Verloofde koninksbruidt
(1978)–Lodewijk Meyer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
I. Tooneel.Ghrimoald, Hófmeester.
Hófmeester
1105[regelnummer]
Ghy viert den breidel, Heer, te ruim an uw' weemoedigheidt.
Ghrimoald
't Gheval spuwt op my uit het bitterst zyner woedigheidt.
Bestraalt de ghulde zon, óft heeft hy ooit bestraalt,
Van daar hy 's mórghens rijst, tót daar hy 's avendts daalt,
Een vader, zo met ramp, en kommer overghooten,
1110[regelnummer]
Als my, die, voor een uur, van dry doorluchte looten
Van mijne aaloude stam, twee zoonen, tróts van moedt,
En eene dóchter, wierdt gheliefkoost, en beghroet;
En nu de moordt van twee de vuurschaar der rechtvaerdigheidtGa naar eind1113
Ghebiedt te spannen, om den derden, na de waerdigheidt
1115[regelnummer]
Van broêr- en zustermoordt, op t'óff'ren an hun ghraf,
Indien barmhartigheidt niet kreukt de strenge straf.
Ach zoon, en dóchter, die begheeven hebt dit leeven!
Ach zoon, die 't nóch gheniet; maar ook haast zult begheeven!
Hoe pijnt de liefde, die 'k u toedraagh, weederzijdts,
1120[regelnummer]
Dit vaders harte, en própt mijn' boezem zo vol strijdts
Voor d'een, en d'andere, die elk staan na de zeeghe?
'k Ben 't einde raadts; en dit ghefólterdt hart, verleeghen
Met liefde teeghens liefd', scheidt onverrichter zaak!
Maar hoe, mijn hart, zult ghy dan weigheren de wraak,
1125[regelnummer]
Die mijner kind'ren moordt afvordert van mijn' deeghen?
O neen: de liefde, die 'k hun toedraagh, streeft 'er teeghen,
En wil, dat zy haar' lust, tót walghens toe, verzaad',
En straf den moordenaar na waerde zyner daadt.
Maar magh 't u ook van 't hart, mijn hart, uw' stem te gheeven,
1130[regelnummer]
Dat van een telgh, die haar van dry nóch is ghebleeven,
Uw' stam gheknót, en zo ghesnoeidt werd' van haar' kroon?
O neen; mijn' vaderliefd' pleit ook voor deezen zoon,
En brandt zo vuurigh, om hem 't leeven te bewaaren,
Als hen te wreeken. Ach! hoe prangen, hoe bezwaaren
1135[regelnummer]
Mijn' ziel de leevende, en de doode, te ghelijk!
Deez' roepen, dat het Recht een billijk vonnis strijk'.
Die, dat men plaats ook der barmhartigheidt wil gheeven.
Deez' eisschen lijfstraf, en den moordenaar zijn leeven.
Die smeekt, om lijfsghenade, en berghing van dat pandt.
1140[regelnummer]
Deez' wringen 't vinnigh zwaerdt der wraakzucht in de handt.
Die weederhoudt haar' arm, en doet haar' gramschap minderen.
Deez' schreeuwen, Vader, wreek de moordt van uwe kinderen.
Die bidt daar teeghen aan, spaar, Vader, uwen zoon,
Den stut uws ouderdoms, en erver van uw' kroon.
1145[regelnummer]
Na welke zyde zal ik, onghelukkigh vader,
My wenden? Wien leen ik het oor? wiens ramp treft nader?
Wiens eisch volvoer ik? Ach, hoe is my 't hart beklemdt!
Hoe wordt mijn' bange bórst beneepen, en dus vremdt
Bestórmdt van tóghten, die elkander teeghenstreeven!Ga naar eind1149
1150[regelnummer]
'k Wil recht, ik wil ghenâ; 'k wil wreeken, 'k wil vergheeven;
'k Wil deez', en dien zijn' eisch voldoen, en niet voldoen.
Ay dul Gheluk, wat hebtghe op my dus fel te woên,Ga naar eind1152
| |
[pagina 137]
| |
En 't bitterste uwer ghal, met eene ghulp, te braaken!
