Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 4
(1805)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Moscou.
| |
[pagina 2]
| |
De Rivier, welke haar omtrent in 't midden doorsnijdt, draagt, gelijk zij zelve, den naam van Moskwa; van het Westen naar het Oosten koomt deeze Stroom met de sterke slingering van een S door haar heenvloeiën, om zijne wateren daarna aan de Occa over te geeven, die op haare beurt zich in den Wolga ontlast. In den Zomer is de Moskwa slechts een ondiepe Rivier, en verscheiden Zand-eilanden rijzen er hier en daar uit op. Zij snelt daar en tegen met eene zoo rasse vaart, dat ik bij mijne aankomst, toen het ijs nog alles overdekte, het onder één' der boogen van de steenen brug volkomen onbevrooren vond; na den dooi vormde zich hier ook nog duidelijker een soort van Cascade. Deeze steenen brug, welke van eene fraaije Architectuur is, en vijf boogen heeft (men kan hier uit omtrent de geringe breedte der Rivier berekenen) verbindt met een drie of viertal houten bruggen, welke men bij ijsgangen wegneemt, de beide oevers. De weinig beduidende Yaousa, nog sneller evenwel dan de Moskwa, waaröm zij ook nog minder bevriest, en boven dien een Beekje, komen, door de Noordelijke zijde van de Stad, van | |
[pagina 3]
| |
verschillende kanten zich met den grooteren Stroom vermengen; ook deeze hebben haare houten of steenen bruggen. | |
[In 't bijzonder de Kreml, met het oud keizerlijk paleis en den schat, het model van een nieuw paleis, het arsenaal, het tegenwoordige paleis enz.]Het algemeene denkbeeld, dat men zich van Moscou vormen moet, is dat zij uit vijf Steden saamgesteld is, waarvan de Kreml of Vesting, en de Kitai of Chineessche Stad, ten Noorden der Rivier, aan elkander vast liggen, en door de Witte Stad, de Aarden Stad, en de Voorsteden, deeze drie aan beide zijden van het Water gebouwd, en iedere derzelven door de volgende volkomen ingeslooten, omvangen worden. Gelijk men den oorsprong van zeer veel groote Steden in de Sterkten zoeken moet, die men er aanvankelijk had opgemetseld, zoo heeft ook Moscou zijnen geheelen aanwas aan den Kreml, het oudste gedeelte der Plaats, te danken. Op eene taamelijke verhevenheid vlak aan de Rivier, neemt hij de gedaante van een' driehoek aan, en ligt binnen zijne eigene muuren. Een kleine poort brengt, langs een' stijlen trap, den groenen en gedeeltelijk bemuurden heuvel af, tot beneden aan de oeveren des Strooms, waar men, zoo lang de Vesting duurt, dat is van de steenen tot de eerste houten brug, eene Esplanade met boomen voor rijtuigen, en vlak aan 't water een Parapet met platte steenen voor wandelaars, beveiligd door eene ijzeren Balustrade naar den buitenkant, eerst kort te vooren had aangelegd, en er gedeeltelijk nog mede bezig was; terwijl men dit cieraad voor de Stad | |
[pagina 4]
| |
ook verder langs den Stroom meende voort te zetten: 't geen echter het muurwerk van Graniet, dat tot in de Rivier afdaalt, niet nalaat zeer kostbaar te maaken. Vijf andere poorten vormen de gemeenschap tusschen den Kreml, en tusschen de Kitai en Witte Stad, waarvan de Heilige poort, door welke men uit de Kitai de Vesting binnen treedt, van een vermaard Mariabeeld zijn' naam ontleent, en daaröm aan niemand, 't zij te voet, 't zij te paerd, of op een rijtuig, dan met ontblooten hoofde, den doortogt toelaat. De Kreml bestaat schier enkel uit Kerken en openbaare gebouwen. Van de eerste rekent men er in de twintig, doch slechts een half dozijn derzelven vertoonen zich eenigsints van buiten. Schier alle draagen zij haare vijf en meer vergulde of verzilverde Dômes; aan ééne telt men er negen, en aan eene andere tot elf toe: doch deeze Koepeltjes of Torentjes, naarmaate men ze verkiest te noemen, hebben slechts eene geringe hoogte. Vier aanzienlijke Pleinen zijn in den Kreml, 't geen in andere Steden de straaten zijn. Op het eerste bevindt men zich terstond, wanneer men door de Heilige Poort binnenkoomt. Hier treft men, behalven het Aartsbisdom, geen gebouwen van eenig belang aan: doch de linker zijde, waar alles open is, levert van deeze verhevenheid het heerlijkste gezicht op de Rivier in de laagte, zoo wel als over de geheele Zuidelijke Stad, en de omringende landstreek. Onder een soort van overdekking, doch andersints van alle zijden toeganke- | |
[pagina 5]
| |
lijk, staan hier op het Terras vier stukken geschut, waarvan het ééne vooräl eene dikte heeft, die in de Jaarboeken des bloedvergietens misschien nog zonder voorbeeld is; de middellijn naamentlijk van den loop bedraagt twee en een' halven voet, en die van het geheele stuk omtrent drie en een' halven, de lengte van alles samen kan men op twaalf schatten. Even colossaal in haaren omvang, is, iets verder op dit Plein, doch onder den bodem, de vermaarde Klok, die bij den brand onder Keizerin Anna hier in de laagte nederstortte. Zo ik mij niet bedrieg, was zij eerst even te vooren op die zelfde plek, welke eene holte onder zich had, boven den grond gereed geworden; ten minsten men had er te dier tijd nog geen gebruik van gemaakt. Men daalt, om ze thans te bezichtigen, langs slegte trappen in deeze diepte neder. Zij kan een' twintig voet hoogte hebben, en de omtrek staat hier toe in de behoorlijke evenredigheid. Schade heeft zij bij haaren val niet anders geleeden, dan eene bersting aan de ééne zijde, welke een gat gevormd heeft, door welk men, als door eene kleine poort, zich in het binnenste der Klok begeeven kan. Het eerste Plein des Kremls brengt vervolgens door eene engte naar het tweede. Hier heeft men, zich steeds in de zelfde richting plaatsende, de Cathedraalkerk ter rechter, eene of twee andere Kerken ter linkerzijde, vóór zich den hoogen trap die naar het Keizerlijk Paleis brengt, en achter zich een groot gebouw, 't welk, zonder uitwendig eene Kerk te vertoonen, | |
[pagina 6]
| |
er evenwel eene insluit, doch die men eerst, na van binnen eenige trappen te zijn opgeloopen betreedt; het benedengedeelte strekt tot verblijf der Hoofdwacht. Uit de ééne zijde van dit gebouw steekt de zoogenoemde groote Iwan (Iwan betekent Jan), dat is de hoogste Toren van Moscou, uit; althans, daar hij op eene verhevenheid staat, is er, wanneer men hem beklommen heeft, geen hooger plek in de geheele Stad. Het gezicht zou er veel bij winnen, indien men het tot zijn' bovensten top kon brengen; doch ook nu kan men van den laatsten omgang een onbeperkt oog werpen op de geheele Stad in 't rond, met haare duizenden van gouden, zilveren en gecouleurde Koepels boven de Kerken, en voorts op de streek die haar omringt. Om van het tweede in het derde Plein te geraaken, gaat men door eene Poort; en thans bevindt men zich in het Binnenhof van het Paleis der Czaaren, met eene kleine laage Kapel in 't midden, die op zich zelve staat, en die men zegt het oudste geestelijke gebouw der Stad te zijn. Ter zijde ligt het vierde Plein, 't welk driekant is, en over welk men tusschen het prachtige Senaatsgebouw aan de rechter, en het Arsenaal, dat toen vertimmerd wierdt, aan de linkerzijde, door eene der vijf Buitenpoorten van den Kreml in de Kitai terug gebracht wordt. Ik spaare de beschrijving der Kerken, welke de Vesting insluit, tot het Hoofdstuk van den Godsdienst: doch die der beide Keizerlijke Paleizen, het oude en het nieuwe, zoo wel als | |
[pagina 7]
| |
als van den schat, die thans in het eerste derzelven bewaard wordt, en van het Wapentuig des voorigen Arsenaals, moet hier haare plaats vinden: te meer, daar alle deeze dingen tot het wezen des Kremls kunnen gerekend worden te behooren: want de Keizer bewoont zijn Paleis binnen de Vesting alleen in de dagen, welke aan de plegtigheid der Krooning gewijd zijn. Geduurende het overige zijner regeering verkiest hij er, gelijk uit het vervolg zal blijken, het gedeelte der Stad toe, 't welk hem het meeste behaagt. Het oude Paleis, vlak tegen de achterzijde van het nieuwe gekeerd, is een klein, en op eene hoogte alleen geplaatst gebouw, waarvan de gevel en de vercieringen alle kentekenen van Tartaarsche Architectuur draagen, doch deeze van 't beste soort. De Frise inzonderheid is uitneemend fraai met allerlei verwen en vercieringen geschilderd, en verdiende dubbel, dat men er eene afzonderlijke tekening van maakte; wat laager ziet men een hoope wapens. De kleine getraliede vensteren staan in eene goede evenredigheid tot elkander; boven op ontdekt men een nog kleiner gebouw, en ter zijde een' Toren, die tot trap dient, om het te beklimmen. Naast het Paleis bevindt zich de Keizerlijke Kapel, of de Kerk met de elf gouden Koepels. Na dat men van ter zijde dit Woongebouw der vroegere Czaaren is binnengetreeden, volgen niet meer dan vier Vertrekken, met een Cabinetje van achteren, op elkander; om laag is nog een Souterrain. Nauwelijks kan men gelooven, dat | |
[pagina 8]
| |
zoo bekrompen een verblijf (want geene eene deezer kameren onderscheidt zich zelfs door haare grootte) genoegzaam zou geweest zijn ter herberging van zoo aanzienlijke Vorsten, en derzelver talrijke hofhouding. Ik vermoede veelëer, schoon ik het met geene zekerheid bepaalen durf, dat of, waar sedert het nieuwe Paleis gebouwd is, of ergens ter zijde, een grooter aantal Apartementen ter wooninge der Keizerlijke Familie, en van de geen die er toe behooren, gebezigd zij. De Vertrekken, die ik daar genoemd heb, en die thans den schat bewaaren, zijn van boven rond, en opgestapeld tot de zoldering toe met Zilver, Zilver verguld, zo niet zelfs Goud Vaisselle van allerlei gedaante: vooräl met groote schotelen, lampetten, drinkvaten en dergelijken. Men treft daar onder eenige schotels van gedreeven arbeid, en fraaije Basreliëfs aan. Een der oudste stukken daar onder is een Vaas en Lampet, door Elizabeth van Engeland aan den Czaar, die te dier tijd regeerde, geschonken. Meest al het overige is mij niet voorgekomen de zeventiende Eeuw in ouderdom veel te overtreffen. Men ziet hier voorts in zwaare kassen de Krooningskleederen van Peter I en zijne Gemaalin, mitsgaders die der Keizers en Keizerinnen, die hem opgevolgd zijn; ook eenige Kroonen, Scepters, en zelfs Troonen; onder de laatsten is er een van den grooten Tamerlan afkomstig, kostbaar gewerkt en met steenen bezet. Hij heeft de gedaante van een' leuningstoel met eene hooge leuning; een andere, | |
[pagina 9]
| |
omtrent in denzelfden trant, schijnt in Rusland zelve vervaerdigd. De Kroon van Polen wordt hier mede vertoond, gelijk ook een Wetboek van Peter des Eersten Grootvader, in eene rol, waarvoor de overleeden Keizerin eene gouden doos heeft laaten vervaerdigen. Boven dien staan hier nog eenige kunstige Horologiën en meer andere dingen van deezen aart: doch alles samen heeft noch de waardij van dergelijke verzamelingen aan andere Hoven, noch ook van 't geen' men in de Heremitage te Petersburg van dit soort van Werken zeldsaams ontmoet. Het bezit niet eens de verdiensten der Antiquiteit, noch van iets caracteristicq Russisch op te leveren, eenige vroegere kleedingen alleenlijk uitgezonderd. Op een' goeden afstand van dit Paleis, en den zoogenaamden schat dien het bewaart, doorloopt men eenige groote Vertrekken van een afzonderlijk gebouw, 't welk het oude Arsenaal is, en men vindt er Geweeren, Wapenrustingen, Trophaeën, prachtige Dekken en andere vercieringen voor paerden, tot been-ringen toe. Sommige dingen daar onder waren rijk en met smaak geärbeid. De eenigste wapenrusting, waar van men den oorspronkelijken Eigenaar noemen konde, was die van Alexander Newski. Eer ik het nieuwe Paleis beschrijve, moet ik mijne Leezeren een oogenblik bij een Model voeren, 't geen men van een verblijf, der Russische Monarchen waardig, gevormd heeft, en thans ergens in een Bovenvertrek op de Vesting laat rusten, | |
[pagina 10]
| |
zonder ooit aan de uitvoering te denken. Men had zich hier bij het moeijelijk Problema voorgesteld, om een Slot te doen oprijzen, dat den gantschen Kreml zou hebben ingenomen, zonder echter eene eenige van deszelfs talrijke en door elkaâr geplaatste Kerken om ver te werpen. Een Rus, eerst weinige dagen eer ik het bezichtigde, overleeden, had er omtrent vijf- en- twintig jaaren te vooren zijne Talenten aan te koste gelegd; en zeer veel weezentlijke gebouwen komen niet zoo hoog, als het geen men voor dit model betaald heeft: eene som naamentlijk van 40,000 Roebels. Het is van eene zoo aanmerkelijke grootte, dat men er op wandelen kan. De Hoofdfaçade van het Paleis zou naar de zijde der Rivier gericht zijn geweest, en deeze bedraagt hier in de twintig voet; dan loopt het van beide zijden semicirculair naar achteren, en neemt daarna de driekanten vorm van den Kreml zelven aan. De Kerken zouden zich alle in Binnenhoven hebben beslooten gezien. Van boven heeft dus, gelijk natuurlijk, alles eene onregelmaatige gedaante. Het eerste Plein, wanneer men door de Heilige Poort in de Vesting binnenkoomt, zoude insgelijks met gebouwen overdekt geweest zijn. Ook zoude men hier tusschen Arcades den Hoofd-ingang geplaatst hebben, die vervolgens rechts af tot de deur zou hebben heengeleid, welke naar de achterzijde het middelpunt van het geheele gebouw moest uitmaaken. Van boven ziet men in verscheiden prachtige Zaalen met Colommes, in een Theäter, en dergelijke | |
[pagina 11]
| |
neder. Voor een meesterstuk van Genie moet buiten allen twijfel deeze geheele arbeid gehouden worden; en zo men ooit gedacht had, om het ten uitvoer te brengen, zoude zulk een Paleis in der daad een Reuzenwerk geweest zijn, en de wonderen der Oudheid geëvenaard hebben: doch niet minder zoude het ter zelver tijd iets belagchelijks in zich sluiten, in eene verlaatene Hoofdstad zulk eene stichting te willen onderneemen; het dan op eene plaats te metselen, waar men zich door een twintigtal Kerken, die de Godsdienst verbiedt te slegten, ieder oogenblik belemmerd vindt; en eindelijk aan den Kreml het zonderlinge en Natiönaale te doen verliezen, dat hem het samenstel zijner tegenwoordige gebouwen in 't oog des Vreemdelings geeft. Het nieuwe Paleis in den toestand, waarïn het zich thans bevindt, verschilt hier grootelijks van. Het is een aan het oude zoo goed als aangelapt eenvoudig wit modern gebouw, zonder pracht, doch ook zonder iets onäangenaams; de hooge trap, van welken ik reeds in 't voorbijgaan gesproken heb, voert van buiten op eene Gallerij, die het voor een groot gedeelte omringt, en van waar men een voortreffelijk gezicht op de Rivier, de Zuidelijke Stad, en derzelver omtrek geniet; tusschen beiden koomt men door eene zaal, met levensgrootte heilige beelden beschilderd. Inwendig vertoont zich de Krooningszaal als een zeer ruim vierkant Vertrek, 't welk op een' dikken pylaar in 't midden rust. Het is met rood fluweel behangen, waaröp | |
[pagina 12]
| |
men gouden Cijfferletters ziet van des Keizers naam. Hier eet hij op den Troon, welke zich aan eene der zijden van 't Vertrek geplaatst vindt, op den dag zijner Krooning; het Zilveren Servies staat tegen den pylaar aan. Op eene tafel ligt de zwaare mantel, dien hij bij dezelfde gelegenheid draagtGa naar voetnoot(a). De overige Vertrekken maaken eene Suite uit in den vorm van een' winkelhaak; zij zijn vrij groot, en waren voor het verblijf van Paul, toen hij den Troon beklom, op nieuw en modern gemeubeld; anderssints bevatten zij niets merkwaardigs. Het gezicht is er even zoo uitmuntend als van de buiten-gallerij, die voor dezelven heenloopt. De Vertrekken der Grootvorsten en Grootvorstinnen, in een' bijzonderen vleugel, zijn van het gewoonste soort. Eer ik den Kreml verlaate, moet ik nog bij het voorige bijvoegen, dat men zich niet verzadigen kan, van, zoo van de overzijde der Moskwa, als inzonderheid van de steenen brug, die een weinig zijdwaards ligt, tegen zijne hoogte, en tegen al zijne gebouwen, met derzelver Torens en schitterende Koepels, aan te zien: waarvan de uitwerking, vooräl | |
[pagina 13]
| |
daar hier alles zoo op één ligt, boven alle beschrijving treffend en ongewoon is. Men heeft wel met de Chambre obscure vlak aan de overzijde eene tekening daarvan gemaakt, welke ik bezitte, doch zij is ver van aan het oorspronkelijke te beäntwoorden, schoon met Goud en couleuren afgezet. | |
[De Kitai met de winkelgebouwen]De Kitai, zeide ik te vooren, hecht zich aan den Kreml vast, schoon zij aan al de overige zijden in haare eigen muuren en poorten ligt ingeslooten; op de houten brug echter daalt men uit ééne haarer straaten, zonder door eene poort te treeden, neêr. Men was, toen ik mij hier bevond, bezig met haar naar den buitenkant te versterken: want de Kreml is naar de tegenwoordige wijze van fortificeeren, tot geen verdediging in staat. Met deezen samen vormt de Kitai een' uitvoeriger driehoek, doch met eene een weinig cirkelende Basis. Drie Hoofdstraaten doorsnijden haar in de lengte, dat is parallel met de Rivier. In de breedte is zij onregelmaatig aangelegd, behalven de straat, die langs den Kreml heenloopt. Men treedt dezelve uit de Witte Stad door twee naast elkaâr geplaatste Poorten binnen, tusschen welke een Mariabeeld in eene Kapel het voorwerp van blaakende Devotie is, Koetsen zoo wel als Voetgangers in meenigte doet ophouden, en, den geheelen dag door, de kruissigingen en buigingen van talrijke schaaren ontvangt. Zoo veel heiliger alsdan in de Kitai gekomen, ziet men ter rechterzijde het Stad- | |
[pagina 14]
| |
huis, ter slinker het Civile Stads Gouvernement: beide ouwerwetsche gebouwen, over het eerste van welken inzonderheid ik mijne Leezeren daarna breedvoeriger zal moeten onderhouden. Een langwerpig vierkanten plaats met Arcades volgt, waarvan de eene zijde, die reeds een gedeelte van het Winkelgebouw uitmaakt, niet dan Koopman aan Koopman, ieder in zijn Celletje, vertoont. Weldra valt het gezicht, zelfs onwillekeurig, op de zonderlingste Kerk, die geheel Rusland mogelijk bevat, hoe zeer zij de Moscouërs, die haar van jongs af aan gezien hebben, zoo weinig schijnt te treffen, dat ik mij somwijlen groote moeite heb moeten geeven, om hun te beduiden, waar het gebouw, dat mijne aandacht ten sterksten had naar zich getrokken, tog eigentlijk geplaatst was. Doch ik spaar de beschrijving derzelve, gelijk die der voorige geestelijke gebouwen, tot dat ik opzettelijk van haar alle samen zal moeten spreeken. Eindelijk zijn het weder louter Arcades en Winkels, die tot op de houten brug, gelijk ik zoo even zeide, naar beneden brengen. Vlak over de Heilige Poort des Kremls ontdekt men, zoo goed als op deeze straat zelve, een soort van rond steenen schavot, 't geen welëer in der daad een strafplaats was: doch tegenwoordig klimmen er, zoo men mij onderrichtte, somtijds Processiën op, en verrichten er haare gebeden. De middelstraat der Kitai in de lengte is van de grootste levendigheid; en hier ziet men wederöm niets dan Winkel aan Winkel; aan beide kanten loopen lou- | |
