| |
| |
| |
Freek de Jonge
‘Als ze Uri Geller in de oorlog achter prikkeldraad hadden gezet, was
er niks aan de hand geweest.’
Freek de Jonge, na een Rotterdamse try-out van Een kannibaal als jij
en ik, in de artiestenbus terug naar Amsterdam, als reisleider voorin,
compleet met microfoon, één uur lang een verpletterende
act, het publiek ligt weer plat.
De Jonge, later, bij hem thuis: ‘Waarom heb ik geen goed contact met
één of twee mensen? Waarom moet ik zo nodig voor een grote
zaal gaan staan blèren dat ik eenzaam ben? Zo'n optreden in die bus
hád ook iets geforceerds. Toch berust het op dezelfde principes van
mijn gewone performance; inderdaad, het bang maken van de zaal zit er ook in.
Als die bereidheid tot angst er niet zo is, dan lopen ze ook gillend weg. En dat
is zeker al een paar keer gebeurd. Angst maakt mensen veel meer ontspannen,
uiteindelijk raken ze in wezen verlamd, en in zo'n situatie gaan ze ook
gemakkelijker zitten van: ha! ha! ha! en tegelijkertijd krijgt de ontroering
eerder vat op ze. Bram en ik zijn de koplopers van een bange groep, vertolkers
van angst zijn we. Natuurlijk! Ik ben ontzettend bang, panisch, altijd. Ik ben
zo bang voor pijn, ook. Ik schreeuw altijd harder dan nodig is als ik ergens
tegenaan loop.
Willem Nijholt had erg veel moeite om die rol van 'm te spelen. Iedereen zegt dat
Carol van Herwijnen mij in dat stuk verbeeldt. Maar ik ben die figuur van
Willem: dat panische jongetje dat maar gemanipuleerd wordt, dat maar gepest
wordt, dat maar op z'n sodemieter krijgt. In de eerste versie
zei-die ook bijna niets, kreeg als-ie iets te berde wilde brengen meteen een
schop. Nijholt voelde daar weinig voor na de eerste lezing. We hebben die rol
ook moeten omschrijven.’
Een kannibaal als jij en ik, musical van Freek de Jonge
& Bram Vermeulen (nog steeds Neerlands Hoop), onder regie van Eddy
Habbema: het verhaal van de onschuldige mens die ingepakt wordt door Het Systeem
van deze maatschappij.
| |
| |
Jack Jungle kan het niet langer aanzien hoe zijn Afrikaanse land door de blanken
verloederd wordt, hij trekt weg, de westerse wereld in, komt terecht in de Op Leven En Dood Show waar hij wegens weerspannig gedrag uit
gesmeten wordt, vervolgens moet ‘De Show’ wijken voor
oorlogsgeweld, en het einde van alles is dat alle medespelenden zich
geprogrammeerd door de middelmaat van het dagelijks bestaan op het toneel
bewegen.
Een type musical dat nauw aansluit bij de traditie van het Amerikaanse
undergroundtheater à la The Open Space, La mama
(waaruit een regisseur als Tom O'Horgan voortkwam, die Hair en
Lenny op poten zette); wat bij die producties (meestal
door Mickery Amsterdam geïmporteerd) opviel: de magere tekst annex
handeling, door sublieme vertolkers overspeeld.
Het verrassende van Een kannibaal als jij en ik: een
evenwichtig gemonteerde show, waarin de ontroerende tekst en actie, de meer dan
mooie muziek perfect samensmelten; gerenommeerde vaderlandse vedetten als Corrie
van Gorp en Willem Nijholt (die er niet voor terugdeinzen zich vol overgave te
afficheren als ‘De Sonneveld-kinderen’) blijken zich
wonderwel te kunnen aanpassen aan de verneukeratieve Bram & Freek-sfeer;
Carol van Herwijnen verkoopt met zijn fel persiflerend spel de makers van de
musical een rauwe trap onder hun reet; Riet Henius doet ons vergeten dat zij
ooit Seth Gaaikema assisteerde; de rest komt prima mee, uitschieters: een
vertederende Henk Votel, een veelzijdige Serge Henri Valcke.