Wat hadtghe in dit gheding, balstuurighe, te maaken
1155[regelnummer]
My tót den Rechter, en mijn' kind'ren tót party?
Waarom zijn de vermoorde, óft de vermoorder my
Niet vreemdt? Hoe licht zou 't zijn, voor my, de moordt te wreeken
Op 't strengste, ófte uit ghenâ den moorder vry te spreeken?
Nu kan ik tót het een', nócht 't andere verstaan.Ga naar eind1159
1160[regelnummer]
Maar hoe, zal dan een zoon de schaal doen overslaan,
En zwaarer weeghen, dan een zoon, en dóchter samen?
De liefde tót een kindt, wiens zich mijn' ziel moet schaamen,
Zo meenighmaal haar schiet zijne ondaadt in 't ghedacht',
Heeft die, op 't vaderlijk ghemoedt, dan ghrooter kracht,
1165[regelnummer]
Als tót twee kind'ren, die nooit dierghelijks bedreeven?
Helaas! stondt, voor de doodt des leevenden, het leeven
Van een der doode slechts te koop, mijn' liefde ghaf
Den wreeden moordenaar fluks over aan de straf.
Nu zou zijn' doodt hen niet alleen doen niet herleeven;
1170[regelnummer]
Maar my nóch rooven hem, die over is ghebleeven
Mijn' ouderdom ten steun, het Britsche Koningdom
Ten Erfprins, en Prinsses Mathild' ten bruideghom.
Ach kinderen, die in de lente van uw leeven,
Daar aan, zo deerelijk, lijdt schipbreuk, wilt vergheeven
1175[regelnummer]
Uw' Vader; dat hy u de wraak, welk' hem uw' doodt
Afvordert, weighert; dat hy kreukt het recht, uit noodt,
En, daar uw' onghelijk hem maant tót scherp verghelden,
Uw' broeder, en zijn' zoon, de misdaadt quijt wil schelden.
Helaas!
Hófmeester
Maar Vórst, heeft hy de moorden al beghaan?Ga naar eind1179
1180[regelnummer]
Waar zijn de tuighen? waar het blijk? wie klaaght hem aan?Ga naar eind1180
Ghrimoald
Mijn' ghemaalin.
Hófmeester
Maar Heer, de waarheidt in 't gherichte
Vereischt twee monden, die den schuldighen betichten,
Twee monden, die door zucht van haat, nóchte eighenbaat,
Iets anders tuighen, als de zaak gheschooren staat.Ga naar eind1184
1185[regelnummer]
Hier noemtghe 'er nu maar eene, en die nóch daarbeneeven
Viellicht, door averechtsche inzichten aanghedreeven,
De waarheidt spaart, en gheeft een valsch ghetuighenis,
Belaadende een' met schuldt, die onbelaaden is.
Ghrimoald
'k Beken, nu ik het wel bezef, mijn' ghemaalinne
1190[regelnummer]
Waar d'eerste stiefmoêr niet, die, loos en boos van zinnen,
Een stiefzoon hielp van kant, om haaren eighen zoon
Te plaatsen in den leegh ghemaakten zeeteltroon.
Hófmeester
En wie weet, óf zy zelf hierom uw' zoon, en dochter,
Door haaren zoon, niet heeft van 't licht beroofdt, en zócht 'er
1195[regelnummer]
Ook deezen anderen van te berooven; waar 't
Niet door uw' komst belet gheweest, en in zijn vaert
Ghestuit een schelmstuk, zo vermeeten, en verbólghen:
't Welk, nademaal 't niet op dien voet heeft willen vólghen,
Zy, op deez' anderen misschien, met valscheidt, nóch
1200[regelnummer]
Tracht door te dryven.
| |
[pagina 138]
| |
Ghrimoald
Uw' vermoên op ghrondt steunt. Dóch
Indien 't zo light, zal haar, nócht hem, de straf niet missen,
Die zulk eene ondaadt past. Maar, om dit uit te visschen,
Wat dunkt u raadzaamst.
Hófmeester
Dat ghy aanstondts haalen laat
Uw' zoon, en ondervraaght hem, na den ghanschen staat,
1205[regelnummer]
En omslagh van den strijdt.