[pagina 15]
| |
ter straaten of steegen, die weder door dwarsstraaten overkruist worden, sommige van boven overdekt, andere open. Aan de linkerzijde vooräl is het een uitvoerig dambord van Kamertjes met koopgoederen; en men zoude deeze streek hier eer eene Winkelstad kunnen noemen, dan, gelijk te Petersburg, een Winkel-gebouw. Sommige derzelven zijn van eene onbegrijpelijke bekrompenheid, doch er behooren er somwijlen weder verscheidene aan denzelfden Eigenaar toe; de waaren treft men ook hier meest soort bij soort aan; en men kan zich nauwelijks goederen, van wat voor een' aart ook, bedenken, die er niet te verkrijgen zouden zijn; evenwel, indien men Goud- en Ziversmids-werk uitzondert, ziet men weinig Bijouterie-arbeid van prijs: 't geen daar aan toegeschreeven moet worden, om dat de Vreemdelingen zich meest dien tak van handel hebben toegeëigend, en in hunne huizen mogen verkoopen. In deeze breede Hoofdstraat der Kitai treft men nog eenige groote gebouwen, van onderen weder met bedekte gangen, aan, die insgelijks half tot den handel in 't klein geschikt zijn; in 't midden is een open plaats, waar men veel Comptoiren van Notarissen ontmoet, van welken een groot gedeelte van het protesteeren van Wissels leeft; een derzelven, welke Hoogduitsch verstond, heeft mij meermaalen vrij wat geld voor eene Procuratie doen betaalen, doch, als de eenigste in zijn soort, kon hij naar goeddunken zijn' prijs maaken. Ook staan er nog verscheiden andere zoo open- | |
[pagina 16]
| |
baare als bijzondere gebouwen in deeze straat, de meesten van steen, doch weinigen uitneemend fraai. | |
[De witte stad]Tusschen den muur deezer Stad en de Rivier, loopt langs den oever nog een breede weg, die mede zijn Parapet wacht, en het in der daad bij slijkerig weder ten hoogsten behoeft; er liggen voor denzelven een hoope kleine scheepjes aan touwen vast. Het oog stuit eindelijk, wanneer men, van den Kreml komende, hier de Moskwa volgt, tegen het groote Vondelinghuis aan, doch dit gevaarte maakt reeds een deel uit der Witte Stad. Deeze heb ik te vooren gezegd, dat Kreml en Kitai samen, aan beide zijden der Rivier, omvangt, hoewel het Zuidelijke gedeelte slechts een smal en weinig beduidend Eiland is, met eene meenigte houten Magazijnen. Het gedeelte daar en tegen, dat ten Noorden van den Stroom ligt, is schoon en zeer uitgestrekt; naar alle zijden loopen een aantal Hoofdstraaten door het zelve heen, en in deeze wederöm verëenigen zich veel Paleizen van de aanzienlijksten der Stad, terwijl evenwel in zijstraaten nog meenigvuldige houten huizen worden aangetroffen; een Beekje, 't geen in een smal Canaal verzameld wordt, naast welk men in de laagte wandelen kan, vloeit ook door de Witte Stad: terwijl de Smidsbrug van steen, over het zelve heen gelegd, een punt is, waar een hoope straaten op uitkomen, en waar de rijtuigen en voetgangers zich dus gewoonlijk in grooten getale bij elkander vinden. Aan Kerken heeft de afdeeling van Moscou, van welke ik spreek, ins- | |
[pagina 17]
| |
gelijks geen gebrek: doch zelfs onder de moderne bespeurt men over 't algemeen meer eene zonderlinge, dan zuivere en goede Bouwkunde. Muuren of Poorten heeft de Witte Stad tegenwoordig niet meer op te wijzen, schoon er van de voorige gedaante nog een enkele op zich zelve staande Poort is overgebleeven. Waar voorheen de muuren geplaatst waren, die de Witte van de Aarden Stad afzonderden, ontmoet men thans eene ruime vlakte, die men aangevangen heeft met jong plantsoen te bepooten, doch meest slechts met een paar rijën boomen langs afgebaliede wandelingen voor de Voetgangers. Dan, de voornaamste deezer wandelingen verliest door een' bijna bestendigen wind niet weinig van haare bevalligheid, en de boomen schijnen er zeer veel nadeel door geleeden te hebben. Van 's Keizers Krooning zijn hier omstreeks, en nog op eene andere plek der Witte Stad, twee houten Eerboogen blijven staan, wel in een' grootschen en trotschen smaak getimmerd, doch waar het zeildoek reeds met vellen begon bij te hangen. | |
[De aarden stad]De Aarden Stad, meest met een' aarden Wal omringd, sluit de Witte Stad van alle zijden in. Ook zij heeft haare Eerepoorten, drie in getale, bewaard; doch die naar de Duitsche Slobode was geheel mislukt. Schier alles wat ten Zuiden der Rivier ligt, wordt tot de Aarden Stad gerekend. Voor een groot gedeelte bevat zij houten huizen, doch deeze wederöm met talrijke Kerken doormengd; en aan de tegenövergestelde zijde eene wel niet breede maar zeer uitvoerige streek, met eenige Pa- | |
[pagina 18]
| |
leizen, doch onëindig meerder wooningen van balken. | |
[De voorsteden, vooral de Duitsche slobode]Eindelijk koomt de beurt aan de Voorsteden, ook die met een' aarden Wal omringd, welke eene zeer onregelmaatige vorm heeft; zijn omtrek, en dus die der geheele Stad, wordt op veertig Wersten geschat. Aan de Westelijke zijde doorloopt hij een gedeelte van dien hoek of dat oor, 't welk de Moskwa naar den kant van het groene en uitgestrekte Jonkvrouwen-veld formeert, 't geen door Huizen en Tuinen omringd wordt, en met het Nonnenklooster, aan den Oever zelve der Rivier aangelegd, eindigt: van waar men dan het schoonste gezicht op den Mosschenberg en dat geheele Amphitheäter van hoogtens geniet, dat de buitenzijde der Rivier omcingelt: hoogtens, die tot boven toe bewassen, en hier en daar met hangende buitenhuizen, en een Klooster tusschen beiden, vercierd zijnGa naar voetnoot(a). | |
[pagina 19]
| |
Aan de Oostelijke zijde, omtrent op een' afstand van twee uuren gaans van deeze grenzen der Stad, vindt men de Duitsche Slobode of Voorstad, met het Paleis, 't welk Paul niet lang te vooren van denprins Bezborodko gekocht had, en den Keizerlijken Zomertuin vlak daar bij; achter denzelven het prachtige en fraaije nieuwe Militaire Hospitaal, van klinkers met witte Colommen tusschen beiden; eindelijk het Paleis van Catharina II met deszelfs Middel-Colonnade van zestien Pylaaren, tusschen twee zijde Colonnades, ieder van zes halve Pylaaren: een ontsagchelijk doch nimmer voltooid, veel minder nog bewoond gebouwGa naar voetnoot(a) 't welk, niet tegenstaande al dit Colommenwerk, geen zeer behaagende Architectuur oplevert, en 't welk haar Zoon ook sedert tot Casernen voor 8 à 10,000 Man heeft laaten omscheppen. Verscheiden huizen hebben naar deeze zijde (en er bevinden zich ook hier, onder zeer veel houten, een aantal der fraaiste steenen gebouwen) Tuinen achter zich van zeer veel aanbelang: gelijk men in 't geheel een zeer verkeerd besluit zou trekken, indien men zich verbeeldde, dat dit terrein, door eene linie van veertig Wersten omvangen, in evenredigheid sterk aangebouwd was: want behalven de zeer breede straaten, en meenigvuldige Markten en | |
[pagina 20]
| |
Pleinen in alle gedeelten der StadGa naar voetnoot(a), liggen er, vooräl naar de buitenzijde, binnen de Barrières geheele Velden, en Vijvers, ja zelfs Bosschen en Dorpen. Aan 't eind der straat, welke de Nikitska, heet, is bij voorbeeld eene alleräangenaamste Boschen Bergächtige streek, waar men geheel vergeet, dat men zich binnen de grenzen eener Stad bevindt; naar het Noordöosten ligt insgelijks een zeer aangenaam Bosch. Ook de Kloosters, allen in hunne eigen muuren, beslaan eene groote plaats. In dat gedeelte der Stad, 't welk door de Yaousa en Moskwa ingeslooten wordt, ontmoet men, behalven andere zeer goede gebouwen, en tusschen beiden voortreffelijke gezichten, eene uitmuntend schoone, hoe zeer nog niet voltooide Kerk, van de allerzuiverste Architectuur; de Toren taamelijk hoog, en met Colommen van verschillende Orders boven elkander. Het gebouw zelf heeft twee Peristiles met Dorische Pylaaren, en het Choor formeert een halfrond. Iets verder in dit zelfde Quartier treft men nog een' anderen hoogen en wel gebouwden Toren aan, die misschien in verhevenheid voor den grooten Iwan niet zou onderdoen, indien hij op eene rij- | |
[pagina 21]
| |
zender plek stond. Ik meen, dat hij tot een Klooster behoort. Naar de Tulasche, of Zuidelijke zijde, is de Voorstad insgelijks van eene vreesselijke uitgestrektheid, en wordt zelfs buiten de Barrière voorgezet. Ook rijdt men over geheel een Veld, eer men uit de Stad geraakt. In deeze streek ligt het kleine Hospitaal, door Paul opgericht; en een weinig ter linker zijde afwijkende, ontdekt men een Klooster binnen zijne eigen muuren, gelijk er, zoo aan deeze als aan de andere zijden van Moscou, verscheiden zich ook op een' geringen afstand doen zien. Buiten de Barrière verheft zich even een hoogte, waar zich de gantsche getorende Stad weder zeer ten haaren voordeele vertoont. Met één woord, aan welken kant men ook de verschillende Barrières uit wil rijden, treft men niet alleen geheele nog onbekende Streeken en Quartieren der Stad aan, maar Weiden, Plantsoenen en dergelijke, die, om het nogmaals te herhaalen, alle denkbeelden van eene Stad uit het geheugen verdrijven. Aan 't eind der Hoofdstraaten, die door de Witte-, Aardenstad en de Voorsteden meest in regte linie zich heentrekken, en op zoo veele Landstraaten nederkomen (want Moscou ligt als een middelpunt tusschen de voornaamste Steden van een aantal nabuurige Provintiën) nadert men eindelijk de Barrières, die schier alle op denzelfden voet zijn aangelegd, met een paar Obelisken naamentlijk, tusschen welke men onder een' slagtboom doorrijdt, die even aan de eene zijde wordt opgeligt, en wel zoo | |
[pagina 22]
| |
lui, dat de koets er nauwlijks door kan, na dat men voorëf zich in het Wagthuis, wegens zijne bevoegdheid om in of uitgelaaten te worden, gerechtvaerdigd heeft. | |
[Voortzetting der algemeene beschrijving]Voor 't overige is de bodem, op welken zich geheel Moscou aangelegd vindt, zeer ongelijk en golvende, 't welk aan sommige plekken die boven andere rijzen, zelfs buiten den Kreml, een voortreffelijk gezicht geeft, gelijk verscheiden huizen daar dan ook natuurlijker wijze in deelen. Het onnoemelijk getal Kerken, en derzelver Spitsen en Koepels, 't welk zich over de geheele oppervlakte deezer Stad verspreidt, maakt haar in der daad, 't zij men dit hier op eens overzie, 't zij men die voorwerpen om laag ieder oogenblik enkel ontmoete, eenig in haar soort. Het oude spreekwoord gaf aan Moscou reeds veertig maal veertig Godsdienstige gebouwen; en dit 1600 tal, daar men er nimmer eene afbreekt, die niet van ouderdom vervalt, en er dagelijks in 't tegendeel nieuwe bij metselt, moet sedert zeer vermeerderd zijn. In der daad evenwel kan men veele daarönder slechts als Kapellen beschouwen, die onder één dak met elkander liggen; en sommige Parochiën hebben door verbouwing al haare Parochiäanen verlooren, zonder dat er echter daaröm de dienst in verzuimd wordt. Het weezentlijk aantal der uitwendig zichtbaare Kerken zal tusschen de twee en drie hondert beloopen. De gewoone form derzelven, waar van echter verscheiden nieuwere afwijken, is | |
[pagina 23]
| |
vierkant, meest van vijf Koepels voorzien; deeze Koepels, schier in de gedaante van eene peer met de spitse zijde naar boven gekeerd, doch van onderen zeer dik, en dus met eene sterke buiging, om eensklaps eene puntige form te bekomen, staan dikwijls op even zoo veel ronde Torentjes; de Torentjes veeltijds wit, de Koepels, die niet verguld of verzilverd zijn, groen. Het Tin of Pinsbek, 't geen men tot deeze vergulding of verzilvering bezigt, doet dezelven, tot bedriegens toe, als met weezentlijk Goud en Zilver overdekt schijnen; en maakt eene uitwerking, die men gezien moet hebben, om er zich een denkbeeld van te vormen. De peer-achtige gedaante deezer Koepelen is zonder tegenspraak uit het Oosten hier heen gebracht, en in die gezichten van Hindostan, welke ons de Engelschen sedert eenigen tijd, met zoo veel nauwkeurigheid als fraaije uitvoering, hebben medegedeeld, vindt men ze in alle haare contouren te rug. Boven op de peer staat nog een Gouden staak, het met geheel om hoog een' kleinen dwars-staf om kruis aan te duiden; op de spits van sommigen ook wel eene Gouden halve Maan, 't geen de fabel zegt, dat nog een overblijfsel der Tartaarsche onderwerping zijn zou, welke den Russen het bouwen der Christen Kerken, slechts onder de voorwaarde van Muhameds teken er boven aan te hechten, vergund had. Van de spitse van 't kruis is men genoodzaakt aan alle zijden vergulde ketens naar de Koepel te doen nederdaalen, om ze | |
[pagina 24]
| |
voor 't omwaaijen te behoeden. De Kerken zelve vertoonen op haare beurt allerlei bewijzen van Oostersche Architectuur: Persiäansch, Indiäansch, Tartaarsch, somtijds met de bontste schildering en met grotesque vercierselen. Alles saamgerekend, mag men de Torens en Koepels van Moscou ligtelijk op een duizendtal brengen. Van verscheiden kanten de Stad van buiten naderende, waar de grond eene vlakte is, wordt men, daar het geheele niet wel kan overzien worden, hier door nog niet zoo in verwondering gebracht, als wanneer men daarna, of sommige hooge punten in de Plaats zelve, of dien Mosschenberg aan de Westelijke zijde, van welken ik in 't vervolg nog nader spreeken zal, beklimt. De Kerken, behalven wanneer er dienst in gedaan wordt, vindt men voor 't overige steeds geslooten. Het getal der houten huizen is te Moscou nog zeer aanmerkelijk; en dit bepaalt zich hier niet zoo zeer, gelijk in de andere Hoofdstad, tot sommige buurten: maar men treft ze zelfs, en hier door wordt nog een sterker contrast tusschen huis en huís te weeg gebracht, midden onder de grootste en stoutste Paleizen aan. Meest allen worden zij op de gewoone Russische wijze uit platte liggende, of ook wel eens staande balken saamgesteld; sommigen hebben nog planken van buiten; verscheidenen zijn geverwd, enkelen uitwendig gepleisterd: doch ver het grootste aantal noch 't een noch 't ander. Veelen hebben een dubbel houten dak. De steenen | |
[pagina 25]
| |
gebouwen metselt men van klinkers, doch sommigen worden om laag met vierkanten stukjes hardsteen overdekt; de klinkers waren sedert eenigen tijd, door het onnoemelijk bouwen en herbouwen, zeer in prijs gereezen; ik meen, dat zij geduurende mijn verblijf aldaar op een veertien Roebels de 1000 kwamen te staan: doch hunne grootte overtreft eenigsints de geenen, welke men in ons Vaderland bakt. Zij voldoen weinig, wanneer men ze in hunnen natuurlijken staat vertoont. Doorgaans bewerpt men om deeze reden ook de gebouwen met kalk, en verwt ze dan met allerlei couleuren; tot het dakwerk der steenen huizen, ook van lieden van den middelstand, bezigt men vierkanten ijzeren plaaten van een' voet of twee, die een' Roebel de plaat kosten. De gebouwen der Russische Grooten in deeze Stad, welke van vroegere tijden heugen, onderscheiden zich slechts door haare uitgestrektheid, en sommige door de barocqheid der Architectuur: doch sedert omtrent een twintig jaaren heeft men aangevangen, en het zelfs met den grootsten ijver doorgezet, om, zoo bij Kerken als Paleizen, de Tartaarsche met de Italiäansche Bouwkunde te verwisselen. Allerlei Grieksche Orders worden hier bij, en in der daad met zeer veel smaak, gevolgd. Geen wooning schier, in de laatste tijden opgericht, of zij pronkt met haare Pylaaren of Pylasters, en met Basreliëfs van Stuc voor de muuren. Voor de vensters of de Balcons van sommige ziet men Balustrades in 't vuur verguld, 't geen, | |
[pagina 26]
| |
bij de ligte couleur, die men gewoonlijk aan de buitenzijde der huizen geeft, eene zeer in 't oog vallende uitwerking doet. Hier en daar had men aan den hoek der tweede verdieping, welke doorgaans die is die men bewoont, of althans daar de beste Vertrekken zich verëenigen, een voor drie vierden van zijnen omvang uitsteekend Koepeltje gemetseld, in den form des Tivolischen Sybillen-Tempels. Geen gering gedeelte der Paleizen zijn van vooren van Bassecours voorzien, op welke men door fraaije Poorten of Boogen een niet minder prachtig hek inrijdt. Anderen hebben slechts Binnenhoven; en in dit geval voert een porte cochère eerst naar den hoofd-ingang. Hoog zijn weinigen der nieuwere huizen, doch meest in de breedte aangelegd. Dat van Paschkow in de Witte Stad spant ver de kroon van alle Moscousche woongebouwen van bijzondere persoonen, en vertoont zich reeds van verre door de verheven plek waar het op gegrondvest is: doch het zal daarna zijne bijzondere beschrijving ontmoeten. Zijn hoofdgebrek is dat het van vooren geen onbepaalde ruimte vóór zich heeft. Voor 't overige zijn in Stad wel op verre na niet alle straaten gevloerd; doch de verlichting, zelfs op plaatsen waar geen huizen meer staan, verdient allen mogelijken lof. | |
[Keizerlyke tuin]Ik kan van deeze algemeene beschrijving van Moscou, welke in het vervolg nog veel zal moeten aangevuld worden, en dan uit haaren aart tog steeds gebrek- | |
[pagina 27]
| |
kig blijven, niet afstappen, eer ik nog eenige Tuipen heb doen kennen, die of binnen de Barrières der Stad, of slechts een' voetstap daar buiten liggen. Den Keizerlijken, in de Duitsche Slobode, heb ik zoo even reeds genoemd; en weinig Steden kunnen er een' opwijzen, die meer dan deeze de gedaante eener volkomen Buitenplaats heeft, en die nog daarënboven van den alleräangenaamsten aanleg is, zoo veel de bodem dit gedoogd heeft. Eigentlijk is het de Tuin, die bij het onvoltooide Paleis van Catharina zou behooren, en thans derhalven den aldaar gecaserneerden Soldaaten tot uitspanning en ligchaamsöeffening, zo men hun deeze laatste buiten dat niet genoeg bezorgde, zou kunnen verstrekken: dan het is tevens een openbaare wandeling voor Moscou, die evenwel om haare afgelegenheid niet druk bezocht wordt. Des Donderdags in de Zomermaanden heeft de Adel met elkander afgesproken hier het meest te komen wandelen: doch zij verkiezen er, om zich onderling te ontmoeten, het rechte middelpad toe, 't geen juist het minste van den geheelen Tuin is. De Yaousa slingert, aan de tegenövergestelde zijde van den hoofdïngang, met eene flauwe ronding langs deezen Tuin, en vermeerdert niet weinig het genoegen van deszelfs met smaak verspreid, en welig groeijend geboomte. Een Valbrug over dien Stroom, verëenigt den kleinen Hof, achter het van Bezborodko gekochte Keizerlijk Paleis, met deezen grooteren. Het Terrein is hier niet overäl vlak, 't geen | |
