Verloofde koninksbruidt
(1978)–Lodewijk Meyer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
I. Tooneel.Velleede, Fastarad.
Velleede
Lafhartigh Prins, en gheeft den moedt zo niet verlooren.
Fastarad
730[regelnummer]
Zwijgh Moeder, 'k wil van gheen verraadery meêr hooren.
Velleede
Niet altijdt zeilt de kiel in stroom, en teeghen windt.
Mislukte ons deeze kans; 't kan keeren. 't Luk is blindt,
En weiff'ligh: 't wil voortaan ons kroonen, met zijn' ghonsten.
Fastarad
Dat 's hacchelijk. Voor my, 'k ben, door uw' looze konsten,
735[regelnummer]
En naghebootste schimme, eens om den tuin gheleidt;
En heb my, op uw' raadt, in doodtsghevaarlijkheidt
Ghesteeken: maar 'k hoop my ten tweeden maal' te hoeden.
Velleede
Verwijfde, en zonder hart, zijt ghy zo bang te moede
Voor wat ghevaars? Hier woont een onversaagder gheest;
740[regelnummer]
Een mannenhart schoeit zich op mijne vrouwenleest.
Ik zal, en zonder u; my van den Dwinglandt wreeken,
Hem bonzen van den troon, door alle weêrstandt breeken,
En zetten, als Vórstin, my in mijns Vaders stoel.
Ghaat heen ghy, voegh u by zijn dóchter, uwe boel,Ga naar eind744
745[regelnummer]
Om, in haar' gheile schoot, met streelen, en met kussen,
D'ontsteldheidt, welke u 't bloedt nóch roert, in slaap te sussen,Ga naar eind746
Terwijl mijn' manhaft zulk een heldenwerk bestelt.
Daar komt hy aantreên, met de Koningin verzeldt.
Gha, val zijn' tróts te voet: maar 'k zweer, het wil u rouwen.
| |
II. Tooneel.Ghrimoald, Heddewigh ghekleedt als Mathilde, Fastarad ter zyden.
Ghrimoald
750[regelnummer]
Dus zal ik, door uw' hulp, verspieden, wat zy brouwen.
Heddewigh
Maar Vader, zweemt dit kleedt, en tooysel, al wat na
De Koningin?
Ghrimoald
Zo zelfs, dat ik verwonderdt sta,
En u voor haar, zo 'k was onkundigh, aanzien zoude.
Weshalven, zo ghy slechts de streeken weet te houden,
755[regelnummer]
Die 'k u gheweezen heb, 'k ben zeeker, dat ons schip,
Ver van te stranden, op die toeghedreighde klip,
Door deez' hólghaande zee, en overdichten neevel,
In spijt der broed'ren minne, en 's Koninginnen wreevel,
Ghewenschte reê bezeilt.
Heddewigh
Ik wil mijns Vaders last,
760[regelnummer]
En lust, behartighen, ghelijk 't een' dóchter past.
Ghrimoald
Ik zal inmiddels tijdt, en hullipmidd'len, zonder
Verzuim, navórsschen, om in 't óngheval, waar onder
| |
[pagina 126]
| |
Mijn' vyandin my dreight te pletten, te verzien.
Ghy, wat u voorvalt, doet my weeten.
Heddewigh
't Zal geschiên.
| |
III. Tooneel.Heddewigh, Fastarad.
Fastarad
765[regelnummer]
Wat noopt mijn Schoone, haar schoon lichaam te belaaden,
Met Kaledoonsche pracht, en koninginssieraaden?
Of leght ghy toe, mijn hart, 't welk van uw' schoonheidt tuightGa naar eind767
En overvloeit, en voor haar' minnewetten buight
Neêrslachtigh, uwer wil nóch dieper t'onderwerpen?Ga naar eind769
770[regelnummer]
Zo ploeghtghe 't strandt. Ghemerkt de vlammen, welke 't snerpenGa naar eind770
En blaak'ren, 't hebben, met zo milden overvloedt
Van brandt, gheprópt; dat zo 'er nóch een vonk dier ghloedt,
Met kracht, zich inwringt, het terstondt zal barsten moeten,
En storten ylinks neêr, gheborsten, voor uw' voeten.