Ghrimoald
Welaan, doet straks ghebieden,
Dat hy hier werd' ghebraght.
Hófmeester
Het zal terstondt gheschieden.
De Hófmeester, na dit zegghen, buiten gheghaan zijnde, keert voort weeder.
Prins Eduward, Heer, voor de poort der hófzaal staat,
En houdt zeer ernstigh aan, om u te spreeken.
Ghrimoald
Laat
Hem binnen koomen. Licht vermelt hy iet, welk' strekken
1210[regelnummer]
Zal konnen, om 't bedrógh mijns ghemaalins t'ontdekken.
| |
II. Tooneel.Ghrimoald, Eduward.
Ghrimoald
Wel, wat begheertghe, zoon, van Vaderlief? wat is
Het, daarghe om komt?
Eduward
Dat ghy, uit de ghevankenis,
Mijn' broeder woudt ontslaan.
Ghrimoald
Hy heeft uw', en zijn' broeder,
En zuster omghebraght.
Eduward
Niet Vaderlief.
Ghrimoald
Uw' moeder
1215[regelnummer]
Heeft zulks ghezien, en ons omstandighlijk verklaardt.
'k Denk immers niet, dat zy de waarheidt heeft ghespaart,
En mijn gheloof misleidt, met valscheidt, en met looghen.
Eduward
Toen Moeder, op 't gheschreeuw, ter kamer uitghevlooghen,
Liep na de hófzaal toe, van waar 't zijn oorsprong nam,
1220[regelnummer]
Was ik 'er by, en vólghd' haar na, tót datze 'er quam.
Daar zagh ik zuster, reedts ter aarde neêrghezeeghen,
En haaren zoon, verwoedt met uitghetooghen deeghen,
En broeder Alarik, met dierghelijk gheweer,
Als felle kryghers, elk den and'ren ghaan te keer.
1225[regelnummer]
Ik schreeuw, en moeder schreeuwt om bystandt, wat wy mooghen:
Tót broeder Trasimond, verbaast, komt uitghevlooghen,
En vraaght, waar 't is te doen? Dóch eêr hy trok van leêr,
En scheiden kon 't ghevecht, stort Alarik ter neêr,
Ghewondt van Fastarad, dien Trasimond, ontsteeken
1230[regelnummer]
Van ghramschap, straks bespringt, om broeders leedt te wreeken.
| |
[pagina 139]
| |
Naauw waarenz' handtghemeen, óf ghy, en 't hóf, hunn' strijdt....
| |
III. Tooneel.Ghrimoald, Trasimond, Eduward, Hófmeester, Lijfwacht.
Hófmeester
Heer Koning, hier 's uw zoon.
Ghrimoald
Hófmeester, zoek, met vlijt,
Na Fastarad, en breng hem hier anstondts, met wille
Ofte onwil; 't scheelt niet: gha, en zonder tijdtverspillen.Ga naar eind1234
Hófmeester
1235[regelnummer]
Ik voeghme op wegh, op dat ik 's Konings last volvoer.
| |
IV. Tooneel.Ghrimoald, Trasimond, Eduward, Lijfwacht.
Ghrimoald
Wel nu, ghy moordenaar van zuster, en van broêr,
Wat kont ghy brengen, welk uwe euveldaadt ontschuldigh.
Trasimond
Indien de Kooning zich verwaerdight, ons gheduldigh
Ghehoor te ghunnen, hy zal duidlijk speuren, dat
1240[regelnummer]
Ik valschlijk wordt, van mijn' beschuldighers, bekladt.
Want wat brengt men te bord'? wat weeten zy te zegghen
Dat ghrondts ghenoegh heeft, om ten hals my op te legghen
De broêr- en zustermoordt, waar meê men my beticht?
Niets: óf het houdt gheen proef, en valt alsins te licht.