[pagina 28]
| |
tot hoogtens en laagtens, en somtijds tot trappen, aanleiding geeft. Met veele rechte Laanen en Paden, ontbreekt het tevens niet aan zeer veel slingerende, tusschen Gazon, Bloemen en allerlei Gewas, naar den besten Engelschen tra[...]t gevolgd. Meenigvuldige Vijvers en Canaalen, door de laagte van een gedeelte van den grond noodzaakelijk geworden, brengen tot de afwisseling der partijën het hunne toe; met één woord het sombere en vrolijke, het regelmaatige en willekeurige, vervangen er elkaâr geduurig. | |
[Demidofsche tuin]Niet ver van hier, kan men, indien men er lust toe heeft, den Demidofschen Tuin bezoeken. Voor eenen in 't midden der Stad, is hij mede aanmerkelijk groot, schoon hij met den Keizerlijken in geen de minste vergelijking koomt, en eenigsints uit bij één gebrachte stukken schijnt te bestaan: doch hij is zeer vervallen, en boezemt boven dien iets melancolicqs in. Meest heeft men bij deszelfs aanleg het reguliere gevolgd; doch hij moet in zijne jeugd, en toen hij wel onderhouden wierdt, veel uitwerking gedaan hebben, en niets minder dan onaangenaam geweest zijn. Men vindt er eenige groote stukken water in. Bij het huis ziet men een hoope broeikassen, en eene derzelve met een berceau van druiven er in. Het huis schijnt thans tot Casernen gebruikt te worden, en draagt uitwendig mede zeer veel tekenen van vervallen pracht. | |
[Tuin van Moussin Pouschkin]Aan eene geheel andere zijde van de Stad, en even voorbij het Maagdenklooster, ligt aan de Zoomen der Moskwa een allerïnneemendste plaats, | |
[pagina 29]
| |
die aan de Famille van Moussin Pouschkin toebehoort. Zij vormt een langwerpig vierkant, geheel in zyne Wallen ingeslooten, doch deeze laag en open, zoo dat men uit het Veld over dezelven, in welk gedeelte van den Tuin men het verkiest, geraaken kan. Langs deeze Wallen, die tevens tot Terras dienen, stonden oude, dikstammige en hooge Wilgen, dergelijken ik er weinig gezien heb. Inwendig waren het deels rechte, deels slingerende wandelingen: doch de groupeering der veeläl rijzige boomen, dan eens digt bij één, dan weêr eene opene ruimte en wat Veld tusschen beiden laatende, was in der daad verrukkend. Hoe droevig wierd ik intusschen aangedaan, toen ik tegen 't eind van Augustus, drie dagen na een der onäfgebrokenste en langduurigste onweeren, van storm verzeld, die ik mij herïnneren kan, hier wederöm eene lievelingswandeling willende bezoeken, in plaats van al die voorige stoutheid der Natuur, de treurigste verwoesting aantrof! Niet alleen de bejaarde en brosse Wilgen, maar ook veel van het overige geboomte, lagen op den bodem neêrgeveld, en in zulk een aantal door elkaâr, dat men geen pad begaan konde; verscheidenen daar onder niet eens afgebroken, maar slechts omgeboogen over den grond. Een Sallon naar de waterzijde is voorts het eenigste Heerengebouw, dat men op deeze plaats ontmoet; doch men ziet er het huis van een' Tuinman of Warmoesenier, die op een klein plekje van dezelve groente voortteelt. | |
[pagina 30]
| |
[Orlofsche Tuin]Eindelijk moet ik hier ook nog van den Orlofschen Tuin gewag maaken, die tegen dien halven cirkel van bergen aanhangt, welke de Moskwa aan de overzijde omringt. 't Is jammer, dat men hem niet meer als eene openbaare wandeling beschouwd wil hebben, en dat men hem dus van de zijde van dien weg, die uit de Zuidelijke Stad naar den Mosschenberg brengt, geslooten houdt, daar hij tog naar de Rivierzijde geheel open is: zoo dat, wanneer men, door nabuurige paden die naar beneden leiden, den Oever, waar ook een weg voor voetgangers langs loopt, weet te bereiken, men onbelemmerd en zonder de minste afscheiding binnen kan dringen. Het spreekt van zelve, dat, tegen eene zoo stijle hoogte aan, hier alles klimmen en daalen wordt, doch men heeft hiervan de best mogelijke partij getrokken, en de Engelsche wijze van aanleggen is er zeer gelukkig in gevolgd. Het gezicht van vooren, en van ter zijde op de Stad, voldoet onbeschrijflijk; inzonderheid levert een Sallon van twee of drie Vertrekken, dat vrij verheven staat, dit in zijn' gantschen omvang op. Het Woongebouw, 't welk uitgestrekt is, heeft men sedert eenigen tijd, met eene plek gronds er aan vast, van de plaats afgezonderd; en tot deeze laatste behooren nu slechts losse vleugels achter af. Behalven het Sallon, waar van ik zoo even sprak, vercieren nog een paar Kunstgebouwen deezen Tuin, van welke het ééne Gothicq is, en een ander met berkenbast overdekt. Lommer vindt men genoeg, waarheen men ook zijne treeden wendt: doch schier al het geboomte dat men er ontmoet, zijn Berken. | |
[pagina 31]
| |
[Climaat]Het Climaat is over 't algemeen gezonder en aangenaamer te Moscou dan te Petersburg, en geduurende den schoonen Zomer, dien ik in de eerste deezer Steden doorgebracht heb, was het in de andere bijna gestadig slecht weder geweest. De koude der beide Plaatsen verschilt weinig in hevigheid; althans de Thermometer van Reaumur stond in den strengen Winter van 1798 tot 1799 in de eene zoo wel als in de andere Stad, eenige dagen lang op omtrent dertig graad onder het vriespunt: doch de dooi neemt te Moscou gewoonlijk vroeger zijn' aanvang, 't geen toen evenwel eerst in April was. Op den eersten Meij intusschen heb ik reeds met stooken kunnen ophouden; en geduurende de warme Maanden rees de zoo even genoemde Thermometer omtrent dagelijks op twintig graaden hetteGa naar voetnoot(a). Des avonds wordt het gemeenlijk bij het ondergaan der Zonne eensklaps taamelijk koel, 't welk, wanneer men met de kleeding geen voorzichtigheid gebruikt, somwijlen ziekten ten gevolge heeft. Onweêren heb ik er, toen de Zomer tegen 't einde liep, talrijke en hevige bijgewoond; en de beide Najaarsmaanden, September en October, waren regenächtig. De Velden rondöm de Stad zijn van eene onbegrijpelijke bloemrijkheid, en ik heb zeer veel gewassen daar onder opgemerkt, die mij volkomen vreemd waren; de kracht der Vegetatie ver- | |
[pagina 32]
| |
toont zich in allen opzichte sterk. De groentens, welke de bodem voortbrengt, zijn zoo talrijk als voortreffelijk; tot dezelve behooren ook die kleine Komkommertjes, die men in grooten getale te koop biedt, en die door het Gemeen zelfs rauw genuttigd worden. Doch de lange Winters weigeren aan verscheiden vruchtboomen het opbrengen van derzelver jaarlijksche offerhanden; de Kerssenboom moet geduurende de Vorstmaanden overdekt worden, hoewel met enkel hout, zonder eenig glas of vuur, zo men er kerssen van begeert te plukken; in den Zomer van mijn verblijf waren zij slecht en duur. Ook de peeren betekenen weinig; een appel daarëntegen, dien men den doorschijnenden noemt, en die slechts van maatige grootte is, overtreft al wat ik ooit van deeze vrucht gegeeten heb, in geur en lekkernij. Hij heeft van buiten eenige vlekken op zijne oppervlakte, die bijna een soort van bederf zouden te kennen geeven; deeze vlekken gaan inwendig door, en zoo ver zich de uitwerking daarvan door de vrucht verspreidt, verspreidt zich ook het wijnächtige en smaakelijke; het overige des appels heeft zelfs iets meeligs. Voorts worden hier alle onze gewoone vruchten, 't zij dan van de koude grond, 't zij door vuur of Zon geholpenGa naar voetnoot(a), gekweekt. Men verkoopt ze doorgaans voor een' maatigen prijs; 't welk vooräl te verwonderen is, omtrent de watermeloenen en druiven, die van den ijsselijken | |
[pagina 33]
| |
afstand van Astracan hier heen in kleine rijtuigen vervoerd worden. De eersten teelt men, zoo wel als andere meloenen, hier ook in bakken: doch zij komen in aantal in geene vergelijking met de Astracanschen; men ziet geheele bergen van dit soort van vruchten op de markt op één gestapeld liggen; opengesneeden vertoont zich derzelver ligtroode verw, met de zwarte pitten er aan alle zijden en naar alle richtingen door heen, fraai voor het oog: doch de smaak is meest al flauw, en het valt nog moeijelijker dan bij andere meloenen er eenen te ontmoeten, die een' bijzonderen geur heeft. Wat de druiven betreft, deeze heb ik reeds in Augustus zien aanlanden, en zo lang ik mij sedert in deeze Stad bevonden heb, heb ik ze steeds op de markt zien liggen; den geheelen September door kosteden de witte, welke den smaak en de grootte onzer beste paarldruiven opleveren, slechts een agt stuivers het pond, en de roode, die kleiner zijn, de helft. | |
[Bevolking, beschrijving der inwooneren, kleeding en voedsel]Het getal der inwooners van Moscou wordt in den Winter op 300,000 zielen geschat; des Zomers, wanneer zich de Adel met al zijne Lijfëigenen, en, behalven den Adel, nog zoo veel andere lieden, uit de Stad begeeven, omtrent op 200,000. Men ziet, dat dit geene bevolking is, welke met de uitgestrektheid van den grond, dien Moscou beslaat, in evenredigheid koomt; ook zijn een hoope straaten altoos doodsch, en des avonds, behalven bij de eene of andere plegtigheid, wordt het al spoedig de geheele Stad. Reeds terstond ont- | |
[pagina 34]
| |
de de wang van Sigrid; maar zij sloeg dezelve van zich af, en zeide: Onbeschaamde, wat durft gij doen? Uw moed, antwoordde hij, en uwe kleederen passen niet te breed bij elkander. Gij hebt een verscheurd gewaad, en gedraagt u als of gij van den stam der Skioldungers waart. Uw leven, uwe eer, al wat u toebehoort, staat in onze magt; en tog durft gij een' hoogen toon aanneemen, tog kunt gij u niet inhouden. Neen, hervatte zij, laage veinzerij heeft tot nu toe mijn' geest nog nimmer besmet. Mijn leven kunt gij mij neemen, maar mijne eer hoort mij zelve toe, zoo lang leven en dood in mijne magt staan. Stoute Jonkvrouw, zeide de andere man, gescheurde kleederen verbergen dikwijls een edel gemoed; is zij niet van edele afkomst, zoo verdiende zij het te zijn. Zulk een antwoord mag ik van jonge Dochters gaarne hooren. In mijne jeugd was kuischheid haar cieraad; ongehuwd en maagd was het zelfde; de huwelijksband was onverbreekelijk. Maar nu heeft men mij gezegd, dat de jonge meisjes haar oog op de mans werpen, met hun danssen, hun de handen drukken, zelve vrijën; ja dat het huwelijk in weinig achting staat, en dat getrouwde Vrouwen meer kinderen bij anderen voortbrengen, dan bij haare eigen Mannen. Gij zijt verkeerd onderricht, mijn vriend, antwoordde Sigrid; alle zijn zij, gelijk ik. Of zij leeven eerbaar, of zij zien den dood voor eene belooning aan, voor eene aangenaame vluchtplaats | |
[pagina 35]
| |
voor zulke, die haare kuischheid op geen andere wijze bewaaren kunnen. Misschien is de levensaart, van welken gij spreekt, bij wilde lieden in gebruik, die zonder zeden, zonder regel, zonder order, zonder bestuur, zonder Alvader leeven. Maar goede lieden! ik vergaa van honger, hebt gij niets om mij te geeven? Die haas - met deze woorden zakte zij neder, en viel in flauwte. Hiordys bracht haar spoedig weêr bij zich zelve, met haar koud water in 't aangezicht te werpen. Hier op gaf zij haar geitenmelk te drinken, en iets van het haazengebraad te eeten. Gij ziet, hoe wij leeven, zeide Hiordys; behaagt u dat leven, zoo blijf hier; indien niet, zoo kunt gij uwen weg gaan. Wilt gij blijven, zoo zult gij onze geiten oppassen, en ze melken; want ik worde oud. Ik wil gaarne van hier, antwoordde de Princes, maar gij moet mij den weg wijzen. Dit kunnen wij en willen wij niet doen, zeide de man, die het eerst tot de Princes gesproken had, en wiens naam Thorgrim was. Wij hebben bijna den weg vergeeten, want wij waagen ons nimmer ver van dit hol; en zo wij ook dien weg konden vinden, zoo durven wij tog geen menschen naar ons heen lokken. Zeg liever, antwoordde de andere, dat gij dat bevallige meisje ongaarne wilt laaten vaaren; de schoonheid heeft steeds uw hart getroffen. Gij hebt goed spreeken, Regnald! hernam Thorgrim; gij, die Aslaug naast u hebt. Gij verweet mij geen laffe liefde, toen ik u met mijn | |
[pagina 36]
| |
meer dan op herhaaling van het voorige zou nederkomen. Ik zal alleenlijk opmerken, dat het getal der opene huizen, tot welke men des avonds, wanneer de Eigenaars zelven niet uitgereeden zijn, steeds den toegang vindt, mij hier niet veel grooter voorgekomen is, dan te Petersburg, en, ten opzicht der vreemdelingen althans, zich nog meer bij eenige Duitsche of Engelsche Kooplieden, dan bij den Russischen Adel, openbaart. Bij den Gouverneur,graaf van Soltikow, evenwel konde men, eens aan hem en zijne Echtgenoote voorgesteld zijnde, eenige reizen in de week, indien men het verkoos, zijne opwachting maaken, en er blijven soupeerenGa naar voetnoot(a). Op den eersten October, des | |
[pagina 37]
| |
Keizers geboortedag, woonde ik hier een Diné van omtrent honderd Couverts bij, alle Mans, behalven de Graavin met haare drie Dochters. In eene groote en witte Zaal met Colommen stond de tafel in den vorm van een hoefijzer. De Gouverneur zelve zat boven aan, onder een levensgroot Portrait zijnes Monarchs; zijne rechterhand bekleedde een Archimandriet, die op dien morgen in de Cathedraalkerke dienst gedaan had; ook was er, behalven den voornaamsten Russischen Adel, die zich in de Stad bevondt, ook degraaf van Dietrichstein, welken de Roomsch Keizer aan Paul had toegezonden, om hem met de geboorte eener Kleindochter geluk te wenschen, en die op zijne terugreize de oude Hoofdstad had aangedaan. In twee Vertrekken naast de Zaal wierdt gemusiceerd, en in de Zaal zelve stonden Trompetters op eene Gallerij, die twee reizen geduurende den maaltijd eene minuut lang aanheften, om de gezondheid van den Keizer en de Keizerin te doen drinken, 't welk door de gantsche tafel, terwijl ieder er voor opstond, geschiedde, doch slechts met den wijn, dien men toen juist in zijn glas had. Bijzonderen | |
[pagina 38]
| |
Luxe in Spijzen of Servies heb ik echter op deezen maaltijd niet bemerkt. Het musiceeren onder het eeten op groote Diné's is ook bij anderen, zonder eenige plegtige aanleiding, in gebruik. Degraaf van Ostermann bij voorbeeld, voor heen lang Ambassadeur in Zweden, daarna Staats-Cancelier des Russischen Rijks, en sedert te Moscou de rust, die zijne grijsheid vordert, genietendeGa naar voetnoot(a), had niet lang te vooren enne uitmuntend schoone Eetzaal laaten uittimmeren, waar zich insgelijks, toen ik er mij eens bevond, eene bende Toonkunstenaaren, meest op de Fluit, liet hooren. De overvloed aan levensmiddelen van allerlei soort is in deeze Stad aanmerkelijk. De langduurige tijd evenwel, in welken de Russische Godsdienst het vasten gebiedt, maakt het vleesch in evenredigheid niet zoo meenigvuldig; aan verschen visch heerscht mede eenig | |
[pagina 39]
| |
gebrek; en dien men aantreft, is niet van de eerste hoedanigheid: doch gezouten ontmoet men hem bij zoo veel te grooter hoopen. De straaten zijn vol met eetwaaren; en de gewoone Russische dranken van een soort van Thee of Limonade worden er, even als te Petersburg, alöm te koop gebooden; zoo loopen ook des morgens een meenigte Jongens met Piroghi of Pastijtjes rond, of met ander gebak voor den gemeenen man; en, behalven met de vruchten in hun geheel, ook met mootjes en stukken derzelven. Van den overvloed der groentens en het fruit, zoo op straat als in de kelders, heb ik reeds gesproken; van kraamen met allerlei gebakwerk, koek, brood, drooge waaren, ziet men alöm een onëindig getal. | |
[Rijtuigen, en voornaame touren met dezelven bij sommige gelegenheden]In rijtuigen, tuigen, en paerden is de Luxe van Moscou mij toegescheenen dien van Petersburg te overtreffen. Reeds de Droschki's, die, wanneer ze goed zyn, een 3- à 400 Roebels kosten, en waar aan men veelerlei gedaanten weet te geeven, vallen, met het zindelijke koperen beslag, zoo aan dit open wagentje zelf, 't welk den zitbank in de lengte heeft, als aan het tuig, aangenaam in het oog; sommigen hebben nog daarënboven wel kleine, doch mooije bonte, witte of andere paerdtjes er voor gespannen: één, zo ik mij wel herïnner, voor elke Droschki, schoon ze op vier laage wielen loopen. De huurkoetsen bij de maand of langer kosten het zelfde omtrent als in de andere Hoofdstad; en ook hier worden zij, zelfs met nog meerder reden, door vier paerden getrokken; en die ze voor geen | |
[pagina 40]
| |
maand betaalen wil, moet zijne toevlucht tot de Droschki's neemen, welke op straat bestendig ingespannen staan. De Equipagiën des Adels met hunne vier of zes schoone paerden van allerlei hair, en hunne talrijke Levereij-bedienden, zijn ten uitersten fraai. Daar zij meest met Russisch span, of met Iswostschiks rijden, zoo heeft de Koetsier en Postiljon ook doorgaans de Natiönaale kleeding aan. In Levereij had ik dezelve te Petersburg nog niet opgemerkt: doch hier doet die onder de Taille geplooide jas, met den ronden hoed op het hoofd, en de gecouleurde sjerp, alles met goud, zilver en koorden uitgedost, en dikwijls van eene geheel andere verw dan het Levereij der knechts die achter op staan, eene voortreffelijke uitwerking. Enkele Koetsiers heb ik zelfs, bij het gegaloneerde Levereij, den baard zien draagen. Onder de dingen, die eenen uitlander te Moscou noodwendig bevreemden moeten, behooren ook gewis die Touren gerekend te worden, die men in rijtuigen op bepaalde dagen des Zomers, om zoo te spreeken met geheel de Stad samen, naar bepaalde plaatsen gewoon is te doen. Die van den eersten Meij, dat is naar onze rekening den dertienden, wint het in luister van alle de overigen. Uit de Duitsche Slobode slaat men ter linkerzijde eene straat in, welke naar eene Voorstad brengt, die enkel uit Werven saamgesteld is, waar kleine houten huizen of schuuren toebereid, in één gezet, en dan in hun geheel ver- | |
[pagina 41]
| |
