...Maar ik denk dat iedereen die achter de dingen wil kijken ermee te maken
heeft, met die gereserveerdheid, die mystieke inslag. Als ge achter de dingen
weg wil denken; we lijden allemaal aan een gevoel van begrenzing, dan wil men
daarachter geraken, in die grote ruimte... Maar men zal veel moeten laten
afsterven, onthechten van dingen die er niet toe doen. Rijkdom, autoriteit,
flauwekul, dat heeft niets met het leven te maken.
Beethoven, zelfs in die heroïsche passages... hij houdt 't niet vol,
hè. Onmiddellijk volgt er een deemoed. Na een heldhaftig motief komt
dan weer, ach!, zulk een klagende eenvoud, hè. Ik noem dat soort
eenvoud: geheiligd. En in alle grote kunst is iets van die geheiligde eenvoud
aanwezig.’
Hij laat plotseling de bandrecorder stopzetten - luistert dan met smaak het
voorafgaande gesprek af. Glimlachend, diep ernstig, of met een even pijnlijk
vertrokken gezicht. Na afloop straalt hij, gaat genoeglijk in een andere stoel
zitten, meer ontspannen nu.
Over liefde en vriendschap, over geestelijke onthechting: ‘Echt
liefhebben is totaal zichzelf zijn en zichzelf vergeten. Maar wat vergeet men
dan als men op dat punt gekomen zichzelf vergeet? Vraagteken.
Mijn ouderdom voel ik niet als verval, ik ben frisser dan ooit. Tot m'n 45ste ben
ik altijd ziek geweest.’ De ziekte van Gilliams heeft te maken met
vernauwing van de bloedvaten gepaard gaande met een gevoel van verstikken.
‘Een psychosomatische kwaal,’ denkt hij. Hij weet nooit
wanneer hem die aanvallen te wachten staan. Zegt dat hij er voor het gesprek
bang voor was, dat hij zich nu, langzaamaan, beter gaat voelen.
‘De dood is mij zo onverschillig als het maar zijn kan. Ik ben er al
zo'n twee keer heel dicht bij geweest. Dat is de gewoonste zaak van de wereld.
Ik was niet bang, ik was zelfs in zo'n toestand van: we zijn er vanaf. Oef! Ik
was toen nog jong. Ik ben zo'n buitenissig slecht sujet. Zo
eigenzinnig.’
Houdt van de jonge Goethe, natuurliefhebber, is allergisch voor de diersoorten
die hij bemint - kan nauwelijks ademhalen als hij ergens komt waar katten zijn,
heeft altijd een poes willen hebben.
Praat over zijn vrouw, met wie hij 32 jaar mee getrouwd is, en goed:
‘Wij doen niet flauw, hoor.’ Heeft, tot zijn grote
verdriet, geen kinderen.
‘Die nakomelingschap vind ik op zichzelf geen probleem. Dat is maar
voor de mensen die grote fortuinen nalaten, of die zich in zovele generaties
willen bestendigen. Ik voel dat anders aan, en dat is weer die bijzondere
vriendschap. Dat mis ik, hè, en dat mist mijn vrouw ook. Dat wat gij
dan liefde zou noemen... die warme, gezellige betrouwbare vriendschap van het
kind. De mensen beseffen het niet. Maar als ge 't beseft...
Moest ik leven geschapen hebben toen er nog geen leven was, en ik zou weten wat
ik nu weet, dan had ik nooit die verantwoording op me hebben durven nemen.
Kinderen nemen is iets anders, begrijp me niet verkeerd: het is er