Bram Vermeulen (28): ‘Dit is zonder meer een follow-up van Neerlands
Hoop Express. Wat opvalt: met name blijkt dat de sentimentaliteit een veel
grotere plaats inneemt dan we ons wel tijdens het maken ervan gerealiseerd
hebben. Bij de optredens van Neerlands Hoop als duo was ook wel veel sentiment
aanwezig, maar je had toch ook steeds weer die dubbele bodem waardoor het
publiek onrustig wordt. Het publiek gelooft niets meer van ons. Als wij nu in
die musical een liefdesscène neerzetten, juicht het publiek als je
die weer versjteert. Niemand gelooft ooit dat wij iets ernstigs doen.
Maar dit stuk is in z'n geheel ernstig - en daar is nu voor het publiek toch niet
onderuit te komen. We wilden - en daar komt 't tenslotte op neer - onszelf
vergroot op het toneel zien, zonder dat wij lijfelijk te zien waren. We wilden
één keer laten zien dat 't niet voor 100 procent aan onze
performance ligt, maar ook aan 't materiaal.’
Freek de Jonge, in zijn Amsterdamse woning, een aarzelende prater op het moment
dat ons gesprek erg persoonlijk wordt, vervuld van schaamte en paniek.
‘Ik kan veel facetten van mezelf in de musical terugvinden.
Voornamelijk die gespletenheid van mij tussen het optreden en het alledaagse
leven. Als je optreedt, en je schrijft, en je artiest bent, leef je altijd in
een soort roes, op de | |
| |
top van je kunnen. De aandacht van de
toeschouwer, toegespitster dan normaal, de mensen die naar je luisteren en dan
weer het dagelijks leven dat nog altijd bestaat uit 24 uur, waarvan 8 uur gevuld
met slaap, houd je 16 uur over, en als er per dag één uur
iets gebeurt, iets te lachen valt, dan is 't al veel.
Maar 's avonds word je drie uur lang zó intens bekeken, ben je
zó intens bezig - dat staat in geen enkele verhouding tot het gewone
leven. Je kunt 't ook op een gegeven moment haast niet meer verkopen dat er
overdag verveling is; die dynamiek van het ene en die betrekkelijke rust van het
andere - die gaan elkaar zo storen. De dynamiek van de populariteit en de
adynamiek van het gezinsleven.
Daar word ik ook zo depressief van: als artiest ben ik min of meer geslaagd, maar
als ik in de samenleving zou falen ten opzichte van de mensen voor wie ik
gekozen heb, dan zou ik m'n leven aan het eind toch weg kunnen gooien. Dat
gevecht, als ik zie hoe bepaalde artiesten geslaagd zijn en hoe ze hun leven
hebben ingedeeld - dat zie ik als een doem. De doem van De Treurige Clown - als
ik, zoals nu, aan iets nieuws moet beginnen, dan heb ik daar enorme last van.
Ja, ik heb ook iets ontzettends opvoederigs. Ik word panisch van mensen die geen
idee hebben waar ze mee bezig zijn. Je doet 't maar één
keer, dan moet je alles eruit halen wat erin zit. Je kunt op het ogenblik een
leven leiden dat vrij comfortabel is - maar je kunt toch ook gelukkig zijn
zonder al die hardware die binnengesleept wordt. En dat komt toch ook vanuit m'n
opvoeding.
Ik ben ontzettend calvinistisch opgevoed, tenminste met het idee dat er een God
was, dat dat het doel van je leven was, dus het leven zelf. Nou, dan moet je
kijken wat er in het leven het belangrijkste is en mijns inziens is het
belangrijkste in het leven de liefde en dan wel de liefde die je voor jezelf
hebt - en als je dat egoïsme in het leven centraal weet te stellen en
van daaruit kijkt of je iemand anders een plezier kunt doen, nou, dat is dan een
van de belangrijkste thema's uit die musical: hou het meest van jezelf en vanuit
jezelf van de ander. In de bijbel staat 't precies andersom: “Hebt uw
naaste lief gelijk uzelf” - maar het is toch omgekeerd:
“Hebt uzelf lief gelijk uw naaste.”