kocht worden, om ze, ter plaatse waar men ze bewoonen wil, te vervoeren. Dan volgt een Veld, 't welk enkel door eenige schoone gezichten belangrijk wordt; en hier bevindt men zich reeds in den langen sleep van koetsen. Eindelijk geraakt men aan de Barrière, en terstond buiten dezelve in een Dennenbosch, ongelijk van bodem, en niet overäl even dik bewassen, tusschen beiden zelfs met groote open vakken, en aan de andere zijde wederöm eindigende in een uitgestrekt Veld. In dit Bosch, en gedeeltelijk zelfs over dit Veld, rolden de rijtuigen, in twee elkaâr ontmoetende Files, midden door het gewoel der voetgangers, en tusschen allerlei spelen, tenten, kraamen met eetwaaren en dergelijke, heen. Men heeft mij verzekerd, dat er op dien dag 2400 rijtuigen, die de Barrière doortrokken, geteld zijn; en het regenachtig weder belettede, dat er niet, gelijk anders, zich een veel grooter getal verëenigden, zoo wel als rijker Equipages en Levereijen, en even eens meer wandelaars en lieden te paerd. Voor mij, die dit nog slechts eene reize of drie in de Stad gezien had, doch op eene veel geringere schaal: (Zaturdags naamentlijk vóór Palmzondag in de buurt der Kitai, en door dezelve; vervolgens op het Jonkvrouwenveld des Vrijdags van de Paaschweek; en eindelijk op den Zondag die op de Paaschweek volgt, voorbij de Raderen van Avontuur tusschen de Witte en Aarden Stad, van welken ik daarna zal spreeken, en de verdere | |
[pagina 42]
| |
spellen: waar zich, indien het weder het begunstigt, veele koetsen, voetgangers en Ruiters vertoonen, en veel aanschouwers boven dien uit de vengsteren liggen): voor mij, zeg ik, was reeds het mindere, 't welk het ongunstig weder veröorzaakt had, meer dan ik beschrijven kan, treffend. Men verbeelde zich dit vreesselijk aantal rijtuigen: Droschki's wel en eenige Cabriöletten daar onder gerekend: doch ver het grootste getal koetsen met vier paerden, en eenige met zes, in al de bontheid van hun coloriet, van den opschik van binnen, en van het Costume der bedienden, tusschen de talrijke wandelaaren en Ruiteren heen, dan op een' daalenden dan weêr op een' rijzenden bodem, en zonder de gedwongenste regelmaatigheid in hunnen rit (want somtijds sloot de File niet geheel aan elkaâr, of de een of andere koets sloeg een' zijdeweg in); men verbeelde zich hierbij geheele Groupes van die rijke Koopmansvrouwen uit den burgerstand, met dat Voile van Goudgaas, dat ik zoo even beschreeven heb; en alles, gelijk de eerste dag van die maand, die de Natuur vernieuwt, het van zelve met zich brengt, vrolijkheid en deelneeming: en men zal dit Tooneel, op welk men de twee of drie laatste uuren van den namiddag doorbrengt, gewis voor geene der minste merkwaardigheden van deeze Stad houden; ook heb ik, geduurende het overige van den Zomer, zelden dergelijke Touren, schoon met deeze in geene vergelijking komende, onbezocht gelaaten; en nimmer, zonder dat er het zintuig des ge- | |
[pagina 43]
| |
zichts aangenaam bij mij door wierdt getroffen. Zoo rijdt er een bij voorbeeld op den 23 Junij, voorbij Petrowski, naar een Dorp, waar men in een' grooten en zeer belommerden Tuin achter een oud lang gebouw gaat wandelen, terwijl andere Equipages blijven rondtouren; ook hier was een Dennenboschje bij, en ook hier bevonden zich tenten, kraamen, en zeer veel voetgangers. Op St. Jan, dat is in Rusland den 5 Julij, reedt men even buiten de Nikitskische Barrière ter linkerzijde, waar men van de hoogte een schoon gezicht geniet, en dan om laag in eene Valleie nederdaalt. De plaats, waar zich de tenten en kraamen insgelijks verzamelden, heet de Tre Gorods. In een soort van houten Fort, niet ver van de naast aan gelegen Twersche Barriére, wierdt op dien Feestdag des avonds een vuurwerk afgestoken, waarvan de luchtbollen en pijlen zich hoog boven de muuren verhieven. Op den 8 Augustus had er weder een rit op het Jonkvouwen-Veld plaats, welke zeer schitterend was, en waar ik zelfs de vergulde en geblankette Vrouwen van den burgerstand in verscheiden koetsen zag zitten. Ik herïnner mij boven dien nog zulk een' Tour naar de zijde van het Donskische Klooster, doch waar heen ik mij niet bij tijds genoeg vervoegde, om er geheel van te kunnen oordeelen. | |
[Club Noble]Indien er weinig Steden in Europa zouden kunnen worden opgenoemd, die in staat zijn, zulk een aantal koetsen, voor ver het grootste deel aan | |
[pagina 44]
| |
den Adel toebehoorende, bij dergelijke plegtigheden te leveren, zoo is er mogelijk geene, die eene Adelijke Societeit, of, gelijk men zich hier uitdrukt, een' Club Noble, kan opwijzen, waar eene zoo aanzienlijke schaare van deezen stand, en dat bij uitsluiting van alle hunne Land- en Stadgenooten die er niet toe behooren, zich tot haar genoegen verzamelt: zonder dat ik hier in 't minste onderzoek treede, of de samenleeving er bij winne, dan wel verlieze; of het met de beginselen van onze eeuw, die alle nogthans hier zoo volledig niet zijn doorgedrongen, dan in de meeste andere landen, overëenstemme; en zelfs of het in een Rijk, waar de rang het van de geboorte dagelijks afwint, voegsaam zij. Hoe men hier ook omtrent denken moge: tot den Club, waarvan ik spreeke, heeft de Moscousche Adel alleen den toegang; en voor de geringe jaarlijksche Contributie van twintig Roebels voor elken Man, en de helft voor elke Vrouw, bevinden zich niet ver van de 2000 persoonen in het bezit van een der fraaije gebouwen van de Stad, en van al de vermaaken die het oplevert. Reeds uitwendig kondigt zich het zelve als groot en prachtig aan, en er scheen van achteren nog aangetimmerd te worden. Inwendig is het zeer ruim. Verscheiden Zaalen en Vertrekken omringen aan drie kanten eene stoute, wel geëvenredigde, en op de avonden der samenkomst wel verlichte geheel witte Zaal, welke tien Corinthische Colommen in de lengte en zes in de breedte heeft, wanneer men naamentlijk | |
[pagina 45]
| |
de vier Hoek-colommen dubbeld rekent, met Gallerijën om laag, welke rondöm de Zaal loopen, en Loges en Orchesters er boven. Het snijwerk der Frise is voortreffelijk; ook de andere Vertrekken heeft men met beeldhouwärbeid van Stuc vercierd. Des Winters wordt hier weekelijks gedanst, doch in de Vasten Musicq gemaakt, met de kaart gespeeld, en op en neêrgewandeld. Ook in de Zijvertrekken staan dikwijls speeltafeltjes. De eerste reize, dat ik er mij in die weeken van onthouding bevond, mochten er een 800 lieden verzameld zijn, en men bleef er omtrent van zeven tot elf uuren. De oppassing was er voortreffelijk, en men kan er soupeeren en allerlei ververschingen bekomen, zo men het afzonderlijk betaalen wil. Op de verjaaring van 's Keizers Krooningsdag wierdt er een Concert gegeeven, 't welk een 1100 menschen bij één bracht; de speeltafeltjes in de groote Zaal hadden toen voor banken plaats gemaakt, en de beide grootste Zij-vertrekken bleeven alleen op dien dag voor het spel bestemd. De Dingsdag-avond eindelijk der Paaschweek verhoogde hier op een Bal het getal der aanweezenden tot de 1200. | |
[Schouwburg en masquerade-zaalen]Van den Schouwburg in deeze Stad heb ik weinig mede te deelen; men speelt er nimmer in eene andere taal, dan in de Russische; en de Mimische talenten der speelers waren zoo uitmuntend niet, om mij meer dan eens of een paar reizen als in 't | |
[pagina 46]
| |
voorbijgaan op eene plaats te lokken, waar ik enkel vreemde klanken hoorde. De Troup is in der daad een mengsel van allerlei soort van lieden; hunne Declamatie staat volkomen gelijk met die ik bij de Russische Tooneelisten te Petersburg reeds had waargenomen, en die, hoe zeer naar het Duitsche Theäter van verre gevolgd, tog op zich zelve staat, even gelijk men dit ook in andere landen doorgaans gelegenheid heeft op te merken. Vleiënd voor het oor is mij de Landstaal, ook op die wijze gereciteerd, op verre na niet voorgekomen. De meeste Zangers en Danssers van dit sterk bezette Tooneel waren oorspronkelijk boeren en boerinnen; en dit in 't oog houdende, kan men zich in der daad niet genoeg verwonderen, hoe het mogelijk geweest zij hen zoo ver te brengen. Het gebouw is groot, en meer in de lengte dan in de breedte uitgerekt; doch het heeft niets dat het verönäangenaamt, noch in zijne Architectuur, noch in zijne vercieringen. Vijf rijën Loges boven elkander zouden samen een 150 derzelven opleveren, zo de verdeelingen om hoog niet verschillend waren van die beneden. In het Parterre wordt half gezeten, half gestaan. De meeste Decoratiën vond ik slechts maatig, en het is mij niet toegescheenen, dat het althans des Zomers druk bezocht wierdt. Twee Zaalen, aan het Theätergebouw vastgehecht, strekken tot Masquerades, en hebben, zoo wel als de Schouwburg, den Heer | |
[pagina 47]
| |
Meadox, een' Schot of Ier, tot DirecteurGa naar voetnoot(a). De kleine Zaal, waarïn het gezelschap zich eerst verzamelt, is een langwerpig vierkant, de grootere eene Rotonde, welke wanneer men de Gallerij, die haar omcirkelt, mede telt, eene middellijn van één- en- vijftig Archinen of ellen heeft; het dak rust geheel op den muur, en de Colommes van binnen strekken enkel tot cieraad, zonder te draa- | |
[pagina 48]
| |
gen. De zoldering is wat laag, en over dag valt geen licht hoegenaamd in deeze Zaal, zoo dat men op den Zondag die het Russisch Carnaval besluit, wanneer men hier gewoon is reeds des morgens gemaskerd op dergelijke plaatsen te verschijnen, er de Lustres moet opsteeken. Het getal deezer laatsten bedraagt omtrent de zestig. Over 't geheel biedt de Architectuur hier iets groots en bevalligs aan. Ik heb er eens in 't begin van Meij eenige oogenblikken doorgebracht, doch er toen weinig lieden, en deeze nog meest allen in zwarte Domino's, aangetroffen, welke op en neder wandelden (enkelen slechts speelden of dansten), en weder vroeg naar huis trokken. Geduurende het Carnaval verzekerde men mij, dat er zich hier wel een paar duizend lieden konden verzamelen: doch op verre na niet van dat ongemengde bloed, dat bij een dergelijk getal in den Club des Nobles vloeide. Voorts wordt, beide in Schouwburg en Masquerade, op 's Keizers geboortedag, of bij andere gelegenheden van denzelfden aart, de toegang wel eens kosteloos aan een' ieder verleend. | |
[Vermaaken der paaschweek]De gantsche Paaschweek is een week van maaltijden, en vreugd van allerlei soort. Wanneer de Nacht- of vroege Ochtend-godsdienst van den eersten dag voorbij is, en tevens de slaap, dien men in het eerste geval na het waaken en bidden zich vergund heeft, geraakt alles op de been. Men bezoekt, gelijk bij ons op de Nieuwe-jaars-dagen, zijne vrienden, schoon een meenigte lieden niet verkie- | |
[pagina 49]
| |
zen af te wachten; de Mans omhelzen elkander, wanneer zij zich ontmoeten, de Vrouwen insgelijks; aan de laatste kussen, volgens de Russische wijze, de Mans de hand, en ontvangen terzelver tijd van haar eene drukking der lippen op de wang. Eigentlijk behoort hier toe ook de herhaaling, bij een' ieder, dien men op nieuw geluk wenscht, van het gezegde: Jesus Christus is opgestaan, met het antwoord: Ja waarlijk opgestaan. Men eet in den Voordemiddag met zijne intiemste vrienden het Paaschëi; en het kwalijk begrijpen van eene uitnoodiging daartoe, heeft mij, zo ik mij niet grootelijks bedrieg, de gunst van een' Man van rang doen verliezen, voor wien ik met brieven van aanbeveeling was voorzien geweest, en die, na mij veel beleefdheid betoond te hebben, mij agt dagen te vooren, toen ik bij hem het middagmaal hield, tegen den volgenden Zondag verzogt, om een Paaschëi met hem te komen eeten. Ik verstond dit wederöm omtrent het middagmaal, gelijk men de uitdrukking van manger la soupe andersints gewoon is te bezigen, en verscheen er op het gewoone uur. Ik vond den Portier verlegen, weigerende mij binnen te laaten, en verzekerende, dat zijn meester reeds sedert lang aan tafel zat, en op het punt was van op te staan. Ik deed er in die week nog eene visite, en wierd, waarschijnlijk bij verrassing, binnengelaaten; men hieldt eene taamelijke contenance, en sprak over niets: doch sedert ben ik nimmer in het huis meer gevraagd. Andere lieden, aan wien ik | |
[pagina 50]
| |
daarna het geval verhaalde, hebben mij gezegd, dat de uitnoodiging tot het eeten van het Paaschëi met dien Edelman zulk een bewijs van vriendschap van zijne zijde was, dat hy mij denkelijk het niet verschijnen op dit Dejeuné, als eene versmaading derzelve, nimmer zal hebben kunnen vergeeven. Op den nademiddag van dien dag was er Felicitatie bij den Gouverneur en zijne Echtgenoote in Galakleeding, waar een onnoemelijk aantal lieden in- en uitliep. Behalven de Herbergen en Kroegen, maaken dan ook, zoo wel als die geheele week, geduurende welke er, even min als op alle andere Feestdagen, gewerkt wordt, en iedere winkel geslooten blijft, de verticaale schommels of raderen van avontuur een weezentlijk Natiönaal vermaak uit. Ik heb reeds vroeger in deeze Berichten gelegenheid gevonden er eenige melding van te doen. Zij staan op vier zo niet op meer plaatsen van deeze Stad tot zeven, negen, twaalf, ja zelfs, op de afscheiding tusschen de Witte en Aarden Stad, tot zeventien toe naast elkander; in de vier bakken, die ieder oogenblik, door het ronddraaijen, dan naar boven vliegen, dan weêr om laag daalen, kunnen twee of drie menschen zitten; het Machienenwerk is daarbij ten hoogsten eenvoudig, en een paar persoonen brengen den gantschen schommel ongemerkt in beweeging; de toevloed van aanschouwers, zoo wel als van active deelneemers aan deeze uitspanning, is verbaazend groot; en reeds tegen tien uuren des morgens van den eersten Paaschdag, vond ik de raderen druk aan den gang. | |
[pagina 51]
| |
[Overige levenswijze en zeden]Na alles wat ik in het voorige Deel omtrent de Zaden van het Russisch gemeen heb aangetekend, zal het niet noodig zijn, mijne Leezeren te deezer plaatse over iets anders te onderhouden, dan over het ongelukkig Artikel der dronkenschap. Nimmer heb ik in eenige Stad, in welke ik mij bevond, deeze schandelijke ondeugd in een' hooger graad zien heerschen dan te Moscou, vooräl op Zon- en Feestdagen. Niet alleen laat zich het geschreeuw in de kroegen, die men voorbijgaat, van alle zijden hooren (en in deeze kroegen hebben mij mijne bedienden verzekerd, ook verscheidene dier Russische Koopmansvrouwen in Goud- en Zilverstof, vooräl in de Paaschweek, te hebben zien zitten, en meenig glas brandewijn inzwelgen): maar zelfs op straat is het niet mogelijk reeds des morgens eene wandeling te doen, zonder verscheiden waggelende, door anderen geleide, en in een' meerderen of minderen graad beschonkene lieden te zien zwieren, en er de vernedering van het Menschdom, en de vernietiging van deszelfs edelste vermogens bij te betreuren. Moge de afschaffing der Feestdagen in dit Rijk, die ik reeds gezegd heb dat onlangs door Alexander in 't werk gesteld is: Feestdagen, die, met de luiheid en werkeloosheid, ook tevens de dronkenschap zoo uitneemend begunstigden: deeze ondeugd ter zelver tijd voor de helft weeten uit te roeijen! De levenswijs der Grooten, en hunne meenigvuldige vermaaken, waar onder ook het spel hier veel algemeener dan te Petersburg heerscht, ontroofden hun, gelijk op | |
[pagina 52]
| |
meerdere plaatsen, een' tijd, dien zij onëindig nuttiger zouden kunnen doorbrengen. De slaap, het gemak, waaräan zij zich overgeeven, en dit laatste bevorderd door het groot getal van Lijfëigenen van beide Kunne, waar uit hun sleep bestaat, brengen verder elk het zijne mede, om hen werkeloos te maaken. Dat er onder zulk een aanzienlijk Ligchaam als hier de Adel formeert, en van welk er veelen, of buitens lands gereisd, of posten van gewigt bekleed hebben, sommige zelfs nog daadelijk bekleeden, lieden van kundigheden worden aangetroffen, zal niemand weigeren te gelooven, en het vervolg zal dit ook nader doen blijken: doch algemeen regeert er onder hen geen geest van onderzoek; en de lectuur, waar ze nog in zwang gaat, bepaalt zich veeläl tot het zelfde soort van schriften als in de andere Hoofdstad. Terwijl er sommigen onder den Adel, als in ongenade vervallen, hier tegen hun genoegen leeven moeten, ontbreekt het niet aan een groot getal van anderen, welke de onäfhankelijkheid van eene Stad die zonder Hofhouding is verkiezen, waar in zij daarënboven eene grootheid ten toon kunnen spreiden, die te Petersburg door die des Monarchs en zijn Geslacht verdonkerd zou worden: behalven nog die alle, welke daadelijk in Staatsbedieningen geplaatst zijn. Aan hen, die het Werk der twee Franschen geleezen hebben, zal het gewag van zekeren Club Physique, welke eenige jaaren geleeden te Moscou moet bestaan hebben, gewis niet uit het geheugen gegaan zijn. De ant- | |
[pagina 53]
| |
woorden, die ik ontvangen heb, wanneer ik het waagde deeze Mysteriën na te vorschen, welke de een of andere Oudheidminnaar waarschijnlijk uit die der Bona Dea, of soortgelijke, beproefd zal hebben op Russischen bodem te verplanten, hebben mij geleerd, dat alles ten minsten hier geen verdichtsel geweest zij. Ik hoop evenwel om des Moscouschen Adels wille, dat de malice der Schrijveren de verwen er zwarter bij gemengd zal hebben, dan zij had behooren te doen; en daar de Club sedert lang zijne ontbinding bekomen heeft, zal ik bij dit stuk niet langer stilstaan, noch het geheele punt der Zeden, dat daar toe betrekkelijk is, en waarvan onder Petersburg insgelijks reeds melding is gemaakt, verder aanroeren. Het Fransch wordt onder de Grooten nog al hier en daar gesproken: doch anders is de Landstaal er nog veel algemeener dan in de nieuwe Hoofdstad; en een groot getal lieden uit alle Standen kennen er geene andere. Het accent, met welk men er het Russisch uitspreekt, moet niet zeer van het Petersburgsche verschillen; de o evenwel schijnt er meer het geluid van een a te ontvangen: gelijk de naam van Potemkin daaröm dikwijls als Patjemkin klinkt. | |
[Godsdienst]Indien de Apostel, wiens geest over de Afgoderij der Atheniënseren zoo zeer ontstoken wierdt, zich in onze eeuw naar Moscou had kunnen begeeven, zoude hij buiten twijffel ook aan de bewooneren van deeze Stad zijne bemerking hebben medegedeeld, dat zij allesins gelijk als Godsdienstiger waren; doch er waarschijnlijk even eens hebben bij- | |
[pagina 54]
| |
gevoegd, dat hij Altaaren onder hen voor een' God had aangetroffen, dien zij niet kennende dienden. 't Is waar, ik heb hier enkele lieden van geboorte ontmoeten, die over het Christendom gedacht en geleezen hadden; aan welken of de Bijbel, of nog meer de vier Euangeliën (die men ten minsten overäl in hun geheel te koop vindt, en er niet, gelijk bij de Roomschen, alleenlijk de Zondagsstoffen uit opzamelt), benevens eenige Kerkvaders, niet onbekend waren; en die met achting van den inhoud van dit alles spraken. Doch dit getal wordt ver overtroffen door eene meenigte anderen, om niet van zulken te spreeken, welke te Petersburg of buitenslands een volkomen ongeloof hadden ingezoogen, die, even als 't Gemeen, hun geheelen Godsdienst in uiterlijke gebruiken doen bestaan, en zich voor 't overige alles veröorlooven. Uit het geen ik eerst kort te vooren gezegd heb, zal men zich het Heir van Kerken, Kapellen en dergelijke Heiligdommen, die Moscou bevat, herïnneren; en hier bij komen nog zoo veel Heiligenbeeldtjes, des avonds met lantaarnen verlicht, op de hoeken van een hoope straaten. Niets van dit alles wordt door den devooten Rus, zelfs als hij het maar op een' afstand ontdekt, 't zij hij wandelt of in een rijtuig zit, 't zij hij zich alleen bevindt of met iemand in gesprek is, zonder buiging en kruissiging voorbij getreeden. Zelfs bij het in- en uitgaan der huizen, en bij zoo veel andere gelegenheden, heeft dit kruissigen plaats. Doch dat alles koomt in geen vergelijking altoos met den | |