775[regelnummer]
Dies staak dat opzet, zo an de behoudenis
Uws trouwen minnaars u nóch iets gheleeghen is.
Heddewigh
Gheen toelegh, om uw' ziel in naauwer minneprangen
Te kluisteren, heeft my, met dit ghewaadt, omhangen.
Uit heel eene and're bron spruit deez' verwisseling.
Fastarad
780[regelnummer]
Ofte is uw' schoont misnoeghdt met haar' verovering,
En hartenheerschappy, welke over al de Heeren,
En pratte Prinssen, die dit prachtigh Hóf hanteeren,Ga naar eind782
Zich uitstrekt; en pooght zy nóch, onder haare maght,Ga naar eind783
En minghebóden, al het Vórstelijk gheslacht,
785[regelnummer]
Welk korts hier, met Mathild', ghelandt is, te doen duiken,
En dit uitheemsch ghetooy, tót wapens, te ghebruiken?
Heddewigh
Betoom uwe achterdócht; nócht duidt tót achterstel
Van uwe min dit kleedt. 'k Ghehoorzaam maar 't bevel
Des Konings.
Fastarad
Hoe? schept hy in deeze praal vermaaken?
Heddewigh
790[regelnummer]
Neen. Gheen vermaaken; maar een hoogh ghewight van zaaken,
Een harde noodtdwang parst hem, dit ter handt te slaan.
Fastarad
Kont ghy, dus toegherust, dan noodtdwang weederstaan,
En stuiten?
Heddewigh
Stuiten niet, maar midd'len, om te stuiten,
Opdelven; en, opdat uw' minnenyver buiten
795[regelnummer]
Alle arghewaan, welke u, met onrust, pijnt, gheraak',
Wil ik u openen 't gheheimslót van de zaak.
Ghy hebt licht al ghehoordt, hoe tróts Mathilde Vader
Ghehoondt, en hy de wraak mijn' Broederen te ghader
Belast heeft; dóch vergheefs, ter oorzaak hunner min?
Fastarad
800[regelnummer]
Ik heb 't verstaan, en hoe, voor 't hoofdt der Koningin,
Hy 't errifrecht hen heeft gheveilt van eerstghebooren;
| |
[pagina 127]
| |
Dóch vrucht'loos.
Heddewigh
Dies beducht, óf min hun moght bekooren
Tót slinckschen toelegh, heeft hy my, om, hoe 't daar staat
Gheschapen, te verspiên, vermomdt met dit ghewaadt.
805[regelnummer]
Stel dies uw hart gherust, en ban alle arghvermoeden.
Fastarad
Helaas! dat voel ik nu in mijnen boezem woeden,
Veel feller, dan voorheen.
Heddewigh
Hoe dat?
Fastarad
Vermits 't ghevaar,
Waar in ghy steekt.
Heddewigh
Wie ik?
Fastarad
Ja ghy.
Heddewigh
Van wie, en waar?
Fastarad
Van uwe Broederen.
Heddewigh
Die zullen my verdeedighen.
810[regelnummer]
Te teer is broeders hart, om zuster te beleedighen.
Fastarad
U schijnt vergheeten reets, Mêvrouw, wat ról ghy speelt,
Daar ghy gheen zuster, maar Mathilde, door verbeeldt,
Voor welkers hoofdt, by hen, de rijkskroon staat te winnen.
Heddewigh
D'onmaatelijke liefd', die zy der Koninginne
815[regelnummer]
Toedraaghen, my, voor dat ghevaar, bescherremdt houdt.
Fastarad
Maar zo de kroon, met haar' bekoorlijk tintelghoudt,
De min vermeesterde, en hen aanriedt, te voltrekken
Het vaderlijk ghebódt?
Fastarad
820[regelnummer]
Maar, zo hunne overmoedt u daar gheen tijdt toe laat,
En waarschuwt met de slagh?Ga naar eind821
Heddewigh
Dat wil de Heemel keeren!
Fastarad
En zo hy zich niet kreunt uw ongheval te weeren?
Heddewigh
Zo liep ik lijfsghevaaar.Ga naar eind823
Fastarad
Ik van mijn opperghoedt.