De breuk met het geloof heeft voor mij nooit iets van realiteit gehad. Het kwam
neer op een welles-nietes-discussie met m'n vader die dominee was. Als je nou,
zoals Hella en ik dat dan allemaal meemaken, al die klappen: eerst overlijdt je
zoontje, daarna krijg je een zoontje dat nu al maanden ziek is en we weten nog
steeds niet wat het is - dan ga je toch in een soort fatum geloven.
Maar 't heeft niets te betekenen, 't kan niets betekenen, want als je zegt: er is
een noodlot - wat is dat noodlot dan wel? Nou, dan kun je 't net zo goed God
noemen, iemand die zegt: “Jij hebt nu zo veel succes, nu gaan we jou
es zo veel trouble bezorgen.” Je voelt 't
tóch zo, je gaat 't tóch zo voelen. Maar dat | |
| |
moet je bij jezelf ontkennen. Dan moet je zeggen: 't feit dat je een kind
verwekt, is net zo toevallig als het feit dat een kind doodgaat. Dat is niet
moeilijk voor mij; er is een blinde voortgang in de dingen die ik zeg; 't lijkt
allemaal wel gevoelig, maar in wezen is 't van alle gevoel ontbloot.
Het succes, 't feit dat je op het toneel staat - dat zijn dingen die niet zozeer
iets aan jezelf veranderen als wel aan je omgeving. Het sterven van je kind
verandert ook iets aan je omgeving. De spontaniteit waarmee je benaderd wordt,
wordt dan veel kleiner. Het taboe van de dood: de mensen hebben geen opener
meer, want de geijkte opener is meestal de lach. De eerste opener is:
“Hoe gaat 't?”, en daar wordt al geen antwoord meer op
gegeven, daar kun je al niets meer op zeggen.
Ik heb ontzettend weinig reële contacten met mensen. Dat vind ik
helemaal niet zo erg. Dat is altijd al zo geweest. Ik heb altijd grappen
gemaakt. Ik hou 't contact altijd open, maar de mensen hebben bij mij nu eenmaal
altijd het gevoel dat ze verneukt worden.
Zelfs in de hardste omstandigheden maak ik een grap. Ook toen Jork gestorven was,
kon ik grapjes maken. Vrijdag moest ik met de Express optreden en woensdag was
de begrafenis geweest - en die vrijdag kwam ik weer al die jongens tegen en die
kwamen naar mij toe en ik vind dat dan tegelijk groots, droevig, ik kan er ook
meteen cynisch over doen; al die mensjes waarmee je een waanzinnige relatie hebt
die gebaseerd is op lol, schijn en onzin en gezelligheid, die zie je dan ineens
op je af strompelen en hun gezicht wegdraaien.
Ik keur dat niet af, maar dan zie ik wel het fiasco van de hele mensheid daar in
kort bestek. En daar word ik dan door geamuseerd. Daar ga ik dan een soort
grapjes over maken, ik wil die mensen dan opbeuren. En op een gegeven moment zei
Bram: “Nu moet je ophouwen!, nóu moet je
ophouwen!” En toen dacht ik bij mezelf: hij heeft gelijk.
Tegelijkertijd is die drang om grapjes te maken bij mij zo sterk - dat kan ik
toch nooit onderdrukken.
The Boys in the Band, Virginia Woolf - die spelletjes die
mensen met elkaar spelen, dat trekt me waanzinnig. Mijn spel is: grappen maken
en kijken waar de grens ligt. Wanneer begint iemand te huilen? Heeft iemand door
hoe verschrikkelijk het allemaal wel is? De onmacht om met elkaar om te gaan.
Ja, ik hou 't zelf ook wel af, dat mensen normaal met mij kunnen verkeren;
vroeger kon ik gemakkelijk over mezelf praten, op een gegeven moment is dat
opgehouden. Eigenlijk vanaf het moment dat ik 't ben gaan opschrijven, dat ik
ook ben gaan optreden. En dan word je weer bang; dat het theaterleven je
helemaal zal gaan infecteren, beheersen.
De relatie met mijn vrouw, bijvoorbeeld, zou fiftyfifty moeten zijn - dat is niet
zo; ik ga weg wanneer ik weg moet voor m'n werk. Zoiets vreet aan me. En dan
moet zij me weer opbeuren - wat toch waanzin is! 't Zou omgekeerd moeten zijn!