[pagina 55]
| |
Huls-godsdienst, vooräl op avonden vóór groote Heilige dagen, of in de laatste Vastenweek. Voor die Heiligen-schilderijtjes, die men in de winkels van allerlei soort kan koopenGa naar voetnoot(a), en waarvan gewoonlijk ééne Kamer in ieder huis er veele verëenigt, worden dan kaarsjes aangestoken; en in dit geïllumineerde Vertrek (waarvan ik dikwijls, door het gebrek van blinden of gardijnen, van buiten ben getuige geweest) plaatst nu de aanbidder zich overëind staande, en buigt dan, twee en meer uuren achter elkaâr, het hoofd en bovengedeelte des ligchaams met eene sterke vaart voor over, tot dat het met het onderdeel een' rechten hoek maakt, en zoo, dat, indien hij los hair draagt, dit hem telkens over oogen en aangezicht vliegt; ligt zich vervolgens met dezelfde snelheid weder recht in de hoogte; en herhaalt deeze harde oeffening, tot dat de tijd, dien hij er toe bestemde, voorbij is, of de vermoeid- | |
[pagina 56]
| |
heid hem dwingt er mede uit te scheiden. Een Man van geboorte en van hooge jaaren was bekend voor het hier in ver gebracht te hebben, doch men vreesde steeds, dat een beroerte hem eens in 't midden zijner buigingen, die op 't laatst noodwendig al het bloed naar 't hoofd jaagen, weg zoude sleepen. Van het vasten heb ik boven genoeg gezegd, en de Kerkdienst zal zoo even behandeld worden; hier voeg ik er slechts bij, dat men in de goede Week de Popes somwijlen in de huizen der Grooten laat komen, om met de bedienden lange gebeden en leezingen in het Slavonisch te verrichten, behalven nog eenige inwijdingen. Op den Vrijdag en Zaturdag vóór Palmzondag verkoopt men hier en daar op straat groote takken, of veel meer bouquetten van vercierde bloemen, vruchten, bladeren en dergelijke, in plaats van weezentlijke palmtakken; doch op den Zondag zelve die er op volgt, heb ik niets meer van dien aart gezien. In de Heilige Week doet men elkander ook weinige bezoeken, doch om er zich, gelijk zoo even gebleeken is, in de volgende rijkelijk omtrent schadeloos te stellen. Des Zondags nademiddags zijn over 't algemeen de kleine kraamen met eetwaaren en dergelijke open: andersints kan men beide op Zon- en Feestdagen niets uit de handen der handwerkers bekomen; dan, men zou zich grootelijks bedriegen, zo men meende, dat dit uit devotie geschiedde; luiheid en zucht tot vermaak hebben er enkel haar deel aan. | |
[pagina 57]
| |
[Cathedraalkerk, en plegtigheden in dezelve bijgewoond]De Cathedraalkerk heb ik het eerst gezien op den dag, toen er Pauls Krooning in gevierd wierdt. Zeer veel koetsen reeden toen met de beste tuigen en Levereijen derwaards, sommige vooräfgegaan door bedienden te paerd, eenige door Housaaren of ander Militair geëscorteerd; de wacht van den Kreml was in de wapenen, en al de klokken der hier op één gehoopte Kerken bromden. De Cathedraale heeft uitwendig niets in 't oog vallends, behalven haare vijf gouden Koepelen; ook is haare grootte, voor eene eerste Kerk des Rijks, niet aanmerkelijk. Zij vormt omtrent een hoog vierkant, op vier ronde Pylaaren rustende, die een verwulfsel draagen, in negen holle vakken verdeeld; drie derzelven vertoonen de Koepels ook aan de binnenzijde. Inwendig heeft zij iets duisters, en haare Colommen, wanden en Koepels zijn alle beschilderd met groote en kleine figuuren, behalven nog die beelden of Historische onderwerpen, waarvan wederöm alleen het hoofd en de handen penceel-werk is, en al het overige in zilver en verguldsel gebeeldhouwd, en hier en daar met steenen bezet. Eenige Mariabeelden hebben zelfs eene klep voor het hoofd, welke maar bij sommige gelegenheden geöpend wordt. Twee Koepelen vertoonen de Colossaale aangezichten van God den Vader en Christus. In 't midden van het gebouw hangt een zilveren Kroon van ijsselijke grootte, door Potemkin aan dit gebouw geschonken. Tegen den muur aan, welke Kerk en Choor van één scheidt, treft | |
[pagina 58]
| |
men eenig moderner zilver beeldhouwwerk aan, met Camoeën en Edele Gesteenten, 't welk ik meen dat eerst een jaar of drie te vooren hier geschonken wierdt. In 't geheel bevat deeze Tempel een hoope rijkdom, zoo van Sculptuur in de beide kostbaare Metaalen, als in steenen; men ontmoet er tevens verscheiden Tombes, doch deeze laatste van groote eenvoudigheid. Vóór de twee Pylaaren, die het naast bij het Choor staan, heeft men de met fluweel bekleede gestoelten des Keizers en der Keizerin geplaatst. Het Choor is klein, heeft eenige Canoniks-stoelen, en een verguld Altaar; ter zijde van het Choor loopt nog een gang, waar men zich, tot het verëeren der Reliquiën, heen begeeft. De dienst was op dien dag, toen ik binnentrad, reeds even aangevangen. De Adel stond van de overige lieden, welke er zich tegenwoordig bevonden, slechts weinig afgescheiden. Het gering getal van Vrouwen, onder de Mans geplaatst, vormde een' digten halven cirkel, met het aangezicht naar het Choor gekeerd; ter zijde bevonden zich Musicanten en Choorjongens, die eene aangenaame Vocaal-musicq deeden hooren. Na eenige gebeden en voorleezingen, door verschillende Geestelijken op verschillende plaatsen gedaan, nam de Processie een' aanvang, in welke men de stukken, tot de Consecratie verëischt, door de geheele Kerk heen, op het Altaar midden op het Choor bracht. Niet alleen het Ciboire, de schotels, een lepel, een mesje en dergelijke, maar zelfs | |
[pagina 59]
| |
de Bisschopsmuts en Bisschopsstaf, wierden, elk door een' bijzonderen Geestelijken, in eene zeer rijke gouden kleeding, gedraagen. De Suffragaan des Aartsbisschops van Moscou, die zelf met verscheiden Ordetekens omhangen is, verrichtte het hoofdwerk. Behalven de gewoone kruissigingen en buigingen, en het Gospodi Pomilui roepenGa naar voetnoot(a), was er geduurende den dienst juist geen uitneemende eerbied op te merken. De Mis volbracht zijnde, plaatste men een soort van geheel bekleeden lessenaar op den bovensten trap van het Choor; en een Monnnik, het Paternoster in de hand, ging vóór den zelven staan, en deed op eene zeer decente wijze eene korte redenvoering of vermaaning van omtrent een quartier uurs in 't Russisch, en niet in de gewoone Kerktaal. Hier op kwamen, zo ik wel geteld heb, zes- en- veertig Geestelijken uit het Choor in de Kerk; er waren er van allerlei Orders en kleedingen onder (de laatste echter zonder uitzondering ten hoogsten prachtig), en met allerlei soort van baarden. Ook Abten van Kloosters mengden zich daar onder. Zij formeerden samen eene dubbele en tegen elkander over staande rij in de lengte van de Kerk. Hier wierdt wederöm geleezen, gebeden enz., en eindelijk knielde bij een kort gebed de geheele Gemeente neder. De zegen wordt steeds met het Kruis gegeeven, tot het kussen van welk daarna | |
[pagina 60]
| |
alle aanweezenden worden toegelaaten. Ook gingen er, toen alles voorbij was, zich eenige lieden stichten, met hier en daar in de Kerk Graftomben en Reliquiën te kussen. Op Donderdag van de Heilige Week was de dienst hier minder prachtig dan de voorige reize, hoe zeer de Plaatsbekleeder des Aartsbisschops met een' kostbaaren Mijter officiëerde: doch toen de stukken, ter Consecratie behoorende, naar het Altaar gebracht wierden, voerde men omtrent een twintigtal zilveren Vasen in de Processie mede derwaards, waar van ieder door twee Priesters getorscht wierdt. Hier in bevondt zich Heilige Olie voor den Doop van 't geheele jaar, die op deezen dag moest ingewijd worden. Des Vrijdags daar aan volgenden, wierdt er noch in deeze, noch in de andere Kerken Mis geleezen, doch het kussen der Reliquiën zag ik, even als op den dag te vooren, met warme liefde voortzetten. De Paaschnacht wordt in alle Grieksche Kerken, die dan van buiten eenige lantaarns aan den Toren hangende vertoonen, gevierd: doch nergens plegtiger dan in de Cathedraalkerk. Ik begaf mij tegen half twaalf uuren derwaards, doch vond er toen nog weinig licht en menschen, behalven eenig gemeen volk, 't welk, in afwachting des Godsdiensts, op den bodem, en op een' hoop bij elkaâr, lag te slaapen, even als of zij de Romeinsche Krijgsknechten bij het graf des Zaligmaakers hadden moeten voorstellen. Allengskens ving men aan de Kerk te illumineeren, doch lang niet door het aansteeken van alle de kaarssen, waar mede men de groote zilveren | |
[pagina 61]
| |
Middel-kroon, en de andere Kroonen vercierd had. Daar en tegen zag ik geduurende den geheelen dienst eene vreesselijke drukte plaats grijpen, met dunne geele waschkaarsjes te doen branden, die door sommigen in de hand wierden gehouden, of die men op een' blaker vasthegtte, in wiens midden een dikkere waschkaars aangestoken was. Tegen middernacht begon men sterk te luiden. Een half uur daarna maakten eenige Priesters een' begin met in 't midden der Kerk te zingen; daarna had er eene Processie plaats, waar in de geen, die voor den Aartsbisschop fungeeren moest, gevolgd wierdt van een hoope andere hoogere en laagere Priesters en Monniken. Eerst gingen zij, met kaarssen in de hand, op het Choor rondöm het Altaar, terwijl zij kruissen, schilderijën en dergelijke dingen droegen. De Vicaris des Aartsbisschops, en twee of drie andere Bisschoppen, hadden weder prachtige Mijters op het hoofd; allen gouden Choorgewaaden, naar den rang, dien ieder bekleedde, geëvenredigd. Na uitwendig den Tempel te zijn rond gewandeld, plaatsten zij zich, even als bij eene voorige gelegenheid, in twee rijën, midden in het gebouw, de officiëerende Geestelijke boven aan, met het gezicht naar 't Choor. Langduuriger en verveelender Ceremonie, dan die ik nu gedwongen wierd bij te woonen, kan men zich moeijelijk verbeelden: daar alle deeze Geestelijken beurtelings dan een kort gebed afzongen, dan met kruissen en wierookvaten naar den Vicaris gingen, dan weder de Kerk door, dan voorbij een' lessenaar, | |
[pagina 62]
| |
waaröp een schilderijtje lag, enz. Eindelijk, na derdehalf uuren van deeze lastige Pantomime met gezang, begaven zij zich weder naar het Choor. De Vicaris kwam toen alleen te voorschijn, en plaatste zich, een kruis in de hand, met den rug naar het Heiligdom. De Gemeente naderde hieröp één voor één, kuste het kruis en de hand des Geestelijken, en ontving zijne omhelzing op het aangezicht: eene omhelzing, welke toen door verscheidenen onder de Gemeente, die elkander kenden, onderling herhaald wierdt. Als deeze Nachtgodsdienst voorbij is, gaan de Russen doorgaans nog in Matines of Mis, om zich vervolgens, na eenige uuren slaap, over de groote gebeurtenis, die zij tot nu toe in de Tempelen gevierd hebben, op de schommels en in de kroegen verder te gaan verheugen. | |
[Kerken van den aartsëngel Michaël, Maria Boodschap, en St. Jan, in den Kreml]De Kerken van den Aartsëngel Michaël en van Maria Boodschap in den Kreml zijn beide donker, en hebben mede beschilderde wanden, Koepels en Pylasters, en een hoope beeldwerk van Zilveren en Gouden Basreliëfs met Gesteente; in die van den Aartsëngel daarënboven bevinden zich talrijke doch eenvoudige Grafmonumenten, ook van het Keizerlijk Geslacht. Op den dag toen Pauls Krooning gevierd wierdt, heb ik hier insgelijks zien officiëeren. In de Heilige Week deeden de Devooten van allerlei stand in deeze en verscheiden andere Kerken hunnen omgang, en kusten met de grootste hartelijkheid de meenigvuldige Reliquiën, die er aan de verëering der geloovigen wierden aangebooden. Bij eene bejaarde Vrouw, die zich niet verzaadigen kon met de bezweete muuren | |
[pagina 63]
| |
zelven der Kerk te kussen, liep dit zoo in 't bespottelijke, dat zelfs de Opzieners er over lachten. De Jans-kerk, de vierde, die ik in de den Kreml bezocht heb, is klein, en ook geheel beschilderd, doch vrolijker dan de voorigen. Men beklimt, daar zij, gelijk ik reeds gezegd heb, in de hoogte ligt, een gedeelte van den Jans-toren, om in dezelve te geraaken. Over 't algemeen is het schilderwerk in al deeze Kerkgebouwen, 't geen meest in vakken ingeslooten wordt, 't zij dan met Historische stukken, of met beelden, zelden aangenaam voor het oog, en dan nog zelden kunstig. De bij uitstek heilige beelden heb ik meest altijd even lelijk geschilderd gevonden, als die der Roomschen gebeeldhouwd zijn. De Dyptichen en het overige vercieringswerk brengt steeds de Oudheden te binnen der vroegste Grieksche Kerk, die men in andere Gewesten slechts in de Cabinetten aantreft. | |
[Basilique van Pokrofskoi]De Basilique van Pokrofskoi en St. Basilius is die zonderling gebouwde Kerk, die, in zijne eigene muuren ingeslooten, van buiten tegen den Kreml aanstoot, en van welke ik in den aanvang der beschrijving van Moscou gesproken heb. Iwan Basiliewits heeft ze in de zestiende Eeuw door Italiäansche Architecten laaten oprichten, doch met last, om, zonder van den Tartaarschen bouwtrant af te wijken, hem iets te leveren, dat zijns gelijken in vreemdheid niet had. En in der daad is hun dit bij uitneemenheid gelukt. Het gevaarte op zich zelve verheft zich niet zeer hoog, en ver- | |
[pagina 64]
| |
deelt zich nog in eene Winter- en Zomerkerk. De laatste, die de tweede verdieping uitmaakt, en langs welke van buiten een overdekte, doch anders opene Gallerij heenloopt, die aan de eene zijde met een' trap insgelijks van buiten beklommen wordt, heb ik nimmer open gezien; de Benedenkerk bevat niets merkwaardigs. Doch, behalven dat het gebouw uitwendig met allerlei couleuren, en met bloemwerk beschilderd is, rijst er in 't midden een hooge Toren uit, die van tien anderen omgeeven wordt: allen, zoo ten opzicht van derzelver plaatsing en hoogte, als maaksel onderscheiden; behalven dat ontdekt men er nog drie Torens van een ander soort, die de gedaante van een spits toeloopend zes- of agtkant dak hebben, en ook niet aan elkaâr in form gelijk zijn. De Koepels deezer Torens zijn niet van Goud, doch alle met streep- of ruitwerk van meer dan eene verw vercierd. Ik heb door een' bekwaam Architect de tekening deezer geheele Kerk zeer nauwkeurig, met de couleuren, laaten vervaardigen, en het zoude mij aangenaam zijn, indien ik mij in staat gesteld vond, ze door den druk op dezelfde wijze aan mijne Landslieden mede te deelen. | |
[Zangers in de parochie van Woskresensk]Voor 't overige scheide ik van deeze optelling van Kerken af, die in 't onëindige gerekt zou kunnen worden, zonder dat men er meer door leeren zou, dan 't geen daarömtrent in 't algemeen gezegd is, en voeg er enkel bij, dat de Parochie van Woskresensk in de Witte Stad ver- | |
[pagina 65]
| |
maard is door haare Zangers; ik heb er hen geduurende de Heilige Week eens onder een' grooten toevloed van menschen, terwijl van buiten wel dertig à veertig Koetsen stonden, met genoegen aangehoord. | |
[Iconospaskisch klooster, met seminarium en bibliotheek]Eenige Kloosters evenwel verdienen hier eene breedere beschrijving. Ik zal met het Iconospaskische beginnen, om dat het, als eene der vier Theolologische Academiën in het Rijk, vooräl merkwaardig is. De drie andere zijn te Petersburg, Kiew en Casan aangelegd. Verscheiden Seminariën ter vorming van jonge Geestelijken vinden zich wel op meerdere plaatsen verspreid, doch meerëndeels worden er alleenlijk die onderweezen, die zich aan het Priesterschap ten platten lande toewijden: doch op de vier Academiën, zij, die in de Steden willen Popes worden. Op de Universiteit worden geen Godgeleerde lessen gegeeven, behalven over den enkelen Cathechismus voor die dezelve nog behoeven. In het Klooster waarvan ik spreek, en 't geen, noch door zijne grootte, noch door zijne Bouwkunde in 't oog viel, ook boven dien een oud gevaarte was, woonden omtrent twintig Monniken met een' Archimandriet. Van dit twintigtal gaan er twaalf voor Geleerden door, die de taak van Onderwijzers op zich neemen; de overigen zijn ongeletterd; de Archimandriet hieldt zelve lessen, en wel in 't bijzonder Theölogische; ook geeven er nog een hoope Meesters onderricht. De Studiën, die hier door de jeugd worden geöeffend, | |
[pagina 66]
| |
zijn, behalven de Godgeleerdheid, waarvan de Cursus drie jaaren vordert, ook de Philosophie, de Mathematische Weetenschappen, de Historie en Geögraphie; van oude Taalen het Hebreeuwsch, Grieksch en Latijn; van nieuwere het Hoogduitsch en Fransch. De Collegiën worden zonder onderscheid in 't Latijn geleezen, en in twee verschillende Gehoorzaalen, welke slecht zijn: ieder Leeraar een paar uuren of meer, naar maate het uitkoomt. De jonge lieden worden een uur of agt des daags bezig gehouden. Het getal der geenen die er onderwijs genieten, bedraagt meer dan 1000; doch slechts twee hondert woonden in het gebouw, en nog in een nabuurig Klooster, voor niet; en zij worden gekleed en gespijsd op kosten der Academie, welke daar toe een Fonds van 6- à 8000 Roebelen des jaars, door den Keizer er toe aangeweezen, besteedt. De kleeding echter van eenigen, die ik in de Basecour zag loopen, was een boeren-schaapen-pels; en de beide losse vleugels, die hen huisvesten, beloofden, hoewel ik ze slechts van buiten zag, geen schitterend verblijf. Het geheele onderwijs duurt een jaar of agt, schoon alles van de vorderingen afhangt, en er ook geen vaste leeftijd bepaald is, om Priester te kunnen worden. Eer men hen tot den stand, dien zij gekoozen hebben, toelaat, neemt men eene proeve van hunne kundigheden. De Monnik, in wiens handen ik viel, was nog een jong Man, die lessen in de Philosophie gaf. Hij had twee of drie kleine, | |
[pagina 67]
| |