Heddewigh
Wat raadt dan, Prins? hoe wordt uwe, en mijn' ramp verhoedt,
825[regelnummer]
En vaders ooghemerk niet in den windt gheslaaghen?
Fastarad
'k Bezef gheen beet'ren, dan dat wy den aanslagh waaghen,
En ik, rondom u, met een waakend ooghe, zweef,
| |
[pagina 128]
| |
Om, zo de kroonzucht een van uwe Broeders dreef
Tót zulk een overdwaalsch bestaan, u te bevryden.Ga naar eind829
Heddewigh
830[regelnummer]
Welaan... Maar zacht; daar komt 'er een: voegh u ter zyden.
| |
IV. Tooneel.Trasimond, Fastarad, Heddewigh.
Trasimond
Ruim op, o menschelijk gheslacht, ruim op, en schrik
Voor 't laelijk opzicht van een wanghedróchte, als ik,Ga naar eind832
Ghedoemdt van Vader, zo 'k zijn Scepterstaf wil erven,
Den waerden leevensdraadt mijns leevens af te kerven;
835[regelnummer]
En van Mathilde, zo 'k wil winnen haar ghemoedt,
Mijn' dólk te dompelen in 't vaderlyke bloedt.
Hoe dóbbert, ter ghena van water, windt, en weeder,
Mijn' roerelooze kiel, gheslingerdt op, en needer,
En staâgh ghedreighdt, ter muil te worden inghewipt
840[regelnummer]
Der vreesselijke Scille, óft woedende Charibd!Ga naar eind840
Maar hoe, mijn moedt, zultghe u, dus vuidigh, laaten kluisterenGa naar eind841
Van 't wreev'ligh lót, en na zijn' lusten leeren luisteren,
Ghy, die zeeghaftigh veel heirleeghers hebt ghetart?
O neen: deez' handt, dit hart suft nóch niet, zonder hart.Ga naar eind844
845[regelnummer]
Op, op, mijn Hópliên; op, mijn' wakkere sóldaaten,
Beschorst uw' lendenen, met staale harnasplaaten,
Uw' boezemen met moedt, uwe armen met gheweer,Ga naar eind847
En trekt eens op, ten dienst van uwen Leegherheer.
Zo, zo spitsbroeders. Dat ghaat heerlijk. Men verghaape
850[regelnummer]
Gheen tijdt. De krijghsklaroen roep fluks ons heir ter wapen.
Elk, onder zijn' banier, in órden, met der vaert.
De vyandt toont ghelaat, als t'eene maal volschaardt,Ga naar eind852
Van treffen. Klinken daar gheen trommels, en trompetten?Ga naar eind852-853
O ja; zijn' voortóght komt vooruit, op ons anzetten,Ga naar eind854
855[regelnummer]
Met vollen ren. Men voer' haar d'onze te ghemoet,
En wijk hunn' yver, en manhaftheidt, niet een' voet.
Zo, mannenbroeders, zo. Zijn' moedt beghint te zakken,
Hy deist, hy neemt de vlucht. Men vólgh' hem op de hakken,
Men jaagh... Maar houdt: Daar stuift hy, met zijne oorlóghsmaght,
860[regelnummer]
Op onze voortóght aan, welke in deez' strijdt verkracht,
En afghevochten, zal ghenoodtzaakt zijn te vlieden,
Zo onze traagheidt haar verwaarloost hulp te bieden.
Welaan, mijn' helden; niet te marren: streeft my naar,
En houdt mijn' stapsteên warm. Dat ghaat u voor. Houdt daar,
865[regelnummer]
Houdt daar, vervloekt ghespuis, my ten verderf beschooren.
Val aan, val aan. Maar hoe? gheeft ghy den moedt verlooren,
Spitsbroeders, en krimpt u ten eersten 't hart zo kleen;
Dat ghy den rugh biedt, en uw' Veldtheer laat alleen
Zo talleloos een heir van Ridderen, en knaapen,
870[regelnummer]
Ten oorlógh afgherecht, en opgheghroeidt in 't wapen,
Bestórmen? Quijt ghy dus uw' krijghseedt, eer, en plicht?