En ik kon de avond na de begrafenis alweer grappen maken, zij niet.
| |
| |
We zijn met ons dochtertje en de hond twee maanden op vakantie naar Frankrijk
geweest. Ik was wel tamelijk gespannen, toch vond ik het fantastisch. En nu nog
zeg ik wel tegen Hella: “Herinner je je nog hoe we daar en daar dat
weggetje afliepen en dat er zus en zo gebeurde?” En dan zegt zij:
“Ik heb de hele vakantie aan Jork moeten denken.” Een klap
in m'n gezicht. Ik dacht bij mezelf: je bent een enorme klootzak, want we zijn
twee maanden weggeweest en hoe vaak hebben we 't erover gehad? Voor mij is
één keer erover praten wel voldoende. Nu denk ik niet
één keer per dag aan hem, maar wel aan een grafje op
Texel.
Wat moet je met mensen? Zodra 't om iets wezenlijks gaat, zie je de oogjes al
afdwalen. Dan gooi ik er maar gelijk een grap tegenaan. Het is een kwestie van
grote teleurstelling. En dat is dan het hele punt: vanuit die deceptie ga je op
een platform staan, je zoekt op die manier contact.
Ik heb twee grote teleurstellingen te verwerken gehad. Dat mijn vader doodgepest
is door de kerkorganisatie en later heb ik een enorme opsodemieter gehad dat
alle hoop die ik op Provo gevestigd had op niets bleek te berusten. Achteraf
denk je dan: waarom heb ik zelfs op de begrafenis van mijn vader een mooi
gedicht staan voorlezen, waarom heb ik de zaak niet stijf gescholden, al die
huichelaars die daar stonden, die m'n vader kapot hadden gemaakt? Het was
veertien dagen voordat we als Neerlands Hoop In Bange Dagen gingen optreden. Die
macht over het woord moet ik toen al gehad hebben.
Verwerken? Nee, je kunt er hoogstens iets over zeggen. Verwerken zou zijn: de
boel in stukjes breken en met een slok water doorspoelen. Nu kan ik wel zeggen:
“Op de dag dat m'n zoon geboren werd, hebben we een vaatwasmachine
gekocht. Die vaatwasmachine hebben we nog” - in die sfeer ligt 't.
Dat is wat ik over het leven denk: alles wat je aan dingen binnenhaalt, daar
krijg je garantie op; alleen kinderen en persoonlijke relaties zijn aan de
wilden overgeleverd.
Ik heb toch altijd dit gevoel gehad: dat niemand naar me wilde luisteren. Ik heb
bij de kleuterjuffrouw op schoot gezeten en de rest van m'n schooltijd had ik
bij alle leraren op schoot willen zitten. Ik wil nóg steeds
vertroeteld worden, ja. Maar eigenlijk weet ik niet precies waar ik om vraag, ik
weet niet waar ik om vraag. En daar gaat ook weer die musical over: hoe je,
ofschoon in onschuld geboren, met schuld opgezadeld, aangepast je leven tegemoet
gaat.
't Is toch waanzin dat je jeugd maar twintig jaar duurt en dat je van die tijd af
geacht wordt je redelijk te gedragen. Dat zit me verschrikkelijk dwars. Maar
altijd wordt er weer gezegd: “Een revolutionair kan beter in de
strijd ten onder gaan; 't feit dat je gewonnen hebt, betekent niets.”
Later zegt dezelfde man die dat gedebiteerd heeft, vanuit de zaal:
“De strijd gaat door!” Het zoet der overwinning is niets;
er moet weer iets komen.
| |
| |
De liefde zoals die in boeken beschreven, in liedjes bezongen wordt - wat stelt
't voor, daarbij vergeleken, daarnaar verlangd, als je 't eindelijk krijgt? En
het succes? Je werkt, je krijgt het, je werkt door want je denkt: “Is
dit het nou?”, en dan word je ingepakt door het publiek; je bent
idool geworden.