doch vrij goede Kamertjes; ik trof verscheiden bekende Werken in dezelven aan, waarvan hij zich bij zijne Studiën bediende. Kant was hem niet geheel vreemd en hij ging met het voorneemen zwanger, om Nieuwentijd in 't Russisch te vertaalen. In 't geheel toonde hij van de buitenlandsche Letterkunde, en in 't bijzonder van de Duitsche, eenige denkbeelden te hebben. Hij presenteerde mij aan den Archimandriet, die nog beter Vertrekken dan de zijne bewoonde, doch bij wien ik slechts eenige oogenblikken vertoefde; daarna bracht hij mij op de Bibliötheek, die een 8000 Deelen bevat, welke men 's jaarlijks met de som van omtrent drie hondert Roebels vermeerdert. Ik vond er verscheiden Bijbels, Oostersche Werken, eenige Theologische Schriften in 't Russisch en Hoogduitsch; doch weinig boeken in de Philosophie, Physica en andere Faculteiten; hier en daar vertoonde zich nog al het een en ander nieuw voortbrengsel in 't stuk der Weetenschappen. Overäl in dit Klooster hingen de levensgrootte Portraitten der beide Aartsbisschoppen van Petersburg en Moscou, Gabriël en Platon. De Monniksgelofte mag niemand in Rusland vóór zijn dertigste jaar afleggen; die evenwel onder den naam van Geleerden in het Seminarium worden opgenomen, behoeven er slechts vijf- en- twintig te tellen. Zij draagen alle (en er is slechts ééne Monniks-orde in het Rijk ) den opstaanden zwarten hoed, met een' van achteren als nederhangenden lap en een' zwarten mantel; meest | |
[pagina 68]
| |
hebben zij een' baard of knevelbaard. 's Morgens vroeg hielden zij hunne Matines, daarna Litaneij en Mis, en des avonds Vesper: de Geleerden evenwel waren hier van, behalven op Zon- en Feestdagen, ontheven. Vleesch mogten zij, gelijk geen Monnik van den Griekschen Godsdienst, ooit over de lippen brengen; en, behalven dat, vasten zij met al hunne Geloofsgenooten mede. De Kerk, die anders niets bijzonder merkwaardigs inhoudt, en, gelijk veele anderen, geheel beschilderd is, heeft deeze zeldsaamheid, dat er alle Zondagen in 't Russisch gepredikt wordt. | |
[Donskisch klooster]Het Donskische Klooster, in de Zuidelijke Voorstad, doch ver ten Westen, en reeds zoo goed als van andere wooningen geïsoleerd, door inboorlingen langs de streeken van den Don in vroegere tijden gebouwd, wordt eigentlijk voor het voornaamste Mansklooster binnen Moscou gehouden; en het heeft groote schatten bezeten, eer Catharina de Geestelijkheid van derzelver land en boeren beroofde. Thans hebben de Monniken slechts het noodige, om op hun gemak te blijven voortleeven, overgehouden. Het Klooster staat, gelijk de meesten in Rusland, binnen zijne eigene muuren. Hier is het een zwaar gemetseld vierkant, door veel geboomte omringd, en met de Kerk in 't midden, behalven nog eenige slechte gebouwen voor de Monniken, een gewoon huis voor den Archimandriet, en aan beide zijden der Kerk eene meenigte gewoone Graftombes van bont gecouleur- | |
[pagina 69]
| |
de steenen, tusschen beiden met eene enkele Statue, Inscriptie, Kapel, of iets dergelijks. Eene zerk droeg tot Symbole van 't geen hij overdekte, enkel den dorren stam van een' boom met eenige bladerlooze takken, doch het was zoo ongelukkig gebeeldhouwd, dat men het even goed voor de hoornen van een hert zou kunnen houden: 't geen er echter de Weduwe des Overleedenen buiten twijffel niet meê zal bedoeld hebben. De rijkste Familiën verkiezen in 't algemeen haare begraafplaats in den omtrek des Kloosters. De Kerk is het geen het Donskische vooräl zienswaardig maakt. Er loopt van binnen een overdekte gang rondöm dezelve, die met Historische onderwerpen beschilderd is, doch van zeer middelmaatige kunst. 't Gebouw is hoog, luchtig, en van drie Koepelen voorzien. Ook zij is geheel met Bijbelsche onderwerpen beschilderd, die men wel niet te zeer van nabij moet onderzoeken, doch die intusschen niet nalaaten uitwerking te doen. De Colommen, met ranken en figuuren vercierd, behaagen het meest. Tegen het hek van 't Choor ontmoet men ook hier wederöm veel pracht met Beelden van Heiligen, in Goud, Zilver, Edelgesteenten enz. geënchasseerd: 't welk alles geschenken zijn. Binnen het Choor ziet men nog geheel om hoog een stellagie, op welk, ten tijde der Pest, die in de eerste jaaren van Catharina bestuur te Moscou gewoed heeft, een droevig tooneel vertoond wierdt. De Aartsbisschop naamentlijk was in den haat des Volks geraakt, | |
[pagina 70]
| |
om dat hij een vermaard Heiligenbeeld, 't welk de omstandigheden drukker dan ooit deeden kussen, had laaten wegneemen, en sedert verborgen hieldt, dewijl er niets zoo nadeeligs ter bevordering van de besmetting kon uitgedacht worden, dan die vermenging van ademen. Men vervolgde hem tot op het stellagie van welk ik spreek; en noch zijne hooge waardigheid, noch de gewijde plaats waar hij zich op dat oogenblik bevondt, beveiligden hem voor een' wreeden dood. | |
[Pokrofsch klooster]Het Pokrofsche Klooster, aan een omtrent tegenövergesteld einde der Stad, behoort tot de grootsten van Moscou: doch daar het, zoo veel ik weet, niets van belang behelsde, heb ik er in 't voorbijgaan ook slechts even het oog binnen de muuren geworpen, waar zich wederöm een vreesselijke meenigte bonte zerken en Tombes van allerlei soort vertoonden. Op zekeren afstand buiten de Barrière ziet men van hier nog een paar andere Gestichten van denzelfden aart. | |
[Het jonkvrouwen klooster]Ik voeg hier nog slechts het Nonnenklooster bij, waarvan ik de ligging aan den Oever der Moskwa reeds boven beschreeven heb. Op de plek, die deszelfs vier muuren insluiten, en waar men door eene groote Poort binnentreedt, praalt het met twee Kerken. De voornaamste heeft vijf Gouden Koepels; en haar meubelwerk bestaat, behalven uit de gewoone Schilderijën, Basreliëfs, Gesteenten en Reliquiën, ook uit de Tombes van verscheiden Grootvorstinnen, en onder anderen die van de vermaar- | |
[pagina 71]
| |
de Princes Sophia, Peter des Eersten Zuster, welke haare dagen in dit Klooster besloot, na haaren Doorluchten Broeder zeer veel verdriets berokkend te hebben. Ook hier zijn deeze Tombes zeer eenvoudig, even als die in de Kerk van den Aartsengel Michaël. Op ik weet niet welk een' Heiligendag, toen er op het Jonkvrouwenveld een Tour met koetsen geweest was, vond ik des avonds deeze Kerk vol menschen en sterk verlicht. De dienst scheen even voorbij te zijn: ik zag evenwel de Nonnen (die, op dat ik dit in 't voorbijgaan zegge, in de Grieksche Kerk onëindig meer vrijheid genieten dan in de Latijnsche, en somtijds haare Aanverwanten kunnen gaan bezoeken) deels verspreid aan de deuren, deels in een paar hokken bij twee pylaaren vóór het Choor verëenigd staan. Haare zwarte kleeding is van een onäangenaam en veröntcierend maaksel; voor het grootst gedeelte waren zij oud en lelijk, en haare aangezichten tekenden even weinig Vrouwen van opvoeding, als ik dit van de Geestelijken der andere Kunne reeds dikwijls heb opgemerkt. Jong gaat in Rusland bijna nimmer eenig Meisje in een Klooster. Des morgens hadden deeze Dames eene Processie door de Stad gedaan, waarbij zij, door één' of twee Popes verzeld, al zingende een groot houten bord droegen, met een geschilderd Maria- of ander Heiligenbeeld op het zelve. Men zeide mij, dat het oogmerk daar van geweest was, voor de herstelling eener kranke, zo ik mij niet bedrieg uit | |
[pagina 72]
| |
haar midden, gebeden Hemelwaards op te zenden. Buiten deeze herïnnere ik mij in Rusland geen opentlijke Processiën te hebben bijgewoond. De andere Kerk van dit Klooster heb ik niet gezien. Behalven de wooning der Nonnen, welke weinig belooft, rijst er uit deeze muuren nog een hooge Toren op; en rondöm de twee Kerken ontdekt men weder Groupes van tallooze zerken, met allerlei bonte vercierselen, die weinig smaak verraaden, opgesmukt. | |
[Wijze van te luiden]Eer ik den Griekschen Godsdienst verlaate, moet ik nog met een enkel woord van het klokken - gelui spreeken, 't geen men te Moscou in zijn' vollen luister kan leeren kennen. De hoeveelheid deezer klokken gaat alle begrip te boven; en haar aanhoudend geklank, des nachts zoo wel als over dag, maar vooräl op Zon- en Feestdagen, is ten uitersten lastig. Zij hangen dikwijls verscheidene bij elkander in een laag klokkenhuis naast de Kerk; andere zijn in de hoogten der Torens vastgehecht. 't Is steeds de klepel alleen, die met een touw bewoogen wordt; doorgaans verëischt dus elke klok of ten minsten twee te samen haar afzonderlijken trekker; en waar meerdere derzelven bij elkaâr hangen, ziet men dikwijls verscheiden Mans of Jongens om hoog daar aan werksaam, die somtijds eene op zich zelve niet geheel onbevallige Harmonie, of een soort van klokkenspel, dat echter altoos monotoon blijft, trachten te verwekken. | |
[pagina 73]
| |
[Luthersche, gereformeerde en roomsche kerken]In de Duitsche Slobode staan de twee Luthersche Kerken, en de Gereformeerde, zoo goed als bij elkander. In de beide eerste geschiedt de dienst zonder uitzondering in 't Hoogduitsch; de gebouwen zijn taamelijk goed, en de Gemeente koomt nog al in redelijken getale op; een paar jonge Predikanten helpen in iedere deezer Kerken een paar afgeleefden: doch een derzelven althans had, behalven het Talent van naar zich te doen luisteren, geene der hoedanigheden, die ik het liefst op den Cancel verkiezen zou; en in der daad kwam het mij voor, dat naar zich te doen luisteren ook het hoofddoel zijner Leerredenen uitmaakte. Eens was hem het Euangelium van de wonderdaadige vermeerdering der brooden en visschen te beurt gevallen. Dit gaf hem gelegenheid over die eigenschap van den Mensch te spreeken, door welke hij zich zelve genoegsaam is; het Engelsche woord selfsufficiency drukt dit met minder omschrijving uit. Het verband tusschen zijn' Text en dit onderwerp wierdt dus gevonden. Christus raadpleegde wel met zijne Discipelen, hoe hij de Schaare spijzigen zou, doch hieldt zich echter aan zijn eigen reeds te vooren genomen besluit. In 't midden van zijn Wijsgeerig betoog over onze verplichting tot de deugd der Zelfsgenoegsaamheid, stond er een Heer met het roode Ordensband op, om met eene Vrouw, die niet ver van hem afzat, te spreeken. Gebelgd over deeze stooring in zijn dienstwerk, en wanhoopende waarschijnlijk | |
[pagina 74]
| |
om eene Gemeente te overtuigen, waarvan een aanzienlijk Lid, op dat oogenblik zelve, toonde zoo weinig genoegsaamheid in zich te vinden, brak hij eensklaps af, met een paar woorden van bestraffing die ik niet verstaan heb; en ik zag mij dus, daar ik dien morgen reeds in de Gereformeerde Kerk den dienst had mis geloopen, om dat er zich geen Toehoorders genoeg verzameld vonden, te meer daar men voor de nieuwe Luthersche Kerk van Wiburg eene Collecte meende te doen, voor de tweede reize van het aanhooren eener geheele Leerreden berooven. Om ernstig te spreeken, indien men niet den opentlijken Godsdienst in zeer veel opzichten als onäfhankelijk van den Leeraar moest beschouwen, en indien de schoone liederen, die men in de Duitsche Protestantsche Kerken zingt, niet op eene beschaamende wijs tegen de droogheid en nietsbeduidenheid van dergelijke Raisonnementen afstaken, zou er, waar zulke Predikers geplaatst zijn, gewis geen denkend mensch ter Kerke komen, en, bij het tijdverlies, vooräl wanneer men er, gelijk te Moscou, een uur en meer rijdens toe noodig heeft, om naamentlijk te gaan en weder te keeren, nog de ergernis willen ondervinden, van zielen, aan een' Leeraar toevertrouwd, op zulk eene wijs zien verwaarloozen. De Predikant der Hervormde Kerk, een Zwitser van zekere jaaren, was van eene geheele andere denkenswijze, en zijne Leerredenen toonden, dat hem het Christendom en zijne Gemeente meer ter | |
[pagina 75]
| |
harte ging. Het oude en kleine Kerke, in welk hij dienst doet, heet de Hollandsche, doch sedert 1740, daar er schier niemand meer van de voormaalige Nederduitsche Gemeente, die er zich reeds lang voor Czaar Peter bevondt, en haar verblijf tusschen Moscou en Archangel verdeelde, overig is, wordt er in 't Hoogduitsch dienst gedaan, en eenige reizen in den Winter door den zelfden Leeraar in 't Fransch gepredikt, en het Nachtmaal bediend. Ik vond er bij eene dergelijke gelegenheid en op Feestdagen nog al eenige lieden: doch gewoonlijk haalt de Gemeente, behalven eenige Schooljongens op het Orgel, somtijds geen dozijn Toehoorders: en meermaalen ontmoeteden er zich slechts twee of drie, 't geen dan den Leeraar, gelijk ik hiervan zoo even bewijs gegeeven heb, den Predikstoel niet deed beklimmen. Bij een geval, waar van ik daarna zal moeten spreeken, vernam ik van hem, dat hij, zoo wel als de Kerk, door de Gemeente onderhouden wierden; dat er een 120 Hervormde Familiën in Moscou gevestigd waren, en er zich boven dien nog wel tusschen de 100 en 200 vreemden, gelijk Officiers, Gouverneurs en dergelijken, van deeze belijdenis ophielden: 't geen men in der daad uit de ledige Kerken des Mans niet zou hebben beslooten. Dan, bij de Lutherschen zoo wel als de Hervormden, hebben veele Duitschers, die eertijds allen in de Slobode, welke naar hen heet, bij elkaâr woonden, zich sedert meer door de Stad verspreid, en | |
[pagina 76]
| |
vinden zich zoo ver van hunne Kerken af, dat er vrij wat meer ijver, dan die tegenwoordig onder hen heerscht, zou noodig zijn, om zich, te voet althans, op iederen Zondag daar heen te begeeven. Voor 't overige wierden in den Zomer van mijn verblijf te Moscou, toen de Russische wapenen in Italiën aanvankelijk Zege op Zege behaalden, aan de Protestantsche zoo wel als Grieksche Geestelijken breedvoerige berichten daarvan ter hand gesteld, om ze bij den Godsdienst af te leezen, Te Deum's daar over te laaten aanheffen, en vermaaningen tot dankzegging aan 't Volk te doen. Eens heb ik evenwel een Te Deum van dien aart mede gezongen, over eene Overwinning die nooit behaald was, en die de uitkomst leerde, dat een verkeerd gerucht tot steunsel had. De Roomschen, zo ik mij niet bedrieg, bezitten twee Kerken in Moscou; eene derzelven scheen voor de Fransche Emigranten afgezonderd te zijn; althans ik hoorde er op goeden Vrijdag eene Lijdens-predicatie door een' Abbé in hunne Moedertaal uitspreeken, waarïn hij de vervolging, welke zij in het land hunner geboorte ondergaan hadden, te pas bracht; de Godsdienst, die met de Vesper begonnen was, eindigde met eene Processie door de Kerk heen. | |
[Vondelinghuis, met een commercieschool, en een kraamvrouwen hospitaal]Van den Godsdienst gaa ik tot nuttige en piëuse Stichtingen over; en onder deeze verdient het Vondelingshuis gewis de meeste oplettenheid; gelijk deeze inrichting, schoon niet volkomen zonder feilen, evenwel | |
[pagina 77]
| |
tegen al wat men in andere plaatsen van denzelfden aart bezoekt, buiten eenige bedenking kan monsteren. Het gebouw is van een' vreesselijken omvang: het grootste, en, niettegenstaande zijne laage ligging, het meest uitsteekende van geheel Moscou. Intusschen is deeze ligging zelve het hoofdgebrek der Stichting, daar zij op de gezondheid der bewooneren van 't huis geen' geringen invloed schijnt te oeffenen: althans de bemerking is vrij algemeen, dat, hoe zorgvuldig men er ook in acht neeme al wat zindelijkheid en luchtigheid bevorderen kan, de Meisjes er niet te min in den bloei haares leeftijds haar schoon verliezen; ook heerschen er, 't geen aan het stof der roode steenen wordt toegeschreeven, niet weinig oogen-ziekten, waarvan de kamers der kranken getuigen. De Architectuur van het geheele is voor 't overige eenvoudig. De Stichting dagtekent van het begin van Catharina's regeering: doch sedert heeft men er veel aan hervormd; en zulk eene herschepping had zij nog weinig weeken te vooren ondergaan, eer ik ze bezichtigde. Men voerde mij eerst in het op zich zelf bestaande Commercieschool, door één' der Demidoffs opgericht. Hier wierden honderd Jongelingen, in vijf Classen of Ouderdommen verdeeld, iedere van welken den leerling drie jaaren bezig houdt, niet alleen gekleed en gevoed, maar, onder het toeverzicht eeniger Inspectoren, door een geschikt aantal Meesters in alles onderweezen, wat tot den stand van een bekwaam en eerlijk Negociant be- | |
[pagina 78]
| |
hoort. De Classen bevinden zich naast elkaâr, en tegen dezelve over ziet men de Slaapzaalen der jonge lieden van elke Classe, met het Vertrek des Inspectors, welke aan die bepaalde group is toegeweezen, er naast aan. Hun schrift en hunne tekeningen wierden mij vertoond, en deeze verdienden allen lof. De Taalen, die men hier mededeelde, waren Russisch, Hoogduitsch, Fransch en Engelsch; de Weetenschappen: Arithmetica, Mathesis, Geögraphie en Historie, behalven den Godsdienst en eenige ligchaamsöeffeningen. De Meesters woonen niet in het gebouw. Het gewaad der leerlingen bestond in Camisoolen van verschillende couleuren. Des Zondags draagen zij hunne eigene kleederen. Over 't algemeen scheen het mij toe, dat hier zeer veel order heerschte, en ik bespeurde er verscheiden kentekenen van goede opvoeding. Het Commercieschool heeft een inkomen van 18000 Roebels. Men was reeds toen van voorneemen, het van hier naar de andere Hoofdstad te verplaatsen; en dit is sedert, gelijk ik onderricht ben, ook werkelijk geschied. Het Vondelingenhuis, waarvan dit School in het weezen der zaak was afgescheiden, had jaarlijks voor niet minder dan 300,000 Roebels aan behoeften. Men telde er over de 1000 Kinderen in. Te vooren nam men Vondelingen, na dat zij op het platte land hun eerste voedsel en opkweeking genooten hadden, weder in 't gebouw te rug; en de jeugd, die er zich, ten tijde dat ik hier toegelaaten wierd, in bevondt, was deels uit | |
[pagina 79]
| |
de zoodanigen, deels uit Weeskinderen saamgesteld. Doch voor het vervolg had men beslooten, al wat, van de melk af aan, bij de boerinnen besteed was, bij dezelve tegen een' voldoenden prijs, tot hun volwassen onderdom toe, te laaten: behalven wanneer men meer dan gewoone talenten onder hen ontdekken mogt. Het Huis derhalven zou in dit opzicht niet anders dan het Canaal zijn, langs welk er aan de door Vader of Moeder verworpen Wichten andere Ouders in derzelver plaats bezorgd wierden: doch de duurzaame bevolking van 't gebouw zou bestaan uit 600 Weeskinderen, die men met het vijfde jaar er in meende op te neemen, en de jongens er tot het één- en- twintigste, de Meisjes tot het agttiende in te doen blijven. Te vooren plagt men hun hier eene opvoeding te geeven, als of zij allen tot den middelstand en zelfs tot een' hoogeren bestemd waren: daar men hun Taalen, allerlei Exercitiën en dergelijken leerde. Dan, ook hier omtrent heeft men heilzaame hervormingen ondernomen. Iedere Jongen leert thans zijn handwerk, en men liet mij de Werkzaalen doorloopen der aankomende Kleeremaakers, Timmerlieden, Weevers enz. terwijl de Meisjes even eens geöeffend wierden in het Spinnen, Koussen weeven; Borduuren, Kantmaaken en meerdere soort van Handwerken, en sommige onder haar in de twee laatstgenoemde reeds voortreffelijk arbeidden. Een gedeelte van den dag blijft wel voor het onderricht afgezonderd, doch enkel van de noodzaakelijkste kun- | |
