Net zoo ellendig als de voor winter met de angst om Mietje's lange ziekte, zijn deze laatste maanden voor Maandag geweest door wat Geertje heeft moeten lijden.
Haar droeve verwildering, dien morgen in Januari, vergeet hij zijn leven niet.
- Ma'k venavent hier slape? Ik wil uit me dienst!!
En toen, bot-openhartig, alles. Wie zóó beleedigd is, verzwijgt niet! Meneer in de nacht opeens voor d'er bedstee, terwijl z'en vrouw boven sliep in het kraambed. En, het ergste nog, z'en gepraat: - ‘Me vrouw is as steen zoo koud, maar jij!’....
Geen smaad is de arme meid bespaard. Als rijen rekels een loopsche teef, zijn de mannen d'er lastig gevallen. Daarom alleen vlucht ze nou naar d'er dorp, sluit zich op bij d'er dorre ouwe, als een wereldsche roomsche in 't klooster.
Maandag is erover voldaan, dat hij haar die morgen bepraat heeft, om, Mevrouw terwille, te blijven. 't Schandaal had dat mensch d'er dood kunnen zijn. Nou weet ze niets en is blij met 'er kindje. De voldoening neemt Geertje mee - en dat de ‘meneer’ zich drie maanden koest hield.
Maar wat hééft ze doorgemaakt - nog zoo jong en zoo kort d'er dorp uit. Geest'lijk vergrijsd, keert ze terug. Of.... Och hij, met z'en jeloerschheid! Niks als afgunst, dat ie zoo denkt! Ze keert terug met het één'ge gevoel, dat een mensch z'en leven mooi maakt. Dat heeft ze hier uit Rotterdam. Zij heeft het volkomen geluk gekend, want ze heeft zich geheel kunnen geven. Hòe wein'ge getrouwden zeggen 't er na!
Peinzend is Maandag onwillekeurig voortgegaan. Hij loopt bij het hek van het plansoentje. Omkeeren moet hij. Maar kijk al die boompjes. Lente.... Een zachter gevoel doorwarmt hem. Een blijheid-met-weemoed om dit haar geluk.
Zij hééft de groote liefde gekend! Lieve meid, met 'er pakhuis teksten: één tekst heeft ze waarlijk geléérd: ‘Al gaf iemand al zijn goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten eenemaal verachten.’
Blijmoedig-beslist wendt Maandag zich om. Ook zijn leven