Op m'n eenentwintigste ben ik Nederlands gaan studeren. Twee jaar lang heb ik een
diepe depressie gehad, tot ik met Bram ben gaan werken. Ik wil de oorzaken van
die depressie niet ophalen, niet voor jou, niet voor mezelf. Nee, nee, dat durf
ik niet. Als ik, zoals nu, weer aan iets nieuws moet beginnen, dan voel ik die
depressie weer, en ik denk alleen maar: hoe ben ik er toen uit gekomen, hoe ging
dat ook alweer. De oorzaken blijven verborgen.
God, 't heeft ermee te maken dat je je op 'n gegeven moment aan iemand geeft en
dan wordt 't verkeerd gebruikt. Mijn vorm van leven, mijn open manier van
opstellen is een paar keer gekwetst, mislukt. Je zou kunnen zeggen: ik leid een
puur mislukt leven. Nou ja, dat is ook weer overdreven. Maar 't is wel zo: je
hecht aan een paar dingen en die zijn me deels ontnomen.
Ik heb een behoorlijk verdedigingsmechanisme opgebouwd. Ik heb het
mechanisme-om-mekaar-te-pakken wel gezien, gevoeld. Vandaar ook dat ik snel
geneigd ben om van persoonlijke dingen iets algemeens te maken. Ja, ik
“geef graag een lesje”. Ik analyseer dingen het liefst van
me af. Vandaar wellicht dat toneelspel. Met het publiek ook doen waarvan je
nooit zou willen dat het jou werd aangedaan. Een oneerlijke superioriteit. Als
er iets vervelends uit de zaal komt, krijg ik iets heel lelijks over me.
Laatst was ik op een poëzieavond in Rotterdam en ik wou echt de lach
weren; daar had ik ook een gedichtje over, zo van: “Overal waar ik kom, heb ik de lachers op mijn hand, en stoten de mensen
elkaar aan van: nu wordt het lachen geblazen. Dat is me op menige begrafenis
al lelijk opgebroken.” Toen begon zo'n man in een mooi
maatspijkerjasje - en die heb ik met de grond gelijkgemaakt. Mensen zeiden
achteraf tegen me: was dat nou nodig geweest?
Met dat rolstoelnummer had ik wel degelijk confrontaties met die mensen in de
zaal. Dat is toch de leukigheid van mensen. Schrijf je in die musical iets over
ondrinkbaar water, komen er mensen in Rotterdam naar je toe zo van:
“Toch leuk dat u iets over onze stad erin geschreven
hebt.” Ze zijn op een bepaalde manier dan ook vereerd dat het over
hen gaat, die mensen in hun rolstoelen, die vinden 't prachtig. Elke herkenning,
hoe akelig ook, is prettig. Gedeelde smart is halve smart. Trouwens, in het
begin dat ik dat nummer deed, was ik doodsbang, dat ik niet uit die rolstoel zou
kunnen komen.
Ach, over het algemeen is het zo dat de mensen over mijn kritische toon
héén lachen. Daarom vind ik ook dat ik ze mag kwetsen en
dat ik streng mag zijn. Als zij mijn lachjes eruit willen kiezen, mag ik toch
ook de dingen eruit kiezen waarop ik hén pak. Dat is een soort
eerlijke deal. Nu moet ik weer wat maken, ik zit in een indolentie, ik denk:
laat mij nu maar achter, ik zit hier uitstekend, de wereld trekt wel aan mij
voorbij.
| |
| |
Ik geloof dat niemand zo begaan is met Het Lot Van De Mensheid. En ik misschien
wel het laatst van allemaal. Je bent allemaal begaan met je eigen lot en dat
wordt dan verwoord door “milieuverontreiniging” - en de
oorlogs-angst in Een kannibaal is allemaal doodsangst van
jezelf. Het stuk eindigt inderdaad met de verbeelding van een depressie: Willem
ligt daar murw geslagen en kapot - dat ben ik in die jaren van mijn
studententijd. Dan komt het moment dat die kapotgemaakte figuur uit de musical
omgeschoold wordt en drie facetten uit z'n leven voorgeschoteld krijgt: de
vechter, de Leider en de performer - en ten slotte moet-ie dan het leven vinden
in het huwelijk. Dat ben ik ook.
