J.K. Rensburg 1870-1943. Een Joodse graalzoeker(1981)–Jaap Meijer, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] XLIII. Stervend Jaar. 'k Ween als een druipend boompje. Koolzwart boren Mijn twijge' als luchter, leeg, in grijze mist, Die mij rondom veld, bosch en weg verwischt. 'k Weet niet, waarom nog leefwil mij blijft storen In doodsbegeerte, want het licht moet smoren In altijd langer nacht. Wanhopig grist Mijn kroon door 't duister, (Dit behoort beslist In Deel V: Winterloof.) waarin 'k verloren Naar plaats en tijd zoek. 't Schijnt het hart te raken Der Aard', die stom steeds meer er in verdronk. Nu zij haar laatsten adem dreigt te slaken, Dooft ook in mij - zoo moe(!) - de levensvonk. (De tijdstroom blijft als lijkwa er om haken, Grauw floers, waarin 't met heel de Aard verzonk). Vorige Volgende