Scotchman van oorsprong, die zich van onder af aan heeft
opgewerkt. Hij heeft nooit echt in het leger geloofd, hoewel hij er natuurlijk
wel enorm door gevormd is. Daarom is die tijd in Tripoli waarschijnlijk in wezen
aan me voorbijgegaan: mijn ouders behoorden niet tot de ruling
class, ze maakten geen deel uit van het kolonialistische systeem, alles
werd als vanzelfsprekend aangenomen, er stak geen ideologie achter. Pas later
zag ik in dat ik als kind getuige was geweest van een koloniale
époque in de Engelse geschiedenis.
De sfeer thuis? 's Avonds werden er een paar biertjes gedronken met vrienden, ze
zongen liedjes, ja, legerliedjes, old favourites. Dat soort
gezelligheid. Geenszins de Sandhurst style, de officieren uit
de middle class, die vaak maar een jaar nodig hebben om de
rang te bereiken die mijn vader en zijn kameraden pas na een heel leven in het
leger kunnen krijgen. Nee, dat levert geen frustraties op - nou, tenminste niet
bewust.
Het beroep van mijn vader bracht met zich mee dat ik, toen ik elf was, naar een
boarding-school in Engeland gestuurd werd. Een behoorlijke
klap, ja. Maar 't was ook wel opwindend. Engeland kwam me toen heel exotisch
voor.
Op die kostschool hing vooral een homoseksuele sfeer - van het sentimentele
soort; er was nauwelijks of geen lichamelijk contact tussen de jongens. Er werd
veel aan sport gedaan. Mijn generatie was de eerste, denk ik, die
geïnteresseerd was in ideeën, boeken, muziek. In '65-'66
hoorde ik bij de oudere jongens en toen begonnen de dingen juist: The Beatles,
enzovoort. Ook over die tijd heb ik weinig of niets geschreven, tenminste niet
direct. De omgeving van Suffolk, waar die kostschooljaren zich afspelen, heeft
wel veel invloed op me gehad; het waren de plekken waar John Constable placht te
schilderen.
Op m'n achttiende ging ik studeren: Engelse literatuur in Sussex. In m'n derde
jaar ben ik begonnen te schrijven. Eerst een toneelstuk naar Tonio
Kröger van Thomas Mann, daarna nog een theaterspel. Het had
geen effect, ze werden niet opgevoerd.
Ik was bezeten van de angst dat ik niet bestond. Dat was een kwestie van stand.
De studenten die alles déden, waren meestal afkomstig uit de
professioneel-intellectuele middle class. En wat moest ik, met m'n
lower-middle-classachtergrond? Ik wilde iets creëren dat mijzelf zou
bepalen, ik wilde een onafhankelijk bestaan, een zekere autonomie, zodat ik me
niet hoefde te identificeren noch met de mensen om mij heen noch met mijn eigen
afkomst. Een eigen wereld - daar ging het om. En die vond ik in mijn short
stories.’
In 1975 kwam zijn eerste bundel First Love, Last Rites uit,
tegelijk in Nederland, Engeland en Amerika. Deze drie edities waren elk
afzonderlijk opgedragen aan zijn ouders, zijn beste vriend en zijn vriendin.
‘Ik had dat niet moeten doen,’ zegt hij nu, ‘je
kunt ze nu eenmaal niet allemaal tevredenstellen’, en hij lacht.