1245[regelnummer]
Want, dat my wordt te last gheleght, van mijn' Stiefmoeder,
Hoe zy my, raazende, vondt vechten teeghens broeder,
Hoe ik hem wreedt vervólghde, als hy mijn slaghen mijdt,
Hoe zuster, tusschen bey, wou scheiden onzen strijdt,
En hoe 'k in 't eind', door haar' verhindering verwoeder
1250[regelnummer]
Gheworden, eerst'lijk haar, en namaals mynen broeder
Hielp, door het zelfde staal, van kant, heeftze alles valsch
Verdicht, om 't schelmstuk, van haars zoons, op mynen hals
Te schuiven, dien ik zelf mijn' broeder, reedts verleeghen
Om bystandt, en 't ghevecht ontvliend', met blooten deeghen,
1255[regelnummer]
Heb zien vervólghen, als een hongerighe leeuw,
Toen ik ter hófzaale in, op 't yss'lijk moordtgheschreeuw...
Ghrimoald
Mijn' Ghemaalin heeft ons 't heel anders voorghedraaghen.
Trasimond
Zijn Majesteit ghelieve, eens yder t'ondervraaghen,
Die by 't ghevecht was: hy zal speuren, met der vaert,
1260[regelnummer]
Hoe ik de waarheidt spreeke, en zij die heb ghespaart.
Ghrimoald
Wie zijn die?
Trasimond
Eduward, en Stiefmoêrs kamenieren;
Ja Fastarad, haar zoon. Ik acht hem, van zo fieren
En eed'len inborst, dat hy, tót bezwaarenis
Des gheenen, dien hy weet dat ghansch onschuldigh is,
1265[regelnummer]
Gheen valscheidt styven zal, schoon 't strekt tót zijn ontlasten.
Ghrimoald
Daar komt hy: houd u stil; ik zal hem ondertasten,Ga naar eind1266
| |
[pagina 140]
| |
En zien de waarheidt zelf te trekken uit zijn' mondt.
| |
V. Toneel.Ghrimoald, Trasimond, Fastarad, Eduward, Hófmeester, Lijfwacht, Hófknaapen.
Ghrimoald
Hofmeester, spoey u na mijn' ghemaalin terstondt,
En boodschap uit mijn' naam, dat, zonder eenigh beiden,
1270[regelnummer]
Zij voor mijn' troon verschijne, en wil haar zelf gheleiden.
Hófmeester
Mijne yver t'uwen dienst steedts overboodigh staat.Ga naar eind1271
| |
VI. Toneel.Ghrimoald, Trasimond, Fastarad, Eduward, Lijfwacht, Hófknaapen.
Ghrimoald teeghen Fastarad.
De moordenaar ontkent, hardtnekkighlijk, zijn' daadt,
En wilme, uit uwen mondt, zijne onschuldt laaten hooren,
Voorwendende, dat ghy, uit Koningsbloedt ghebooren,
1275[regelnummer]
En eedel van ghemoedt, d'onnoozelen gheen schuldt,
Schoon tót uw achterstel, ten halze opschroeven zult.
En, alhoewel ik aan mijns Ghemaalins verklaaringe
Gheen twijffel sla; zo hebbe ik echter, ter bezwaaringe
Des schuldighen, en mijn' gherustheidt, u ontboôn,
1280[regelnummer]
Op zijn verzoek; ten einde, al 't gheen hy, tót verschoon,
Te berd' kost brengen, ghy moght bondigh weederlegghen,
En voorts bekrachtighen, met eene, uw 's moeders zegghen.
Dies openbaar ons, hoe 't 'er meê gheschooren leidt.
Zijn' straffe 't vonnis vólght, en 't vonnis uw bescheidt.Ga naar eind1284
Fastarad
1285[regelnummer]
Gheduchte Vórst, der stamme, uit welke ik ben ghesprooten,
Der hooghe opvoeding, die 'k, van kindtsbeen, heb ghenooten,
Toonde ikme onwaerdigh, zo ik, valsch en laf van moedt,
Bezoedelde de ghlans van mijn doorluchtigh bloedt.
O neen. Nooit werd' mijn werk gheloochent van mijn' woorden.
1290[regelnummer]
Dies weet, Heer Koning, dat uw zoon an deeze moorden
Niet schuldigh is.
Ghrimoald
Wie dan?
Fastarad
Uw' Dochter, die ik min,
En die haar broeder, in de plaats der Koningin,
Door 't Kaledoonsch ghewaadt verbysterdt, had doorsteeken,
Heeft mijn' verliefden arm gheport haar' doodt te wreeken?Ga naar eind1294
Ghrimoald
1295[regelnummer]
Zo hebt ghy dan mijn' zoon van 's leevenslicht beroofdt?