't Conflict is: ik ben getrouwd, ik heb twee kinderen. Ik heb ook
gekózen voor het huwelijk, dat zie ik heel sterk als een keuze. Maar
kan ik die keuze zo ver doortrekken voor mezelf dat ik zeg: o, dat toneel is
leuk. Dat kan ik niet. Als ik werkelijk voor de keuze gesteld
word, kies ik voor het theater, onherroepelijk.
Die vechter-politicus-zanger, dat is voor mij één; dat
verbeeldt voor mij het toneel. Ik zie hoe lullig die drie-eenheid is, toch kies
ik er onvoorwaardelijk voor. Je manipuleert, maar je geeft toch ook steun. Wat
je nu steeds meer om je heen hoort: dat er behoefte is aan een Leider, aan een
Sterke Man. Ik propageer dat je met onzekerheden moet kunnen leren leven, want
er zijn louter onzekerheden.
En dat is nu juist mijn angst: ik kan dat niet. Ik kan zelf niet met mijn
onzekerheden leven. Ik kan niet met de onzekerheid leven: is mijn liefde wel
groot genoeg voor mijn vrouw, slaag ik wel in het leven, waar gaat 't eigenlijk
allemaal om? Dat soort onzekerheden. Daar kan ik zelf niet eens tegenop, maar
wat ik propageer in m'n teksten is: 't is zo'n waanzinnige en onzekere en
toevallige gebeurtenis: dat is nu juist het aardige van het leven, dat 't
géén reden heeft en géén doel.
Dat is inderdaad paradoxaal, ja. Dat superieure gedrag van mij op het toneel, dat
slaat ook nergens op. Ik ben zo bang als ik weet niet wat. Ik snak er toch ook
naar om op het toneel onzeker te zijn. In dat programma voor het boekenbal heb
ik zo'n moment gehad. Ik las toen iets voor over de dood van m'n kind. Er was
geen directe aanleiding om dat op te schrijven. Wat was 't? Dat je een rilling
over je rug krijgt als je 't op het toneel zegt.
Er was net zomin een aanleiding als er voor Uri Geller een aanleiding is om een
sleutel krom te buigen (en dat schijnt nog een goocheltruc te zijn ook), als er
voor een schrijver een aanleiding is juist dát op te schrijven, voor
een componist om dit liedje te maken. Het is de magie. Jezus is toch ook
voornamelijk gewaardeerd om het feit dat-ie een lamme kon laten lopen en niet om
wat-ie gezegd heeft - dat was nog niet eens meegenomen, daar werd niet eens naar
geluisterd. Maar elke keer moest-ie weer over dat water sjokken. “Doe
dat nog es, van dat water!”
| |
| |
Er valt niets anders te vrezen dan de vrees zelf. Ons zoontje Jelle is ziek. Hoe
denk je dat je zijn dood tegen kunt houden? En nu geeft-ie nog aan dat-ie ziek
is, maar over vijf jaar komt-ie onder een auto, misschien; kerngezond verlaat
hij het huis. Ik leef op m'n angsten.
De laatste scène uit de musical is inderdaad wat ik als het toppunt
van angst kan verbeelden: de totale geprogrammeerdheid van mensen, de totale
middelmaat, de totale corruptie. Het is waar: voor deze productie
(ongesubsidieerd) heb ik een interview aan de Story gegeven en
aan dat verderfelijke blad Weekend en ik heb Willem (Nijholt)
gevraagd of-ie De Telegraaf wou inschakelen, wat ook prompt
gebeurd is.
Dat is corrupt en ik voel me er behoorlijk lullig over; dat kan ik je verzekeren.
Maar er is in Nederland toch geen underground die ons steunt. En we zijn toch
geen misdadigers. Het product dat we aan de man willen brengen is toch goed. En
we weigeren de interviewers van Story, Weekend en De Telegraaf zeker als we weer in februari met z'n tweeën
gaan werken. Dit is een andere opdracht.
Hoe onafhankelijker de mensen zijn door hun eten en hun rijkdom, hoe hoger 't
moreel. Als je niets hebt en je kunt niets krijgen, dan ben je een rat. In een
oorlogssituatie ben ik een rat. Wat we aanvallen in onze programma's is
inderdaad wat we nu doen met Story, Weekend, De Telegraaf.