En troktghe, in trótsen schijn, te velde, om my zo licht
Den schop te gheeven, en, als trouw'looze sóldaaten,
In 't uiterste ghevaar te leiden, en te laaten?
875[regelnummer]
Is dit de trouw, beloofdt an mijne Veldtheerstaf?
Is dit de hoop, die my uw' moedighe optóght ghaf?
Is dit het loon.... Maar (ach!) mijn' weeklaght loopt verlooren!
| |
[pagina 129]
| |
Zy, dien 't betreft, vliên reedts te verre, om die te hooren,
En leev'ren my ten roove aan 's vyandts onghenaân.
880[regelnummer]
Wat raadt dan? zal ik meê behoud'nis zoeken aan
Mijn' voeten, d'oorlóghsramp, ghereedt my t'overvallen,
Ontduikend' met de vlucht! óft zal ik teeghens allen
My kanten, en een heir bevechten ghansch alleen?
Daar zwelt mijn' moedt, te ghroot; hier zwicht mijn' maght, te kleen.
Hy krijght Heddewigh in 't oogh.
885[regelnummer]
Maar hou. Wie daar? Het schijnt de Koninginne. Ik spreeke
Haar aan, óf zy viellicht, door mijn deemoedigh smeeken,
En 't weederspannigh lót, welk my den rugghe biedt,
Haar onbeweeghlijk hart, in 't eind, vermurwen liet,
En haaren minnaar toonde een gheinster van meêdooghendheidt.Ga naar eind889
Hy spreekt haar aan.
890[regelnummer]
Gheduchte Koningin, die, door uwe oppermooghendheidt,
De vólken niet alleen brengt onder uw' ghebiedt:
Maar, door uw' schoonheidt, ook al, wat uw' schoonheidt ziet,
In diepe kluisters slaat, vergheef een' trouwen minnaar;
Dat hem de liefde heeft gheprikkeldt, om verwinnaar
895[regelnummer]
Te worden, door het staal; nadat hy, door ghebeên,
En traanen, en ghesmeek, en plicht, en dienstbaarheên,
Gheen stap ghevoorderdt had: maar 't hoofdt ghestaâg ghestooten,
Uw' toorn gheterght, en haat, voor weedermin, ghenooten.
'k Beken, Mêvrouw, 't was wel de rechte wegh niet, met
900[regelnummer]
Gheweldt van wapenen, u, tót mijn bruilóftsbedt,
Te prangen. Maar (helaas!) niet maghtigh, u te derven,Ga naar eind901
En schrikkende, door 't hoofdt van Vader, te verwerven,
Scheen my, van allen, dit het draaghelijkste quaadt:
Ja, u waar 't schand' gheweest (zo 'k hadd' die euveldaadt
905[regelnummer]
Bestaan) te schakelen, met heil'ghe huw'lijksbanden,Ga naar eind905
Uw' koninklyke handt an mijn' verwaten' handen,
Nóch versch bekroozen van het bloedt der vadermoordt.Ga naar eind907
Vergheef 't mijn' min dan, en herroep dat wreede woordt,
Welk Vaders hoofdt eischt, om uw' weedermin te winnen,
910[regelnummer]
En, 't bijster onweêr van die wreevelighe zinnen
Opklaarende, door een zielzoete zonneschijn,
Bestraal my met ghenâ van uw' ghemaal te zijn.
Heddewigh omziende wenkt Fastarad, die daar op voor den dagh komt.
Maar hoe? zy keert mijn' beê den nek, en wend haare ooren
Van mijne klachten af. En acht ghy dan mijn' tooren
915[regelnummer]
Zo luttel, en mijn' maght zo krachteloos, zo kleen,
Verwaande Koningin, dat ghy my nóch alleen,Ga naar eind916
En van uw oorlóghsvólk verlaaten, durft braveeren,
En trótsen? denk vry, zo mijn' min eens komt te keeren
In haat; uw' hoofdt, hoe schoon, hoe minlijk, loopt ghevaar.
920[regelnummer]
Ghy zwijght. Spreek op, óft ghy wordt fluks den slagh ghewaar.
Maar, welk een draaiboom komt my daar het hoofdt te bieden?