Fastarad
Hy had de schoone zon mijns leevens eerst ghedoofdt.
Ghrimoald
En vreesde ghy gheen wraak?
| |
[pagina 141]
| |
VII. Tooneel.Ghrimoald, Velleede, Trasimond, Eduward, Fastarad, Hófmeester, Hófknaapen, Lijfwacht.
Velleede
Wat is zijn' Majesteits believen,
Dat zy, in zulker ijl, my daghvaardt, voor haar' troon?
Ghrimoald
1300[regelnummer]
De broêr- en zustermoordt, waar meê ghy mijnen zoon
Beticht hebt, wordt ten hals den uwen opgheschooven,
Met zulke blyken, die 't my dwingen te ghelooven.
Dies melt ons, óf ghy kont ghestadighen uw woordt,
Oft een verkeerden hebt beschuldight met die moordt.
Fastarad
1305[regelnummer]
Vrouw Moeder, laat gheen veete, óft kinderliefde u rukken
Van 't spoor der Reeden, om de waarheidt t'onderdrukken.
'k Heb 't ghansch beloop der zaak den Koning, naakt en bloot,
Ontvouwen; schoon 't onsluit een toepadt na mijn' doodt:Ga naar eind1308
Hy 's my een welkoom ghast; want nu 'k mijn' zielzon misse,
1310[regelnummer]
Schaft my het blijdste licht maar droeve duisternisse.
Velleede
Ziet dan zijn' Majesteit haar' Ghâ voor zulk eene aan,
Die den misdaadighen beghunstigh vry te ghaan,
Verrukt door kinderliefde; en weêr, door haat onduldigh;Ga naar eind1313
D'onschuldighen, met schuldt des schuldighen, beschuldigh.
1315[regelnummer]
Zo heeftz' haar' ghemaalin ghesleeten onbekendt.
Nooit heeft zo vuil een smet mijn' zuiv're deughdt gheschendt.
Dies is 't, ontaarde zoon, onnut my toe te preeken,
Dat ik, beteugh'lende mijn' drift, zou waarheidt spreeken,
Als óf die waar' ghespaart. En schaamtghe u niet, met valsch
1320[regelnummer]
Ghetuighenis (daar ghij, ten kóste van uw' hals,
Indien 't een vreemdt bestondt, uw' Moeder moest verschoonen)
Haar in haar aanzicht te bekladden, en te hoonen?
Zo lasterlijk een daadt verdiende, dat men 't quaadt,
Welkghe u berókkendt hebt, u overkoomen laat,
1325[regelnummer]
En in uw' eighen vuil, rampzalighlijk, versmooren.
Maar mijn ghemoedt is al te preutsch, en hooghghebooren,Ga naar eind1326
Om 't oogh te luiken aan uw' valscheidt, t' mijner wraak,
Den rechten toestandt te verdraayen van de zaak,
En haalen in den hals weêr d'eensghesprooken' woorden.
1330[regelnummer]
De Koning weete dan, dat niemandt met die moorden
Behipt is, dan zijn zoon, die schandtvlek zyner stam.Ga naar eind1331
Ghrimoald
Maar waarom vochten, toen ik in de hófzaal quam,
Met bloot gheweer, u zoon, en myne, als woede leeuwen?
Velleede
Hy, toegheschooten op uw 's Dóchters deerlijk schreeuwen,
1335[regelnummer]
En ziend' haar' neêrgheveldt, uw' zoonen, dul ghestoordt,
Elkand'ren ghaan te keer; ley toe de broedermoordt
Te hinderen, en heeft terstondt van leer ghetooghen:
Dóch te vergheefs; alzo die dolkóp, door zijn pooghen,
In toorn ontsteeken, en aanvallend' met meêr kracht,
1340[regelnummer]
Zijn ghruwzaam opzet heeft, te vaerdigher, volbraght;
En straks daar aan mijn' zoon, verwoedt, op 't lijf ghevlooghen....
| |
[pagina 142]
| |
Ghrimoald
Schaamtghe u, halssterke, niet, dus valsch een tweeden looghenGa naar eind1342
Te dichten, tót ghestandt der eerste, en uw verschoon.