Maar wij kunnen ons dat veroorloven vanuit een luxesituatie.
Deze musical is geen luxe. Onze platen worden toch ook door emi gedistribueerd. Nou, als die maatschappij niet door de maffia
geregeerd wordt, dan weet ik niet meer wat de maffia doet. Ik had een column in
Oor - dat blad bestaat bij de gratie van de
platenmaatschappijen die erin adverteren. Dat systeem is bereid zo ver te gaan.
Dat systeem geeft steeds meer stukjes prijs - dat lijkt zo. Toch, 't loopt uit
op 1984; de vertrossing wordt de Grote Leider; er is geen doel, er is geen
bestemming, maar er is ook geen echte vreugde meer en echt verdriet; wat test:
Entertainment.
Ja, ik ben één langgerekte schreeuw, van: ik ben een van
jullie. Maar ik wens me er niet bij neer te leggen dat alles bestaat uit een
gemiddelde. Ik ben geen kritiekloze consument. Ik nuttig 't wel allemaal, maar
ik verzet me er hevig tegen. Nederland zou toch één groot
Walden kunnen worden... Walden en Muyselaar... ha, ha!... Nou ja, we zouden toch
allemaal onze eigen groenten en aardappelen kunnen gaan verbouwen, dan zou 't
begrotingstekort toch wel in te krimpen zijn?’
We verlaten zijn huis, praten wat in een kroeg, laat in de namiddag. Ik noteer
wat op bierviltjes.
Freek de Jonge: ‘Ik zit na te denken over een nummer van een man die
in een kast zit. Als zo'n man maar eenmaal gewend is, kun je hem toch de
vrijheid geven?
| |
| |
De grootste humorist is Kafka geweest. Daar hebben die depressies van mij ook mee
te maken. Die universiteit waar ik Nederlands wilde gaan studeren, de
vernederende ontgroening in het corps: Kafka.
Ik bewonder Lenny Bruce. Ik walg van het onontkoombare van zijn lot. Ik word
liever de Bomans van de jaren tachtig, liever de corrupte Bourgondiër
dan de geflipte revolutionairen als Kafka en Bruce.’
En wanneer ik hem wijs op de brechtiaanse invloeden in zijn musical.
‘Ik hou van die slimme mannetjes die 't zo goed weten: Arturo Ui,
Mackie Messer, zo'n humorist als Henk Elsink.’
We eten bij hem thuis, gaan daarna met de trein naar Rotterdam om de musical nog
eens te zien.
We nemen de tram naar het centraal station. De Jonge is verbijsterd dat hij voor
zijn piek maar één stempeltje kan krijgen, raakt in
gesprek met een oud mannetje over dit probleem. Het mannetje: ‘Ja,
maar voor die gulden kun je ook twee uur lang gebruikmaken van je
overstaprecht.’
De Jonge: ‘Daar heeft u dan wel veel aan, op uw leeftijd, met die stok
van u.’
Gelach in de tram. Hij wordt duidelijk herkend van de televisie.
Het mannetje: ‘U is geestig, u ontmoet zeker wel eens meneer
Carmiggelt.’
De Jonge later: ‘Dat vond ik zo leuk, schattig, die man herkende me
niet.
Die televisie heeft inderdaad die impact van ons theateroptreden niet. De
compilatie vond ik 't leukste. De tv heeft niet dat onontkoombare van het
toneel. Mensen kunnen zich aan ons onttrekken, kopje thee laten vallen als ik
kanker zeg of zo. Tv is geen absoluut medium. Daar is onze act mee
wég.’
In de trein: ‘Ja, ik hou van die boerenslimme mannetjes, die helemaal,
in hun beperkte sfeer, het leven dóórhebben, dat wil
zeggen: dat ze weten hoe aan geld te kunnen komen. Want dát is toch
voor veel mensen het leven dóórhebben. Over zo'n mannetje
zou ik een stuk willen schrijven, die hele beperkte sfeer - en dan ook 't idee
geven dat dat heldje uit het stuk gelijk heeft.