't Schijnt Fastarad, bestuwdt met honderdt oorlóghslieden,
Haar' lijfwacht. Teeghen zulk een' hulp val ik te zwak.
Best, dat ik wyke, en wacht mijn' slagh af, met ghemak.
| |
V. Tooneel.Fastarad, Heddewigh.
| |
[pagina 130]
| |
Fastarad
925[regelnummer]
Hy 's wegh, en gheeft mijn hart, met uw ghevaar belaaden,
Wat luchts. Hoe dunkt u? Quam mijn byzijn u te stade,
Oft waar het best, alleen dien woedenden verbeidt?
Heddewigh
'k Beken, hadt ghy, toen hy, door mijn' stilzwijghendheidt
Verbólghen, toeley my te knellen, met zijn wapen,
930[regelnummer]
Mijn zyde niet bekleedt, het hadde 'er slecht gheschapenGa naar eind930
Met my ghestaan; alzo 't ontdekken myner staat,
By deezen dollen, licht zoud' hebben niet ghebaat,
Wien, teeghen Vader, ik gheen aanslagh toevertrouwe:
Want nimmer zinloos brein had maght, verraadt te brouwen.
Fastarad
935[regelnummer]
't Is waar. Van deezen hem niets te beduchten staat,
Tót zijn' beleedighing: maar des te zwaarer quaadtGa naar eind936
Wordt mooghelijk hem, van den anderen, beschooren.
Heddewigh
De Heemel ghunne my, wat beeters op te spooren,Ga naar eind938
En dat zijn hoogh ghemoedt, van 't recht verstandt gheleidt,
940[regelnummer]
De kroon- en minnezucht toomt met bescheidenheidt,Ga naar eind940
En heur ten monde inwringt de breidelen der Reeden.
Maar luister. Hoor ik daar niet iemandt herwaarts treeden?
Misschien is hy 't, mijn Heer. Voegh u ter zyde, al stil,
En strek my weêr een schildt, indien 't 'er hap'ren wil.
| |
VI. Tooneel.Alarik, Heddewigh; Fastarad aan een zijde.
Alarik
945[regelnummer]
Daar staat de Koningin, mijn' ghrootste vyandinne.
Maar hoe verdwaalt mijn' tong van 't spoor!Ga naar eind946
Helaas! 't Is zy, die ik met harte, en ziele, en zinnen,
Ja meerder, dan mijn eighenzelf beminne,
En voor mijn opperghoedt verkoor.
950[regelnummer]
Maar 't is ook zy, wiens trótse, en onverzetb're zinnen
Niet, dan door euv'le vadermoordt,
Zijn te verwillighen tót zoete weederminne:
Oft welkers borst, om vaders kroon te winnen,
Met deeze kling, moet zijn doorboordt.
955[regelnummer]
Hoe schoorvoet my het hart, nu 't werk staat aan te vangen,
Beslooten flus, met zulk een spoedt;
Mijn' weiffelende ziel, blijft halver weeghe hangen,
En overweeght op nieuws, wat haar zal langenGa naar eind958
Het kleenste quaadt, en 't ghrootste ghoedt.
960[regelnummer]
Sla ik mijne ooghen op 't ghenót der Koninginne,
't Hart, door dat blaakend schoon bekoordt,
Daar heenen helt: maar deist te rugghe, als 't ghaat bezinnen,
Dat die hooghwaerde schat niet staat te winnen,
Dan door vervloekte vadermoordt.
965[regelnummer]
Wend ik daarteeghens het ghezicht na vaders kroone,
Die flikkerblinkt, zo hel van ghloor;
Dat zy mijn' ziel verlókt: Maar, als ik haar vertoone,
| |
[pagina 131]
| |
Voor welk een hoofdt zy is belooft ten loone,
Zy vliedt haar' ghlans, en schrikt 'er voor,
970[regelnummer]
Ach Vader! ach Mathilde! ach kroone! ach weederminne!
Hoe pijnt ghy all' ghelijk dit hart!
Helaas! wie van u zal den anderen verwinnen?
Oft banne ik u te zaam liefst uit mijn' zinnen?