Staak eens al dit bedrógh, en, daar uw eighen zoon
1345[regelnummer]
Zich schuldigh, en mijn' zoon kent vry, wil beeter spreeken.
Velleede
Mijn zoon, zeer heftigh met uw's Dóchters min ontsteeken,
En raazende van liefd', haakt staadigh na de doodt;
Sint, door het onderghaan dier zon, hy wierdt ontbloot
Van 't licht, welk hem alleen zijne ooghen kon verklaaren.
1350[regelnummer]
Dies, willende uwen zoon ghrootmoedigh 't leeven spaaren,
Door 't zijne op t'ófferen, laad hy op zich zijn' schuldt,
En gheeft zijn' boezem bloot aan 's Vaders ongheduldt.
Ghrimoald
Verwaaten wijf, waar hólt uwe onbeschaamdheidt heenen?
Is dan alle eer, uit uw vervloekt ghedacht, verdweenen?
1355[regelnummer]
En 't ghóddeloos ghewis verstókt, verstaáldt, versteendt,Ga naar eind1355
Zo, dat u niet alleen gheen wroeghing nijpt van 't gheen 't
Alreets bestaan heeft, om onschuldigh bloedt te plengen,
En doen den Vader zelf zijn' eighen zoon ombrengen;
Maar voortslaat; en bedrógh en looghens, op bedróghGa naar eind1359
1360[regelnummer]
En looghens, stapelt, om dat ghruwlijk opzet dóch
Ten eind' te brengen? Waar 't niet nutter, datghe erkende
Uw' misghreep, en verzócht verghiff'nis, om te wenden,
Door die deemoedigheidt, van uwen hals nóch af
Myne aanghesteeken toorn, en uw' verdiende straf?
1365[regelnummer]
Want daar light meerder blijk, dan Fastarads belydenis.
Daar zijn meêr tuighen, waar niet teeghen aan te stryden is.
Velleede
En wiens ghetuigh'nis roemt ghy dóch zo sterk, en hecht?
Ghrimoald
Onz' Eduwards, die t'zaâm met u quam by 't ghevecht.
Velleede
Een schoon ghetuighe, om mijn ghetuighnis te weêrspreeken!
1370[regelnummer]
Zal dan met een bejaarde, in recht, zijn vergheleekenGa naar eind1370
Dus kleen een kindt, een wicht, welk naauwlijks ghoedt van quaadt
Weet t'onderscheiden?
Ghrimoald
Wis, D'onnooz'le jonkheidt ghaat,
En spreekt recht uit, hoe 't light gheschooren met de zaaken.
Velleede
D'onnooz'le jonkheidt is zeer licht wat diets te maaken,
1375[regelnummer]
En klapt dan namaals, na dat voorschrift, ófte uit zucht.Ga naar eind1375
Ghrimoald
Voor gheen van beiden maakt ons dit gheding beducht.
Bey zijn 't zijn Broeders; na wien zoud' hy overbuighen?
Velleede
Het zy, hoe 't wil: een kindt, en kan, nócht magh ghetuighen.
Ghrimoald
Hy zelf belijdt het. 't Kindt wordt niet alleen ghelooft.
Velleede
1380[regelnummer]
Zijn welbemindes doodt heeft hem van brein beroofdt,
En doet hem yv'ren, om dat spoor haar na te treeden.
Maar 't schijnt, de Vórst heeft voor, zijn' zoon, met schijn van reeden,Ga naar eind1382
Voor straf te vrijen, die 't rechtvaerdighe Ghericht,
| |
[pagina 143]
| |
Voor broêr- en zustermoordt, zijn' handt, op 't strengst, verplicht
1385[regelnummer]
Hem toe te dryven; en wil dies in twyffel trekken,
Wie 't is, die met dat bloedt, zijn' handen darde vlekken.
Ghrimoald
Hou op, hardtnekkighe, van alle uw' weederspraak.
