Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 5
(1806)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
[pagina 413]
| |
Het gezang des Skalden bij Regnalds grafGa naar voetnoot(a).
Duister wierdt het,
De dag verdween,
Geen Starren scheenen,
In wolken kleedde zich de Maan;
De Zon is onder,
Nu zwijgt de Natuur,
Stilte heerscht,
Afgrijslijke stilte.
De Held is dood,
Regnald is dood.
Hij klom om hoog naar 't huis der Goden,
Daar baande hem zijn zwaerd den weg;
| |
[pagina 414]
| |
Hij viel, zijn hooge geest beval het,
Neêr op zijn eigen zwaerd.
Geen groote ziel kan zich
Voor kleine zielen buigen.
Ik kies den dood ver boven
Een leven, vuil door schande.
Wat dood! hij oogst door deezen
Een' onverwelkbren roem.
Walhalla! 't waare leven!
Op Odins bank te zitten!
Walkyriën, zij schenken
Daar Mee, zoo zoet als klaar.
De Einheriën verschrikken,
En springen angstig op:
Welëer was 't strijden vreugd;
Maar Regnald geldt alleen
Meer dan Walhalla's Helden.
Ja, Odin siddert zelf,
Daar Regnald dapprer is;
Zijn troost is lange wraak,
En 't vonnis van de Nornen.
Meer edel was 't nogthans,
Door Helden hand te vallen,
Dan Fenri's wolf te dienen
Tot wreede wraak, en voedsel.
Wat glans verblindt mijn oog?
Regnald in heerlijkheid.
De Krijgsgod neemt een houding
Thans aan vol majesteit.
In d' oogen vonkelt Odin,
| |
[pagina 415]
| |
Hij zwaait het zwaerd als Tyr.
Duistre wolken, dik als nevel,
Dooven uit het vuur, den schijn,
Die zich door de lucht verbreidt;
Mijn ziel bezwijkt:
Geen stervling kan dien glans aanschouwen.
Suist, gij winden,
Ruischt, gij boomen,
Springt, gij bergen,
Dans, gij Aarde,
Bazuin zijn eer uit,
Adem vreugde;
Want de Held heeft de zege verkreegen.
Sywald ligt neêr aan zijn voeten,
Hij ligt in Walhalla;
Wijk Lethra's troon,
De zijne is grooter.
Wat weent gij dan, Aslaug?
Een eeuwige eer bekleedt uw Gemaal.
Huil, Hiordys, niet meer,
U misgunnen de Goden uw Zoon.
Thorgrim, slaa 't oog op uw vriend,
En let op zijn spoor;
Othar wierdt magtig door hem.
Eeuwige eer zal u bekroonen,
Gij, verheven, schoone maagd;
Weinig is een Koningsdochter,
Maar eens Helds waardij te voelen,
Dit alleen, dit maakt u groot.
Sigrids naam zal zeker wassen
| |
[pagina 416]
| |
Op de snelle wiek des tijds.
Hem, die deeze groote steenen,
En die Hoogte ontmoeten zal,
Welke d' asch des Helds bewaart,
Hem rijst in de borst de moed.
Eedle asch, gij waassemt kalmte
Uit, en onverschrokken geest.
't Schept een Held, uw graf te aanschouwen,
Met het teken van uw roem.
Eedle Deenen, 's Waerelds wonder,
Gij zult steeds den prijs verkrijgen,
Zo gij 't voorbeeld volgt des Helds,
Groot in dood, en groot in leven,
Hij alleen nog onbedwongen,
Toen voor Sywald ieder knielde.
Dierbaar Vaderland en haard,
Mogten stille rampen vlieden,
En een Regnald nooit ontbreeken,
Om die alle aan te wijzen!
IJdele wenschen!
De Held is te groot;
Geen mensch bereikt zijn echte waarde.
O Vaderland, verhef u slechts,
Dat g' eenen enklen Regnald had.
einde van het vijfde deel. |
|