Maar dat waar nóch ondraaghb'rer smart.
975[regelnummer]
Neen, neen: Hier moet van u een d'overhandt behouwen.
Wie zeeghepraalt? de Koningin,
Oft Vader? Mijne liefde, óft zyne kroon? De vrouwen-
Oft vadermoordt? Ach! wat staat my te schouwen,Ga naar eind978
En wat te kiezen, in mijn' zin?
980[regelnummer]
Brittanjes kroon moet voor Mathildes liefde wijken.
't Ghenót van dat verghoode beeldt
Weeght op de Scepters van all' 's weereldts koninkryken.
't Moet al de vlagh voor haare schoonheidt stryken,
Wat zielen trekt, wat zinnen steelt.
985[regelnummer]
Maar ook zijn 't euv'ler, en verfoeijelyker zaaken,
Die ons gheteeldt heeft, en ghevoedt,
Te moorden, en zich zo ten Vaderbeul te maaken;
Dan een', die schoonze ons 't bloedt in min doet blaaken,
Nóchtans ons niet bestaat in 't bloedt.Ga naar eind989
990[regelnummer]
Ja, nu ik 't overlegh, met rypen raade, en zinnen,
Dunkt my, de Vadermoordt, in 't quaadt,
De doodtslagh eener vrouw veel verder t'overwinnen;
Dan 't lieff'lijk minghenót der Koninginne,
In 't ghoedt, den Koninklyken staat.
995[regelnummer]
Ghewis, op 's Vaders stoel, door vrouwemoordt, te styghen,
Is vry een wenschelijker ghoedt;
Dan, door een Vadermoordt, 's liefs weêrliefd te verkryghen.
En doetme in 't een de min den moedt ontzyghen:
Van 't ander ghruwt, en ghrilt my 't bloedt.
1000[regelnummer]
Dit 's klaare reeden, die men tasten kan, en voelen
Beghin dan werk, en streef 'er door
Mijn' handt, hoe zeer mijn hart daar teeghen wroete, en woele:
Eêr dat de min deez' blaakende yver koele,
En breng' my weêr van 't rechte spoor.
Alarik, dit ghezeght hebbende, vlieght, met uitghetooghen zwaarde, na Heddewigh, die, de vlucht neemende, om hulp roept: dóch echter van Alarik achterhaaldt, en ghetroffen wordt, eêr Fastarad tusschen beiden kan koomen.
Heddewigh
1005[regelnummer]
Ach help!
Fastarad
Rampzalighe, hou standt. Waar zijn uw' zinnen?
Het is uw' zuster.
Alarik
Wat? het is de Koninginne.
| |
[pagina 132]
| |
Heddewigh
Ik ben ter doodt ghewondt; helaas!
Fastarad
't Uitheemsch ghewaadt
Misleidt u.
Heddewigh
Ach! ik sterf. 'k Vergheef u deeze daadt,
Mijn' Broeder; het gheschach uit onkund': dies te zachter
1010[regelnummer]
Valt my dit deerlijk eindt.
Fastarad
Ontmenschte zusterslachter,
En moordenaar mijns liefs, ik zal my wreeken van
Haar' doodt.
Alarik
En ik mijn lijf beschermen, zo ik kan.
| |
VII. Tooneel.Fastarad, en Alarik vechtende: Eduward, Velleede, Rey van Staatjoffers, en Trasimond, d'een na den anderen uitkomende.
Eduward van binnen.
Moordt, moordt. Hófwachters, moordt!
Velleede van binnen.
Trouwanten helpt!
Fastarad op het tooneel.
Gheen wachter,
Nócht hóftrouwant, zal u, vervloekte zusterslachter,
Ontrukken aan mijn' wraak.
Op dit zeggen raaken de Vechters, vechtender handt, binnen, en onderwylen koomen Velleede en Eduward, schielijk en verbaast, uitloopen.
Velleede Heddewigh ziende ligghen.
1015[regelnummer]
Daar light de Koningin
Ter neêrghestort. Wat 's dit? Des Dwinglandts dóchter, in
Mathildes kleedt vermomdt, en wreedelijk doorsteeken.
Haare adem ghaat ....
Fastarad Alarik op het Tooneel weêr dryvende.