[pagina 80]
| |
digheden voor burgerlieden; het Hoogduitsch leeren, meen ik, alleen de Jongens. Ook te Moscou had Pauls Gemaalin het hoogere bestuur over deeze menschlievende instelling, even als over die van Petersburg; en zij moedigde de verschillende foorten van arbeid ten sterksten aan, vooräl den Vrouwelijken, welke door zeer bekwaame Leermeesteressen onderweezen wierdt. De Opzieners, waar van er een gantsche meenigte in dit Huis is, scheenen er zich in 't geheel op toe te leggen, om den Kweekelingen tot nut te verstrekken. Deeze laatsten hadden meest allen een goed voorkomen, en eene ordentelijke houding en manieren: doch, behalven dat ik reeds gezegd heb, dat er weinig schoone troniën onder wierden aangetroffen, bemerkte ik ook bij veelen zeer grove trekken. De kleeding was van verschillende couleuren: dan, ook hier omtrent meende men eene betere inrichting in te voeren. Het zien eeten van dit gantsche heir doet eene treffende uitwerking. De Spijszaal vond ik laag en kelderächtig, doch de Werkvertrekken op eene hoogere verdieping daar en tegen vrolijk en luchtig, schoon de gangen, die er heenleiden, donker en onäangenaam zijn. Het eeten kwam mij van eene mindere hoedanigheid voor dan in het Commercieschool. De algemeene drank is een soort van Russisch dun bier, onder den naam van Quaas bekend. Hunne bedden zijn zeer hard, en in der daad niet meer dan enkele stroozakken, terwijl zij in het andere School op matrassen liggen. Na | |
[pagina 81]
| |
den eeten speelen zij op eene open plaats, en men meende daarënboven nog een' Tuin bij dit gebouw aan te leggen. Geheel om hoog treedt men in de verschillende Ziekenvertrekken, die toen niet sterk bevolkt waren. De erffelijke kranken, gelijk bij voorbeeld die van hunne Ouderen het Venerisch smet met de geboorte tevens ontvangen hadden, wierden afzonderlijk geplaatst; en zoo ook een paar schurften. In de kamer der jonggeborenen zag ik slechts omtrent een tiental derzelven bij de Minnen; men houdt hen echter hier zoo kort als mogelijk. Een monster van eenige maanden maakte daarvan eene uitzondering; er waren aan het zelve geene geslachtsdeelen te onderscheiden; alles vertoonde te dier plaatse een' staat van verwarring, en een lelijke bloedige plek bevondt zich in 't midden; terwijl de Urine bijna bestendig uit eene opening uitlekte. Naast deeze kamer heeft men den Portier de zijne aangeweezen; en het is de taak van deezen, de te Vondeling gebrachte onschuldigen te ontvangen, waarvan het getal op een paar duizend in 't jaar geschat wordt. Dat de sterfte onder hen in de eerste jeugd nog aanmerkelijk grooter is dan in Stichtingen van denzelfden aart in andere Steden, Petersburg, gelijk ik boven gezegd heb, uitgezonderd, zal men misschien reeds van elders vernomen hebben: doch ik ben genoodzaakt er bij te voegen, dat men hier, onder het woord van sterven, mogelijk dat van te zoek raaken mede moet insluiten: daar men | |
[pagina 82]
| |
een hoope Adelijke Landbezitters beschuldigt van hen, als zij er gelegenheid toe vinden, te steelen, om ze tot Lijfëigenen op te kweeken. De boeren, bij welken zij in de kost besteed waren, geeven hen dan, om zich geen straf op den hals te haalen over eene misdaad, waar aan zij somwijlen medeplichtig zijn, voor overleeden op. Die voorts een Kind te vondeling legt, is meester er al of niet iets bij te zeggen. Aan elk der kleinen wordt een teken, waaröp hun Nommer met het jaartal staat, vastgehecht. Er behoort tot deeze Stichting ook een Kraamvrouwen-Hospitaal, doch, even als in de andere Hoofdstad, geheel onzichtbaar, en van zulk eene geheimhouding, dat men de inwooneressen het verbergen van haar aangezicht met maskers toestaat, wanneer er zich persoonen in mogten vertoonen, voor welke men niet altijd meester is den toegang tot het huis te verbieden, en in sommige gevallen om door haare eigen Ouders niet ontdekt te kunnen worden. Verscheiden Doctoren en Chirurgijns zijn aan het Vondelinghuis verbonden. De Kapel is eene der netste en modernste Russische Kerken, die ik gezien heb. Zij heeft eene zuivere Bouwkunde, en tevens veel verguldsel, zonder daar mede overlaaden te zijn. Een klein Naturaliën- en Konstcabinet, 't welk meest uit opgezette Vogels en andere dingen in Liquor bestaat, die Demidoff uit Holland had medegebracht; voorts uit eenige fraaije Mosaiquen, | |
[pagina 83]
| |
Godsdienstige Oudheden van de Grieksche Kerk, een' stoel dien Czaar Peter met zich in Persiën genomen heeft, nog eenen van zijn' Vader, en meer dergelijke zaaken: is het laatste, 't geen men den vreemdeling, die dit Godshuis koomt bezoeken, vertoont. | |
[Catharinen-hospitaal]Het Catharinen-Hospitaal is uit eene meenigte houten gebouwen saamgesteld, waarvan het middelste alleen zich door eene aangenaame gedaante, schoon geene prachtige Architectuur onderscheidt. In allerlei Vertrekken van verschillende grootte telt men samen omtrent 220 bedden, waarvan er toen 204 in gebruik waren; de Mans overtroffen de Vrouwen in meenigte. Over morssigheid zoude het onbillijk zijn hier te klaagen, doch in sommige Zaalen liet zich echter eenige reuk ontdekken, en doorgaans vond ik het er te warm. Nauwelijks een tiende der Patiënten hielden het bed. Zij droegen alle het huisgewaad, 't geen een soort van blauwe japon is. Geen eene der Vrouwen zag ik met het minste handwerk bezig; ook zouden zij het in der daad bijna staande of half liggende hebben moeten verrichten, want stoelen waren zoo goed als nergens zichtbaar. Er woonen vier Geneesheeren in het gebouw; of de Wondheelers hier onder mede begreepen zijn, zoude ik niet durven bepaalen. Een afgezonderde vleugel voor Krankzinnigen wierdt slechts door drie Mans bewoond, waarvan elk een Kamertje op zich zelve had; het aantal Vrouwen liep hier aanmerkelijk hoo- | |
[pagina 84]
| |
ger; ik vond meerdere derzelven te gelijk in een paar Vertrekken: doch alle waren zij van eene stilte, die men in dergelijke Stichtingen zelden ontmoet. De Venerische, en die aan Steen-smerte lijden, hebben in dit Hospitaal insgelijks hunnen eigen vleugel bekomen. De bordetjes bij alle bedden, met den naam des Kranken, en zijn Nommer, de hem voorgeschreevene Diëet en geneesmiddelen, ziet men er op dezelfde wijze als in het Petersburgsche Krankenhuis. | |
[Militair hospitaal, en staat der geneeskunde]Van de ligging en uitwendige gedaante van het nieuwe Militaire Hospitaal heb ik reeds boven gesproken. De Patiënten, toen ik deeze inrichting onderzoeken wilde, bevonden zich nog niet in het zelve, maar verëenigden zich nog voor een groot gedeelte in een veel laager steenen gebouw, 't welk lang tot het zelfde einde gediend heeft, en voorts in verscheiden vleugels in den omtrek, en in andere een groote vijf minuuten verder gelegen: even als ook de keukens, en de overige tot dit Krankenhuis behoorende noodwendigheden, in bijzondere gebouwen huisvesten. Veertien Zaalen, zoo veel mogelijk naar de verschillende ziekten gesplitst, bevatten, alles saamgenomen, tegenwoordig de Kranken. De Chirurgische zoo wel als de Venerische Patiënten liggen in geheel van de overigen afgescheidene vleugels. In iedere der Zaalen, die ik doorliep, vond ik vier rijën bedden, waarvan het lijnwaad ten minsten eens in de week veränderd wordt; en, bij haare ruimte, genooten deeze Zaa- | |
[pagina 85]
| |
len eene zeer goede frissche lucht; de zindelijkheid vertoonde zich allerwegen. Het aantal Kranken bedroeg te dier tijd omtrent 900, somwijlen evenwel liep dit veel hooger; en, het geheele jaar door, schattede men alle, die in het Hospitaal hunne geneezing zochten, op 20,000, en dat der Dooden, volgens het getuigenis des Chirurgijns die mij rondleidde, doch 't welk ik voor zijne rekening zal laaten, slechts op 500. Veele der Lijderen waren met hoofd- en oogen-krankheden bezocht. Om niet te dienen, had er zich onlangs een derzelven kleine stukjes potscherf in de oogen gedrukt; en kunstjes van dergelijken aart doet de haat tegen den soldaatenstand de boeren meermaalen in 't werk stellen. Een Opper-Chirurgijn heeft het hoofd-bestuur over alles; en ik meen, dat een stuk of agt zoo Doctoren als Chirurgijns onder zijn toeverzicht den arbeid verrichten. Vrouwen, zelfs van soldaaten, worden er op de krankenbedden niet toegelaaten, maar somtijds wel eens een soldaaten-kind. In een bijzonder Vertrek stond een Electriseer-machine, en boven bevondt zich een Anatomisch Theäter, 't welk weinig anders dan gedrochtelijke foetus bevattede; van deeze echter, vooräl van aan één gegroeide tweelingen, misschien een grooter aantal bij elkaâr, dan in eenige andere verzameling. Dikwijls worden er op dit Theäter ook Chirurgische Operatiën gedaan, 't geen evenwel voor den armen Lijder, zoo 't mij voorkomt, een dubbel onäangenaam denkbeeld moet | |
[pagina 86]
| |
opwekken. Eigentlijk is het voor het Medisch en Chirurgisch Collegie, 't welk met dit Hospitaal verbonden is, als eene Gehoorzaal bestemd. Zes Professoren, doch zonder hier hun vast verblijf te houden, geeven aan het zelve les. De Studeerenden, voor zoo ver de Kroon hen onderhoudt, verëenigen zich, omtrent ten getale van hondert, in een' afzonderlijken vleugel. Behalven vrije huisvesting genieten zij eene zekere som, voor welke zij zich zelven het voedsel verschaffen moeten. Niet ver van hier, was men voorneemens nog een ander Medisch Instituut, meer Theöretisch, op te richten, van welk de Jongelingen eerst dan, als zij de gronden gelegd hadden, naar dit Practische zouden heen geweezen worden. De Universiteit van Moscou heeft ook wel haare Medische Faculteit, welke de Doctor-hoeden uitdeelt, doch in dit vak is het haar niet gelukt hij uitstek te schitteren; ook legt zij zich niet genoeg op de Heelkunde toe, om Regiments-Chirurgijns behoorlijk te kunnen vormen, gelijk het Medisch-Chirurgische Instituut des Hospitaals zich dit voornaamentlijk tot hoofdbedoeling heeft voorgesteld. Het getal der Geneesheeren te Moscou, om het bij deeze gelegenheid in 't voorbijgaan aan te merken, is op verre na zoo groot niet als de volkrijkheid der Stad, en het voordeelige van hun beroep, zouden doen gissen. Nauwelijks een dozijn, en daar onder, behalven zeer weinige Russen, ééne Griek, en eenige Franschen, Duitschers en Engel- | |
[pagina 87]
| |
schen, oeffenden deeze nuttige kunst; sommige derzelven waren in der daad slechts Heelmeesters, en het heeft weinig gescheeld, of één deezer laatsten zoude mij buiten de mogelijkheid gesteld hebben, om ooit van de broederschap te kunnen spreeken. Daarna viel ik, in de ziekte, die ik te Moscou heb uitgestaan, in de handen van een' anderen Duitscher, die veel bekwaamheid had. Een Ducaat voor elke Visite is 't minste dat men een' beroemden Arts kan aanbieden: doch zij zijn ook genoodzaakt met vier paerden door de Stad te rijden, en deeze ten minsten nog eens des daags te verwisselen. De kleine schaar Doctoren, gevoegd bij de uitgestrektheid van Moscou, maakt het ten uitersten moeijelijk hen bij zich te bekomen; en in gevallen, die spoedige hulp verëisschen, heeft dit aan meenig inwooner reeds het leven gekost. Geduurende den Zomer groeijen deeze zwaarigheden nog aan, doordien deeze Heeren dan telkens bij den Adel op derzelver Landgoederen ontbooden worden, die somtijds op een' verren afstand van de Stad verwijderd liggen. De mijne was op meerdere dergelijke Goederen door het geheele Saisoen aangenomen, om er een paar dagen in de week te verschijnen, ten einde er de Familie met het gantsche Heir der Lijfëigenen te bezorgen. Van één' dier Edellieden ontving hij darvoor eene vaste som van 1000 Roebels. | |
[Hospitaal van Gallitzin]Eindelijk verdient hier nog van het prachtige gebouw gesproken worden, 't welk de Opperka- | |
[pagina 88]
| |
merheerprins Gallitzin, in het Zuidelijk gedeelte der Stad, doch ver ten Westen, had laaten stichten, doch welk te dier tijd nog niet geheel voltooid was. In der daad is het een Paleis, met twee vleugelen, en een' Dôme van boven, aan welken laatsten echter twee nevens aan gemetselde Klokken-torentjes, iets laager dan de Koepel zelve, grootelijks misstaan. Uitwendig zoude men zich verbeelden, dat zulk een gevaarte ten minsten, indien het een Hospitaal moest worden, voor een vijfhonderd Kranken was ingericht: doch, zo men mij verzekerd heeft, zouden er slechts veertig bedden geplaatst worden, die evenwel, indien de Familie van des Stichters menschlievenheid erven mogt, in 't vervolg altijd zullen kunnen vermeerderd worden. De Klokken-torens, die ik zoo even noemde, doen reeds vermoeden, dat een Kerk of Kapel een gedeelte van dit Paleis zou vormen, en ik meen ook (want inwendig heb ik het niet noodig geöordeeld te bezoeken), dat de Dôme daarvan de zoldering worden zal. | |
[Weetenschappen]De Weetenschappen zal men uit al het voorige reeds hebben kunnen opmaaken, dat mij, zoo weinig als te Petersburg, althans onder Pauls bestuur, hier eene stof tot breedvoerige verhaalen zullen opleveren. Een zes of zeven vreemde Boekverkoopers, 't zij Franschen of Duitschers, hadden ieder hunnen Catalogus van de in- en uitlandsche Werken, die in hunne winkelen veil gebooden wierden: doch waar onder ik niet zoo veel voor- | |
[pagina 89]
| |
werpen van prijs heb aangetroffen, als bij hunne broederen in de andere Hoofdstad. Ook hier vernam ik niets dan klagten over de strenge onderzoeking aan de Grenzen, die zelfs met den diefstal van boeken, welke aan de Tolhuizen gebracht wierden, dikwijls gepaard ging; het opönthoud van een jaar, eer een Censor het Werk, dat men in 't Rijk wilde invoeren, geleezen had, was bijna het ongemak, dat men zich nog het ligtste getroostte: liever althans, dan het confisqueeren van een paar Deelen midden uit een Werk, dat er in de zestig bedroeg: 't geen ieder afschrikte van eenig letterkundig voortbrengsel van aanbelang van elders te ontbieden. Zelfs dan, wanneer er iets in Frankrijk uitkwam, dat geen gemeenschap ter waereld met de Staatkunde had, mogt het niet in Rusland binnen komen, wanneer er bij voorbeeld l' An VII op het Titelblad stond, en men liet in dit geval te Hamburg een' anderen Titel met de Christenen niet de Fransche Jaartelling voor het zelve drukken. De Bibliötheeken der Grooten zijn ook hier slechts, voor de weinige die er zich nog bevinden, meerendeels Verzamelingen van parade; en van weezentlijke Werken van Studie hebben de Boekhandelaaren een' zeer geringen aftrek. Onder het zoo talrijk Garnisoen kende men slechts een enkel Officier, welke in een' Winkel, die van dat soort van schriften wel voorzien was, Tactique Verhandelingen kocht. Van Russische boeken ziet men in de streek, waar zich alle de Winkelen ver- | |
[pagina 90]
| |
eenigen, er nog al verscheidene. Een eenige Drukkerij, in zulk eene grenzenlooze Stad, kon met vreemde Caracters arbeiden; en het aantal der geenen, die met inlandsche drukken, was mede niet zeer groot. | |
[Universiteit en daar mede verëenigd Gymnasium, met haare bibliotheek en haar naturaliën-cabinet]Van de Universiteit heb ik reeds gelegenheid gehad meer dan eens in 't voorbijgaan te spreeken, en ik moet hier op nieuw mijne Leezeren doen opmerken, dat het geen ik er verder van zeggen zal, in geene betrekking staat met de hervormingen, die Keizer Alexander er sedert zijne komst tot den Troon aan ondernomen heeft, en met het aantal kundige Mannen, door geheel Duitschland verspreid, die hij naar deeze en andere Universiteiten van zijn Rijk heeft beroepen. Het Academisch gebouw, in welk slechts die Professoren woonen, welke in het daarmede verëenigde Gymnasium les geeven, staat in de Witte Stad, en is zeer groot en ruim; het heeft eene eenvoudige doch goede Façade, en twee uitsteekende vleugels. Ik zal van de beschrijving van dit Gymnasium, dat hier de hoofdzaak is, een' aanvang maaken. Er worden op Kroonskosten in het zelve 150 jonge lieden gehuisvest, welke, in eene niet bijzonder fraaije grauwe Uniform gekleed, er zonder kosten onderricht, voedsel en wat zij verder noodig hebben, genieten. De slaapplaatsen zijn er in verschillende kameren verdeeld, over iedere van welke een Student het opzicht heeft; het beddegoed, zoo wel als in de Spijszaal het tafel-lijn- | |
[pagina 91]
| |
waad, zag er vrij morssig uit, en in sommige Slaapkamers kwam de lucht mij zeer bedorven voor. Het onderricht, dat deezen jongen lieden verleend wordt, strekt tevens ten profijte van 5- of 600 anderen uit de Stad, die er niet dan lessen komen haalen, en in hunne eigene huizen blijven woonen en eeten. Een geheele reeks van Professoren en Meesters onderwijzen hen in de beginfelen van den Godsdienst, de Wijsbegeerte, Zedekunde, Grieksch en Latijn, met het geen verder tot de Humaniora gerekend wordt te behooren; in Russisch en Slavonisch; in Hoogduitsch, Fransch en Engelsch; in Geögraphie, Historie en Mathesis; en eindelijk in Tekenen, Musicq, Schermen en Danssen. Met de Taalen gaat het onderricht zeer methodicq en langsaam; en meest iedere Taal wandelt, indien ik mij zoo uit mag drukken, tusschen vier bijzondere Leeraars heen. De Universiteit heeft drie Faculteiten. De Catalogus der Voorleezingen noemt zeventien Hoogleeraaren op, twee van welke in twee verschillende Faculteiten onderricht geeven. Naar deeze laatste gerekend, zijn er drie Juristen, zes Medici en tien Philosophen. Onder de Weetenschappen waar over hunne Collegiën gaan, zoude men vruchteloos de geschiedenis des Vaderlands, veel minder deszelfs Staatsrecht of of Statistica zoeken, en even weinig die van andere Europaeïsche Rijken. De Cursus duurt een jaar. De Moedertaal wordt in alle die lessen gebezigd, die niet geheel scientificq zijn. De inkomsten van de Universiteit en het Gymnasium samen | |
[pagina 92]
| |
bedroegen omtrent 70,000 Roebels: doch bijna de helft ging met de Tractementen der Curatoren heen. De vermaardheid der Academie was te dier tijd zeer gering; ook wierdt zij voor een land van zulk een' omvang weinig bezocht, en vormde bijna geen kundige lieden. Onder de Professoren bevonden er zich slechts twee of drie Duitschers, onder welken de Heer Heym mijn Leidsman bij 't bezoeken deezer geleerde Stichting wasGa naar voetnoot(a). De hoogere zoo wel als laagere Schoolen deelen hier de Gehoorzaalen met elkander. Het groot Auditorium in 't midden, 't welk een' halven cirkel met Colommen uitmaakt, geheel in 't wit, voldoet zeer, doch geeft een' al te grooten galm. Aan de ééne zijde van hetzelve loopt eene lange en insgelijks wit geverwde Gallerij, tot Bibliotheek bestemd, die toen een 7- of 8000 Deelen rijk was, doch op niets minder dan voltalligheid roemen konde; er was evenwel van alles iets. Eerst kort te vooren had men 400 Roebelen 's jaars voor een' ruimeren aankoop bestemd. De boeken stonden in twee verdiepingen boven elkander geschaard, en die | |