Mijn ongheduldt, ontvlamdt tót yverigher wraak,
Gheen langer uitstel lijdt, en schoon ik meêr ghetuighen
1390[regelnummer]
Heb, t'zynen laste; wil ik echter, dat ghy buighen
Dien wreev'len moedt, en hier, op staanden voet, de schuldt
Van uwen zoone, en uw verghrijp bekennen zult.
Velleede
Wil dan de Vórst, dat ik onnooz'len zal betyghen?Ga naar eind1393
Hy zegghe 't gheen hem lust, en ghunne my te zwyghen,
1395[regelnummer]
Zo 'k iets te berd' breng, 't welk met zijn' begheerte strijdt.
Ghrimoald
'k Zegh waarheidt, en ik wil, dat ghy die meê belijdt,
Of 'k zal aanstondts uw' zoon doen om het leeven brengen.
Velleede
En kreunt ghy niet bet, onschuldigh bloedt te plengen?
Ghrimoald
Onschuldigh bloedt, óft niet, het zal terstondt gheschiên.
1400[regelnummer]
Dies spreek, óft wel mijn' wacht doorsteekt hem fluks.
Velleede
Indien
De Vórst beschooren heeft, zijn' zoon van straf te vryen,
Dat staat an hem; de mijn' hoeft daarom niet te lyen.
Ghrimoald
De mijne is vry van straf, onschuldigh aan de daadt;
En d'uwe lijdt met recht, handtdaadigh aan het quaadt;
1405[regelnummer]
Beken dies schuldt, óft 'k zal hem, voor uwe ooghen straffen;
Daar uw' belydenis hem moght ghenâ beschaffen.
Velleede
De Vórst vergheef 't mijn' tong, zo zy niet lieghen kan.
Ghrimoald
Trouwanten trekt van leêr, en past op 't wenken van
Mijne ooghen....
Ghrimoald spreekt wyder iets zaft met zijne Lijfwacht.
Velleede ter zyden.
De Tiran pooght, door zijn' dreighementen,
1410[regelnummer]
Mijn onverschrokken hart wat vrees slechts in te prenten:
Maar 'k merk, 't is veinzery. Dies blyve ik by mijn woordt.
Ghrimoald
Wel nu, belijdtghe uw' zoon, handtdaadigh aan de moordt?Ga naar eind1412
Velleede
Mijn' tong is niet ghewoon, dan waarheidt, te belyden:
Dies vergh haar niets, Heer, dat daarteeghen moghte stryden.
1415[regelnummer]
Ik hebze ontvouwen. Gheef nu mynen zoon de schuldt,
Oft spreek den uwen vry: ik draagh het met gheduldt.
Ghrimoald
Welaan, ik zal hem zijn' verdiende straf dan langen.
Trouwanten.
Velleede
Houdt. Helaas! hy heeft den steek ontfangen;
Ik kom te laat. Daar zijght hy neer. Mijn zoon, ach! ach!
Fastarad
1420[regelnummer]
Ik vólgh mijn lief vernoeghdt: dies staak dit weegheklagh,
| |
[pagina 144]
| |
En weest kloekhartigh. 't Quaadt ontvliedt nooit zijn' belooning.
Velleede
Vervloekte menschenbeul, vermoorder van uw Koning,
Verdelgher mijns gheslachts, verweldigher der kroon,
Verdrukker der ghemeente, en roover van mijn' troon,Ga naar eind1424
1425[regelnummer]
Moest nóch het lijk mijns zoons uw' troon ten rughsteun strekken,
En, met zijn bloedt, de schand' van uwen zoon bedekken?
't Is zijn verschoon alleen, en 't vesten van uw staf.....Ga naar eind1427
Ghrimoald
Zwijgh, onbeschaamde, uw zoon heeft zijn' verdiende straf,
En ghy verdiende loon voor uw' bedrieghlijkheeden.
1430[regelnummer]
Dies hou u stille, en stóp de vloedt dier lasterreeden,
Ofte ik weet raadt met u, en dien vermeet'len aart.
Hófknaapen, neemt het lijk, en draaght het kamerwaart.