Mensen die om je lachen en daarvoor willen betalen - dat is ook een manier om aan
geld te komen. Nou, dat wordt dan door een hele hoop van onze collegae
uitgebuit. Die show van Elsink. Een man die de angst om een kind te verwekken
verbeeldt door in travestie op te treden en te zeggen dat-ie zo misselijk is en
trek in augurken heeft - dat is toch walgelijk.
Voor mij betekent dat de mensen om mij komen lachen en daarvoor willen betalen
ook nog een heleboel verdriet en persoonlijke ellende. Ik denk namelijk nog over
't leven na en dat levert een hoop problemen op.
In Een kannibaal als jij en ik speelt de leider van de Op Leven En Dood Show, Bom Duiten, een grote rol, zo'n
brechtiaanse rol; Bom Duiten weet wat je de | |
| |
mensen moet geven, wat
de mensen willen - en dat heb ik ook zo sterk tegen de showbizz. Wij geven met
onze show niet direct wat de mensen verwachten, we willen ze toch het theater
binnenhalen en daar gebruiken we onze middelen voor.
Jasperina de Jong heeft het niet zo moeilijk met haar musical, De
engel van Amsterdam, waarin precies aan de behoefte van het publiek
tegemoetgekomen wordt; het thema van de Nieuwmarkt nog eens zoet uitgemolken.
Bovendien heeft ze subsidie. Haar zakelijk leider had de danseressen beloofd dat
hij hun ww tijdens de repetitietijd zou aanvullen; toen bleek
dat het ballet tijdens de voorbereidingen van de show geen recht op uitkering
had, betaalde die Bom Duiten niks; want hij had toch beloofd dat
hij de ww aan zou vullen. Geen ww, dus geen aanvulling, haha! Wij hebben al ons geld van Neerlands Hoop
Express in deze musical gestoken. En als je nou nagaat dat we pas sinds Plankenkoorts goed draaien, dus pas drie jaar.
Bom Duiten, Arturo Ui, Elsink - het ligt in elkaars verlengde. De boerenslimheid.
Hitler is de triomf van de boerenslimheid, van het terugbrengen van de normen
naar twee of drie dingen waaraan je hoeft te denken, en dat is 't dan. Dat is de
vertrossing.
Ik ben voor een partij die daadwerkelijke verandering wil en dat ook doorvoert.
Ik heb een hoop hardware en van dat soort spullen in huis. Als er gezegd zou
worden: de helft moet weg ten behoeve van arme mensen, dan zou ik dat doen - ik
zou nog wel meer willen geven als het voor dat doel zou worden aangewend.
Theater kan geen andere functie hebben dan getuigen. Ook als je amusement brengt.
Je mag de mensen wel amuseren maar tegelijkertijd moet je ze erop attent maken
in welke luxueuze situatie ze verkeren dat ze geamuseerd kunnen
worden.’
In Den Haag stappen twee oudere heren de coupé binnen. Er ontstaat een
levendig gesprek tussen ons vieren, uitmondend in een mooie dialoog tussen de
twee mannen die elkaar niet direct blijken te kennen maar wel via via - ze
hebben beiden in Het Verzet gezeten, de Overvallen vliegen weldra door de lucht.
Freek raakt zeer opgewonden, vertelt van alles en nog wat over zijn vrouw, over
zichzelf, over mij.
Op het station in Rotterdam zegt hij: ‘Jongen, in zo'n situatie geef
ik me he-le-maal.’
Hij danst opgetogen over het perron. Ik vraag waarom hij de heren geen kaartje
voor zijn musical heeft aangeboden. Hij zegt (gespeeld?) verontwaardigd:
‘Maar 't is toch een vrije productie?!’
| |
| |
Even later, in de zaal van het Luxor Theater: Jack Jungle neemt afscheid van zijn
(dode) vader. Het duet:
Op de grens van dood en leven
Op de grens van nieuw en oud
Zul je zien, al is 't maar even,
Wie er werkelijk van je houdt
Dan elkaar een steuntje geven
Vader: ik ben oud en jij bent groot
Zoon: jij bent oud en ik ben groot
Bang voor het doodgaan in dit leven
Bang voor het leven voor de dood.
Freek de Jonge, in het donker naast mij: ‘En dan te bedenken. Toen ik
negenentwintig was, had ik al een vader en een zoontje die dood
waren.’
|
|