Hou standt, ghy bloode, ik zal my wreeken.
Velleede
Ghy vechters, houdt.
Fastarad
Hou daar, ghy Moorder.
Alarik
Ach! dat treft
1020[regelnummer]
My 't hart. Helaas! mijn' kracht bezwijkt! mijne arm verheft
Ter naauwer noodt... Ach 't is ghedaan! Ik zijgh schier needer...
Eduward
Moordt! moordt!
Trasimond
Wat moordtgheschreeuw treft daar myne ooren weeder?
Waar is 't te doen?
Eduward
Ach help! onz' broeder wordt vermoordt.
| |
[pagina 133]
| |
Trasimond
Staat af bloedtdorstighe, eêr ik u....
Fastarad
Mijne arrem stoort
1025[regelnummer]
Zich aan gheen dreighement, zy kan zich nóch verweeren.
Trasimond
En wat de myne kan, dat wil ons d'uitkomst leeren.
Terwijl Fastarad en Trasimond vechten, zijght Alarik, an d'andere kant van het Tooneel, dan daar Heddewigh light, needer.
| |
VIII. Tooneel.Ghrimoald, Fastarad, Trasimond, Velleede, Eduward, Hófmeester, Rey van Staatjofferen, Hófknaapen, en Lijfwacht.
Ghrimoald
Houdt op, ghy vechters. Fluks, mijn' lijfwacht, scheidtze. Wel
Wat woedigheidt verrukt u, Prinssen? hoe? dus fel,
En wreedt, elkanderen het hoofdt, met uitghetoogen
1030[regelnummer]
Gheweer, te biên; en dat in 't Hóf, ja voor mijne ooghen?
Wat tweespalt porde u tót zo overdwaalsch een strijdt?
Velleede
Gheduchte Vórst, zo haast, op 't yss'lijk moordtghekrijt,
Ik in de hófzaal quam, vond ik, met blooten deeghen,
Deez' dollen woeden op zijn broêr, die hem daarteeghen
1035[regelnummer]
Vast afweerde, en ontweek. Uw' dóchter, die ik, doorGa naar eind1035
Het Kaledoonsch ghewaadt verbysterdt, aanzagh voorGa naar eind1036
Mathilde, beezigh was de broederstrijdt te scheiden.
Nu stondtze, gheen ghevaar ontziende, tusschen beiden,
En ghaf haar boezem bloot aan 't broederlijk gescherm.
1040[regelnummer]
Nu ghreepze, en weederhiel deez' raazenden zijn' arm,
En badt hem, dat hy tógh, om haarentwil, wou staaken
Dit schrikk'lijk opzet; maar zijn' woedigheidt, aan 't blaaken
Op 't felst, zich luttel kreunde an 't zusterlijk ghebedt;
En speurende, dat zy waar 't eenighste verlet,
1045[regelnummer]
Welk zijn' bezeeten' drift haar ooghwit deede missen,
Heeft hy, om zich t'ontslaan van zulk een hindernisse,
Knarstandende, en ontzindt door ziedende overmoedt,
Zijn wreede kling gheverwdt in 't zusterlijke bloedt,
En, met dat rookend' staal, van stonden aan, zijn' broederGa naar eind1049
1050[regelnummer]
Ghetroffen, eêr mijn zoon, op 't schreeuwen zyner moeder......
Ghrimoald
Mijn zoon, en dóchter, bey doorsteeken? ras men toon'
Hen my terstondt, dat ik hen zie.
Velleede
Daar light uw zoon,
En ghins uw' dóchter.
Ghrimoald
Ach, mijn zoon! hoe is 't?
Alarik
Ach Vader!
Ach!
Ghrimoald
Ach! zijn' stem bezwijkt. Hófmeester, ras, koom nader.
Hófmeester
1055[regelnummer]
Wat eischt de Koning?
| |
[pagina 134]
| |
Ghrimoald
Dat men mijnen zoon terstondt
Breng' na zijn' kamer, op zijn' koets, en voorts zijn' wondt
Bezichtighe, en verbinde, en al, wat hulp kan bieden
Tót zijn' gheneezing, straks bezórghe.Ga naar eind1058
Hófmeester
't Zal gheschieden.
