden, maar de gebeurtenissen zelf worden grappig door de kunstgrepen van de schrijver. Dat is duidelijk het geval met het procédé herhaling; vaste gewoontes en gezegden van zijn personages weet Reve precies zó vaak te vermelden dat het automatisme van de figuur grappig wordt. Vooral de stereotiepe uitlatingen van Frits' ouders krijgen een aspekt van komische dwanghandelingen. ‘Hoei boei’, zegt de moeder herhaaldelijk en over de vader pleegt ze te spreken als ‘die man’. Maar ook Frits zelf brengt het thema kaalhoofdigheid zo vaak op het tapijt dat het komisch gaat werken. Een aardig geval van herhaling hangt samen met het cadeau-in-veelvoud dat Frits voor het kind van Jaap en Joosje heeft meegebracht: een tinnen bord, een bekertje, twee repen én een appel. Maar tot tweemaal toe moet hij er zelf op wijzen (p. 49 en 55) dat die appel er ook bij hoort. Dergelijke herhalingen zijn natuurlijk alleen funktioneel als ze werkelijk tekenend (Frits' zuinigheid) of stereotiep zijn en werken komisch omdat ieder mechanisch handelen in levende mensen ons nu eenmaal lachwekkend voorkomt (vgl. de virtuoze manier waarop Multatuli bereikt dat Droogstoppel zichzelf door herhalingen en stop woorden karakteriseert). Tenslotte wordt in De avonden het meeste komische effekt bereikt door middel van het procédé herkenning, en wel een keer of zestig. Het geldt hier handelingen die zo worden gepresenteerd dat ze ons dadelijk vertrouwd voorkomen. De lezer dient erop te reageren met een gevoel van: ‘Ja, zo gaat dat precies!’ Een kenmerkend voorbeeld is het winderige gesprek op p. 29: ‘Hoe is het buiten nu?’ vroeg ze, ‘is er een koude wind?’ ‘Er is wind, maar geen koude wind’, zei Frits. ‘Wat noem jij koud?’ vroeg ze, ‘is het van die natte kou?’ ‘Het is een vochtige lucht’, zei Frits, ‘de wind is eigenlijk broeierig.’. Het gaat overigens vaak om scènetjes die, ook als men ze niet uit eigen ervaring kent, toch een vertrouwde indruk maken, omdat ze uitermate typerend lijken voor de gegeven situatie. In andere gevallen gaat het | |
[pagina 42]
| |
om direkt aan de werkelijkheid ontleende verschijnselen die satirisch weergegeven worden door een lichte overdrijving. Prachtig zijn zo de flarden grammofoonplatenverzoekprogramma's die enkele keren uit de luidspreker komen (p. 105 bijvoorbeeld). Treffend is ook de herkenning van sommige imitaties waar vriend Jaap nogal sterk in is. Zo typeert hij op p. 169-170 heel raak de montere praat van een echte natuurliefhebber: ‘Jawel’, zei Jaap (...), ‘wat is het in het voorjaar toch mooi, als alles zo groeit. Ik heb het klein hoefblad al in bloei gezien, nu is het wachten op de herfstasters, dan hebben we het weer gehad.’ Een speciale afdeling binnen deze rubriek vormen de ‘sleutel’-namen waar vrijwel iedere lezer meteen de werkelijke namen in herkent, zoals de voetbalclubs ‘Wees vlug’ en ‘Snelheid’ en het radio-orkest ‘De Luchtmeesters’.Ga naar voetnoot1 De komische kracht van dit procédé schuilt waarschijnlijk in de nauwe betrokkenheid bij het vertelde, die erdoor wordt bevorderd. Men kan zich ontspannen en op zijn gemak voelen in een bij uitstek vertrouwd wereldbeeld. Een opmerkelijke algemene konklusie die zich na het onderzoek van al deze komische momenten in De avonden opdringt, is het feit dat verreweg het meeste komische effekt wordt gesorteerd deer de manier waarop de personages spreken. Het andere uiterste zijn de dromen van Frits; om de protokollen daarvan valt nergens te lachen. Hoe uiterlijker dus de beschrijving, hoe komischer. De dromen zijn minder grappig dan het gedachtenleven, veel méér grappen bevatten de handelingen, en het meest ‘uitgesproken’ komisch zijn de gesprekken. Ook dat levert een aanwijzing voor de veronderstelling dat het komische een noodbrug is om het kontakt tussen Reve's personages te forceren. In deze zin fungeert dus veel van de humor in De avonden inderdaad als ondersteuning van de melancholieke vervreemdings-thematiek. Dat de lezer tegelijkertijd in hoge mate ‘bevrijd’, ontspannen en geamuseerd kan worden - daarvan lijkt Reve zich in 1947 nog nauwelijks bewust. Maar de ik-figuur die zich sinds de brievenboeken rechtstreeks tot die lezer wendt, is klaarblijkelijk van de kracht van deze komische procédé's overtuigd geraakt. Met steeds meer perfektie en virtuositeit wordt het | |
[pagina 43]
| |
verbale snelvuur sindsdien in stelling gebracht. Enerzijds natuurlijk omdat de boekenkoopman die Reve ook wil zijn, potentiële klanten graag ter wille is. Maar anderzijds omdat zijn grappen nog steeds het middel bij uitstek lijken om het kontakt met ‘gewone “normale” mensen’ (De taal der liefde, p. 41) dat hem ook nu nog benauwt, te kunnen forceren zonder zich pijnlijk te hoeven blootgeven. |
|