Mijn' zoon bekleê mijn' zy. Hófmeester, wil ons vólghen,
Om t'overlegghen, hoe ik best, na zo verbólghen
1435[regelnummer]
Een onweêr, huldighe ten nazaat mynen zoon,
En helpe wyders aan Mathildes trouw en troon.Ga naar eind1436
| |
VIII. Tooneel.Velleede.
Balstuurigh lót, hoe looptghe ons teeghen!
Hoe onbesuisdt slaatghe ons voor 't hoofdt,
Met batsen weederspoedt, daar voorspoedt scheen beloofdt?
1440[regelnummer]
Mijn toelegh niet alleen is tweemaals neêrghezeeghen
In 't voetzandt, zonder vrucht; maar (onverdraaghb're smart!)
Verwoedt my neêrgheploft op 't hart.
't Mislukken van de Tweelingbroeders
Te moorden, slaapende op hun bedt,
1445[regelnummer]
Wierdt, toen men schadeloos daar af quam, licht verzet:
Maar dus mijn' zoon zijn' doodt, zelfs door 't beleidt zijns moeders,
't Welk pooghde een anderen op t'óff'ren aan zijn schuldt,
Te vórderen, breekt mijn gheduldt.Ga naar eind1448
Vergheef my, waerde kindt, mijn zwyghen;
1450[regelnummer]
Het pleite voor uw lijf en staf:
Daar 't nu, voor staf en lijf, u heeft ghestort in 't ghraf.
Maar zijt ghetroost, mijn' wraak, an 't wakkeren en styghen,
Zal met des moorders bloedt verheerlijken uw ghraf,
En lanks dien trap treên na mijn' staf.
1455[regelnummer]
Maar wie zal best, ghedoemdt ter wraake,
Opruimen 't spoor ter zeeteltroon?Ga naar eind1455-1456
De Dwinglandt streef voor uit, wiens voetstap vólgh zijn zoon,
De jongste sluite 't hek, en wil een drytal maaken,
Tót een zoenóffer, mijn vermoordt gheslacht ghewijdt.
1460[regelnummer]
Mijn' wraak zich met gheen slechter lijdt.
Dóch zal 't my wel van 't harte mooghen,
Dat eenigh telghjen mijner stam,
Onze Eduward, die uit mijn leeven 't leeven nam,
Die voedsel, uit mijn bloedt, heeft, door mijn' borst, ghezooghen,
1465[regelnummer]
Te scheuren van zijn' steel, te moorden met mijn' handt,
En óff'ren mijner wraak dat pandt?
| |
[pagina 145]
| |
O ja, zy heeft de zucht van moederGa naar eind1467
Gheheel ghedempt, en hy 's niet waerdt,
Dat hy, in 't leeven, van zijn' moeder, werd' ghespaart;
1470[regelnummer]
Die, in het leeven, niet ghespaart heeft zynen broeder.
Ja, van mijn koninksbloedt is lang in hem de ghlants
Verdoofdt, door 't bloedt des Dwingelandts.
Heeft Prógne, om op 't verwoedst te wreekenGa naar eind1473
Haars zusters Philomeles schand',
1475[regelnummer]
Door Thereus, haar ghemaal, gheknót van tong, en handt,Ga naar eind1475
Haars Ytis strót doorboordt, zijn vleesch aan 't spit ghesteeken,
In keetelen ghezoôn, en, opghedischt, daar aanGa naar eind1477
Den Vader doen zijn' ghraaght' verzaân?
Heeft Atreus, om Mycenens kroone
1480[regelnummer]
Te draaghen, en zijn huwlijksbedt,Ga naar eind1480
Met bloedtschand' van Thyest baldaadighlijk besmet,
Den vader opgheschaft zijn dry onnooz'le zoonen,
Gheschonken 't bloedt voor wijn, en zoo de wreede lust
Van zijn' wraakghierigheidt ghebluscht?
1485[regelnummer]
De wraak mijns zoons, en myner maaghen,
't Herwinnen van mijn' Scepterstaf
Verght mynen overmoedt gheen slapper ondaadt af.
Zy plengden schuld'loos bloedt; ik kan 't met schuldigh waaghen.
Welaan mijn' ziel, neem zo doorluchtigh een besluit,
1490[regelnummer]
En voer 't niet min doorluchtigh uit.
Einde des vierden Bedrijfs. |
|