Hófknaapen, hou!
Rey van Hófknaapen
Mijn Heer.
Hófmeester
Draaght ghy hem kamerwaart.
1060[regelnummer]
Ghy haalt den Hófarts, en de Meesters, met der vaert.
Ik vólgh u straks, om, door mijn byzijn, bet t'ontsteeken
Hunn' yver.
Ghrimoald teeghen Heddewigh
Ach mijn kindt! helaas! daar is gheen teeken
Van leeven. 't Hart weet van gheen slaan meer, en de doodt
Heeft reets in deeluwbleek verwaaldt het purperroodtGa naar eind1064
1065[regelnummer]
Van lip, en wangen. Ach! haar' daghen zijn ten ende.
Staatjoffers neemt haar wegh, en wilt uw' vlijt anwenden,
Dat zy bekoomen magh.Ga naar eind1067
Rey van Staatjofferen
Ach deerelijke moordt!
Ghrimoald
Dit klaaghen voordert niet.
Rey van Staatjofferen
Wy vlieghen op uw woordt.
Ghrimoald teeghen Velleede
Wy wenschten wel, Mêvrouw, dat ghy u liet bekooren,
1070[regelnummer]
Om 't Jofferdom, met raadt en daadt, wat t'onderschooren,Ga naar eind1070
Die uwe wijsheidt, voor d'oorbaarste, keuren zal.Ga naar eind1071
Velleede
'k Wil uwer Dóchter, in dit jammerlijk gheval,
Bewyzen bystandt, en de plichten van een moeder.
| |
IX. Tooneel.Ghrimoald, Trasimond, Hófmeester, Lijfwacht.
Ghrimoald
En ghy, vervloekte beul van zuster, en van broeder,
1075[regelnummer]
Wat razerny beving u hart? wat dolheidt quam
U over, welke u dreef twee takken uwer stam,
Die ghy te minnen waart verplicht, met wreede handen,
Ghewet op schennis, dus moordtdaadigh aan te randen?
Wat was uw voorneem? wat het doelwit van uw werk?
1080[regelnummer]
Dacht ghy, verwaatene, door broeders doodt, u sterk
Te maaken, om op mijn' rijkszeeteltroon te styghen,
En zo de Koningin ter ghemaalin te kryghen?
Wat waande uwe eerzucht, dat deez' broedermoordery
Zou nimmer breeken aan den dagh, óft schatte zy
1085[regelnummer]
T'hemwaarts mijn' liefd' zó koel, en t'uwaarts weêr zoo vuurigh,Ga naar eind1085
Dat zy een euveldaadt, zo woedigh, en balstuurigh,
Alleen niet zien zou door de ving'ren, zonder straf:
Maar daarenboven, met het errifrecht der staf,
En 't bedtghenootschap van zo tróts een Koninginne,
| |
[pagina 135]
| |
1090[regelnummer]
Beloonen? Neen, o neen. Verban vry, uit uw' zinnen,
Die yd'le waan. Ik zal 't bedreeven onbescheidtGa naar eind1091
Opweeghen, in de schaal van de Rechtvaerdigheidt,
En toetsen, welk een straf u daar wordt toebeschooren:
En, zonder voorspraak van mijn' Vaderliefd' te hooren,
1095[regelnummer]
Zal ik bevoorderen het vonnis, dat zy velt.
Trouwanten, sleept hem fluks ter kerker, en bestelt......
Trasimond
Heer vader....
Ghrimoald
Zwijgh dat woordt. Ik wil gheen vader heeten
Van een, die zijne plicht, zo schandigh, heeft vergheeten,
En darde, uit kroonzucht, en uit minne, in arren moedt,
1100[regelnummer]
Verghieten 't zusterlijke, en broederlyke bloedt,
't Welk hem, ten kóste van het zijn', stondt te verdaadighen.
'k Erken u voor gheen zoon. Wegh, wegh, met den misdaadighen;
Sluit hem in boeijens, en bewaart zijn' kerker wel;
Terwijl ik orde, op wijze, en maat van straffen, stell'.
Einde des vierden Bedrijfs. |
|