[pagina 93]
| |
der onderste in beslooten kassen; de Colommen deeden er geen onëangenaame uitwerking. Een even lange Zaal ging ook aan de andere zijde, en bevattede eenige niet veel betekenende Mineraalen, benevens Slangen en andere gediertens in Liquor, van graaf Strogonow hier ten geschenke gezonden, die er beter dan de Ertzen uitzagen. | |
[Ridderschool]Behalven het Gymnasium, van welk ik zoo even gesproken heb, hangt er van de Universiteit ook nog een Ridderschool af, hoe zeer het zelve in een ander gebouw, waar aan men nog daadelijk timmerde, gevestigd is. Omtrent 160 Zoonen van Edellieden bevonden zich hier of in de geheele, of in de halve kost. In 't eerste geval betaalde men voor elk (de kleederen uitgezonderd, die zij, zonder aan Huis-uniform gebonden te zijn, voor zich zelven moesten laaten vervaardigen) 225, in 't laatste 150 Roebels. Alles had hier eene zeer ordentelijke gedaante. De bedden waren wederöm in verscheiden kameren verdeeld; en in ieder Vertrek sliep mede een Opzichter. Wat het onderricht betreft, splitsen zij zich, naar maate hunner vorderingen, in vier Classen. Slechts het geringste getal der Meesters woont met de jonge lieden in het huis; en die er hun verblijf in houden, zijn dan tevens bijzondere Kamer-opzieners en Repetitors; sommigen der geenen die buitens huis woonen, behoorden tevens tot het getal der Professoren van de Moscousche Hooge Schoole. Eene | |
[pagina 94]
| |
lijst der lessen, die mij onder 't oog gekomen is, brengt hen samen op zes- en- veertig. Men onderwijst hier alles, wat eene liberaale opvoeding gerekend kan worden te voltooijen, in het Burgerlijke zoo wel als in 't Militaire; ook worden er jaarlijks Krijgskundige Exercitiën gedaan. De moderne Taalen zijn dezelfde als in het Gymnasium; de Weetenschappen: Logica, Zedekunde, Oratorie en Poësie, Russische Practicaale Rechtsgeleerdheid; Natuurlijke Historie en Physica; Algemeene Geschiedenis en Geögraphie; eindelijk de verschillende takken der Mathesis, met de Militaire en Civile Bouwkunde. Ook de Ligchaams-oeffeningen zijn hier geen andere dan in het Gymnasium, en het rijden koomt er mede niet in aanmerking: doch op eene goede Declamatie moedigt men de jonge Ridderen aan, zich bijzonder toe te leggen. Tusschen de agt en zestien zijn de jaaren van het verblijf. Er worden, gelijk elders in Rusland, Tabellen van ieders gedrag en vorderingen opgemaakt, en aan de Curatoren der Universiteit, dien tevens het bestuur der Ridder-Academie is toevertrouwd, overhandigd; ook houdt men openbaare en bijzondere Examens. Men laat hen agt uuren des daags leeren, behalven den tijd der repetitiën. 's Morgens voor en na den eeten wordt er gebeden; en men draagt hier, zoo wel als in de overige Stichtengen van deezen aart in 't Rijk, voor den Godsdienst behoorlijk zorg. | |
[pagina 95]
| |
De vermaaken bestaan in Concerten, Bals en dergelijken, somtijds laat men hen onder elkaâr kleine Comoediën speelen. De Leerzaalen zijn ruim, en worden zindelijk gehouden; de Spijszaal is vrolijk. Aan ontbijt, middag- en avondmaaltijd, spaart men, voor een School, gewis geene kosten; hun middag-eeten bij voorbeeld bestaat uit zes schotelen; een soort van mol strekt hun tot drank. Zij plaatsen zich, volgens hunne vier Classen, aan tafel, elke Classe met haaren Opziener. Geduurende de Vasten zag ik een half dozijn Protestantsche Jonge Heeren met een' Meester of twee, insgelijks van hun Geloof, aan een afzonderlijk tafeltje met het nuttigen van vleeschspijzen bezig. Eenige der leerlingen hadden reeds daadelijk Militaire posten, en droegen er ook de Uniform van. Om vijf uuren des morgens, het geheele jaar door, moeten zij allen het bed verlaaten; doch het ontvangt hen des avonds ook wederöm reed tegen half tien. Voor de openbaare Actus is in dit gebouw een groote Zaal bestemd, en men voegde er nog eene ronde voor Concerten en dergelijke bij. Ook hier ziet men een klein Mineraal-Cabinet. Men vergunt wel aan ieder leerling zijn' eigen knecht te houden, doch zonder ander voordeel, dan dat deeze des morgens en des avonds een uur bij zijn' jongen Meester komen mag, om zijn hair en kleederen te bezorgen, en eenig ander werk van denzelfden aart te verrichten. | |
[Bibliotheek van Miller, en archief des rijks]Behalven de Bibliotheeken, van welke ik reeds | |
[pagina 96]
| |
in 't voorbijgaan heb moeten melding maakenGa naar voetnoot(a), bewaart men in eenige Bovenvertrekken van het gebouw des Archiefs nog die van Müller, welke de overleeden Keizerin aan zijne Erfgernaamen heeft afgekocht; zij bestaat voor een groot gedeelte uit Werken, die de Geschiedenis des Rijks betreffen; de Handschriften maaken de voornaamste verdiensten deezer Verzameling uit, en behelzen veel merkwaardige Historische stukken, onbekende Reisbeschrijvingn, Journaalen van aanzienlijke persoonen en dergelijke. In de benedenkameren van dit gebouw, 't welk op zich zelve staat, geheel verwulfd, en door veel ijzer tegen brand beveiligd is, treft men het eigentlijk Archief aan, waarvan ik in 't voorbijgaan bij deeze gelegenheid met een woord zal spreeken. De Heer Stritter, een Man van zeer veel kundigheden, die sedert lang aan eene Russische Geschiedenis arbeidt, waar toe hij onnoeme- | |
[pagina 97]
| |
lijk veel oorspronkelijke stukken, Chronijken enz. moet doorkroopen hebbenGa naar voetnoot(a), werkte hier met eene meenigte lieden onder zich aan het in order brengen der Staatsstukken, die deeze verzamelplaats bevat; en men was daar mede reeds zeer gevorderd. Ongelukkiglijk konde ik de oude Chartres, wegens de afweezenheid van iemand die den sleutel onder zich had, niet te zien bekomen. Een Diploma van de dertiende Eeuw, aan Novogorod geschonken, wierdt mij opgegeeven daar onder het vroegste te zijn. Onder de buitenlandsche brieven waren er eenige van Elisabeth van Engeland, Hendrik IV van Frankrijk, en andere. Verscheiden kassen hadden elk den naam van het Land en de Stad boven zich, tot welke de papieren, die er zich in bevonden, betrekkelijk waren; dit alles evenwel behoorde nog meest tot de zeventiende Eeuw; althans in de agttiende liep het niet verder dan tot het jaar veertig: want het volgende heeft men te Petersburg gehouden. De oude stukken wierden, naar de order des tijds, in banden saamgebonden, verscheiden jaaren in éénen band; de laatere zijn losse papieren, met touwen | |
[pagina 98]
| |
omwonden, doch die van ieder jaar bij één. In de werkkamers om hoog was men bezig een hoope saamgerolde, papieren te rangschikken, waarvan men telkens de twee aan elkander behoorende vellen, door de halve letters, die op elkander passen moesten, volgens de oorspronkelijke bestemming, op nieuw zocht te verbinden. Van 't geen in order gebracht was, had men een' goeden Catalogus vervaerdigd. Het deeltje van den zelven, 't welk ons Gemeenebest betrof, liet ik mij toonen; het begon met 1630, en scheen bijzondere vergunningen te behelzen, aan Hollandsche Kooplieden in Rusland toegestaan, eenige Credentiaalen van en aan Ambassadeurs, tusschen de twee Natiën gewisseld, met meer andere dingen. | |
[Bibliotheek en cabinet van graaf Boutourlin]Van Particulieren is niemand mij bekend, die te Moscou eene uitgestrekter Verzameling zoo van Boeken, als van Physicalische Instrumenten, vreemde Gewassen, en tevens eenige Schilderijën bezit, dan degraaf Boutourlin. De Schilderijën bevinden zich deels in de Zaal, waar men gewoon is gezelschap af te wachten, deels in eene andere, in welke men met trappen afdaalt, en die tevens voor den goeden Physischen Apparatus des Bezitters bestemd is; zij zijn minder talrijk dan uitgezocht; men vindt er een' Teniers van de eerste grootte, eene Heilige Familie door Vasari, een' Rembrant, en eenige Landschappen. Uit deeze Benedenzaal begeeft men zich naar de op elkander volgende Stookkassen, vervuld met fraaije Bothanische zeld- | |
[pagina 99]
| |
saamheden, en met Vruchtboomen; de kassen stookt men op verschillende graaden. Die Vruchtboomen, welke men in geene kassen bewaart, en die men evenwel des Winters niet aan de strengheid der open lucht wil bloot stellen, worden in een groot Magazijn achter de kassen geplaatst, op een' graad of agt van den Reaumurschen Thermometer beneden het Vriespunt. Aan de andere zijde van het woongebouw treedt men in een drietal Zaalen, en nog een paar Studeervertrekken, alle aan 's Graaven Boekverzameling toegewijd. Hij schat ze op een 12000 Deelen. Hij zelf is een geleerde Bibliograaph, en bezit niet alleen een hoope drukken van de vijftiende eeuw, en andere zeldsaame Werken, maar tevens meenigvuldige boeken van gebruik, en ook verscheiden nieuwere van Typographische pracht. De Bodoni's meende hij, met geringe uitzonderingen, voltallig bij één gebracht te hebben; benevens veele Didots, en meerdere uitgaven, die het oog behaagen, schoon waarlijk veele derzelven, door den glans van het sneeuwwitte papier, en de scherpe Contouren der gitzwarte letter, als vijandinnen van het zelve beschouwd moeten worden. | |
[Bibliotheek en cabinet van graaf Golowkin]Van eene andere natuur is het Cabinet des Graaven Golowkin, 't welk, schoon het Mineraalen, Schelpen, Schilderijën, Boeken en Handschriften in zich sluit, evenwel, ook in dien anderen zin van het woord, die op de kleinte ziet, den nam van Cabinet verdient te draagen. Inderdaad is hier al- | |
[pagina 100]
| |
les in een kort bestek bij één, en niet zeer talrijk aan stukken, doch daar en tegen meer dan men zich verbeelden kan uitgezocht, zeer kostbaar, en vooräl op het duurste betaald. Jammer slechts, dat het, niet tegenstaande deeze kleinte, niet volkomen gerangschikt was, en dat degraaf zich reeds weder van zoo veel dingen van prijs ontdaan had, die hij te vooren bezat. In Mineraalen en Gesteenten had hij niets meer overig dan stukken van den eersten rang; onder de Schelpen verscheiden zeldsaamheden, die ik mij niet herïnnere ergens ontmoet te hebben, gelijk den omgekrulden ham, en het honden-oor. Onder zijne Schilderijën munten vooräl een Potter en een Greuse uit. Een Mosaique, oude Urnes, inzonderheid die van glas, die zoo zeldsaam zijn, Etruscische Vaasen, een voortreffelijk Marmeren Vaas met Basreliëfs, behooren mede tot het vak, waarïn hij gezameld heeft. Dan, de grootste verdienste van 's Graaven Cabinet maaken tog de eerste Editiën, de Editiën van Luxe, Handschriften, Miniatuuren en dergelijke, uit. De Catalogus deezer uitgeleezene, schoon aan Nommeren wederöm zeer geringe Bibliotheek, is gedrukt. Een aantal Missalen, met heerlijk Miniatuurschilderwerk, en daar onder Prières durant la Messe, door den Cardinaal Fleury aan de Koningin van Frankrijk ten geschenke gegeeven; drie tekeningen in 't zwart van den allerëersten rang, in een Art d'aimer: onder eene van welke staat: Choisir l'objet, dan onder de | |
[pagina 101]
| |
tweede: l'enflammer, onder de derde: en jouir, voorts een' uitmuntend geïllumineerden Telemaque in vier Deelen; veele Werken der Natuurlijke Geschiedenis met de schoonste couleuren; een' geschreevenen Commines, en andere zeldsaame Manuscripten der Fransche Historie, zij het genoeg daar onder op te noemen. | |
[Bause's muntecabinet en handschriften]De Verzameling van inlandsche Munten en Handschriften van Prof. Bause, die tevens eene groote Hoogduitsche Apotheek houdt, verdient bezichtigd te worden. De Medailles van het Rijk had hij niet noodig geächt zich aan te schaffen, daar men ze te Petersburg op de Munt, gelijk hij mij verzekerde, kan koopen; maar zich enkel toegelegd op het verkrijgen van alle Roebels, gedeelten van Roebels, en Kopeeken, die van ouds her in Rusland geslagen zijn, behalven eenige weinige van dat soort van Medailles, welke aan den een' en anderen als een Gedenkstuk ter belooning geschonken waren. Onder zijne Munten zag ik er sommige van groote zeldsaamheid; de oude zijn klein, gelijk overäl, en hebben letters aan de ééne, en den Arend aan de andere zijde. Een quart Roebel bevondt zich hier, uit een' geheelen als een Segment uitgesneeden; een andere Roebel, ik weet niet of van Anna's dan van Elisabeth's tijden, stelde den Keizerlijken Arend, als een' gewoonen vogel, wandelende voor. Ook bevondt zich hier Hollandsch geld, in Rusland overgestempeld. Onder de Slavonische Handschriften van den Heer | |
[pagina 102]
| |
Bause waren er zeer fraaije, en tevens van een' bejaarden leeftijd. Het vroegste was een Foliant, te Novogorod in 1229 geschreeven. Zijne meeste Manuscripten intusschen bestonden uit Euangeliën en Kerkvaders; een enkel Historisch Werk evenwel daar onder. De Bezitter verzekerde mij, dat er, vóór Peter I, slechts één waereldlijk boek in het Rijk was gedrukt geweest. Eenige Instrumenten, door Russische boeren vervaardigd, of kleine Antiquiteiten, helpen deeze Verzameling verder vergrooten. | |
[Cabinetten van mineraliën, en deels ook van andere zeldzaamheden van prins Urusoff]In Mineraliën inzonderheid, waarvan Rusland inderdaad het Vaderland is, hebben verscheiden lieden in deeze Hoofdstad gepoogd allerlei zeldsaamheden bij één te brengen. Behalven dat van dengraaf Golowkin, van welk ik zoo even gesproken heb, verdienen meerdere Cabinetten in dit opzicht opzettelijk genoemd te worden. Prins Urusoff had aan het verkrijgen van het zijne, 't welk insgelijks zoo schoon als kostbaar was, zijn geheele leven besteed; zijne Malachieten echter waren meer talrijk, dan wel stukken van de eerste grootte. Doch, behalven Ertzen, bevondt hij zich ook Eigenaar te zijn van een hoope Mosaiquen, zoo van het oude, als van het Florentijnsche en Romeinsche soort, en vervolgens ook van eenige Russische Medailles en Munten. De Medailles zijn vóór Czaar Peter naauwelijks bekend geweest; en ik meen, dat er slechts een enkele voor dien tijd in aanweezen is. Een Pen- | |
[pagina 103]
| |
ning, op welken deeze Monarch, zijn Broeder, en zijne Zuster afgebeeld zijn, gelijkt meer naar een Muntstukje van de dertiende Eeuw, dan naar een van het eind der zeventiende. Ten opzicht der oude Munten, welke zich in dit Cabinet bevonden, was het moeijelijk voor mij van de Epoque der vroegste onderricht te worden, daar deprins krank te bed lag, en zeer doof was; behalven dat zelfs eenige nieuwere veel naar de oudere van andere landen geleeken. Van dit bed evenwel toonde hij mij nog een zeer kostbaar dubbel Ringendoosje, vervuld met verscheiden Edelgesteenten van de uitneemendste schoonheid en grootte: een' Opaal onder anderen van zeer veel luister, ook een' fraaijen Turkoois; een Hijdrophaan sloot eene meenigte water in zich, doch 't welk hij mij verzekerde, dat opdroogen zou, indien de steen niet van tijd tot tijd in water gelegd wierdt, om zich door zijne pooren op nieuw te voeden. | |
[van prins Scherebátow]Het geen deprins Scherebatow nagelaaten heeft, en thans waarschijnlijk onder zijne Kinderen reeds verdeeld zal zijn, was wel ongunstig geplaatst, doch bevattede des niet tegenstaande, vooräl in één der Vertrekken, die er aan toegewijd zijn, een Ertzen-Cabinet van het eerste soort. In Cristallisatiën, in Malachieten van de zeldsaamste samenvoeging, in Goud, Zilver en andere Metallen was het op de voortreffelijkste wijze en met veel geluk bij één gebracht: doch alles lag te digt op elkaâr geworpen. | |
[pagina 104]
| |
[Van de prinssen Gallitzin en Wäsemskoi]Een bejaardeprins Gallitzin, verschillend van den Stichter van 't Hospitaal, van wien te vooren melding is gedaan, heeft mede eene rijke en uitgeleezene Verzameling van Ertzen en Mosaiquen, alle in het zelfde Vertrek ingeslooten. Welke schoone stukken Mineraal hij echter bezitten moge, wordt in dit opzicht tog zijn Cabinet voor minder dan dat van den prins Urusoff gehouden: doch in Mosaiquen overtreft hij mogelijk alle Verzamelingen van bijzondere persoonen in Europa; alle muuren van het Vertrek hangen er vol van, en men vindt hier even eens het oude soort met de twee modernen verëenigd. Het getal van alle samen loopt tot tusschen de 4- en 500. Onder de vroegeren is een St. Jerome het merkwaardigste. Ook onder de Scajóla's, die hij zich verworven heeft, ontmoet men fraaije dingen. Iets weinigs bezat ook, deels aan Mineraalen, deels aan Bronzene Siberische Idoles, behalven nog eene Bibliotheek, de sedert overleedene Senateurprins Wäsemskoi. | |
[Negocianten in mineraalen]Het ontbrak te Moscou zelfs aan geen gelegenheid om voor een' taamelijken prijs zich allerlei voorwerpen van het Delfrijk aan te schaffen. Bij den Heer Heuland niet alleen, dien zijn' Oom Forster te Petersburg daarheen gezonden had, met een gedeelte der stukken, welke niet tot het groote Cabinet behoorden, 't geen hij voor had, genomen bij elkaâr te verkoopen, en met eenige weinige antique en moderne Camoeën, fijne steenen, Basre- | |
[pagina 105]
| |
liëfs, Derbyshiresche Vasen enz.: maar ook in verscheiden winkels, en bij eenige Uitdraagers kon men somwijlen goede Ertzen aantreffen, die men elders dikwijls vruchteloos gezocht zou hebben. Tot het getal dier Uitdraagers zou zekereprins Trubetskoi gerustelijk kunnen geschaard worden. Mineraalen, Schilderijën, Mosaiquen, Boeken, Prenten en allerlei zeldsaamheden, wel van zeer gemengde hoedanigheid, doch evenwel verscheiden goede dingen insluitende, liggen door elkander in de Vertrekken die hij bewoont; en bij ruiling, 't zij dan tegen andere liefhebberijën, 't zij, als men hem die niet aan kan bieden, tegen geld, verkrijgt men bij hem van dit soort van zaaken al wat men begeert. | |
[Kunsten architect Campanesi]Voor de Kunsten levert de Hoofdstad nog al een hoope merkwaardigs, gelijk zelfs gedeeltelijk uit het geen reeds daarömtrent door mij gezegd is, heeft kunnen opgemaakt worden. Van Kunstenaaren van naam ik echter hier niet hooren spreeken, en ook zelfs niemand gezien, die daar toe eenigsints zou kunnen gerekend worden te behooren, dan den Architect Campanesi, een zeer kundig Italiäan, wien ik de Pokrofskische Kerk heb laaten aftekenen, en van wien ik buiten dien verscheiden fraaije gezichten van Moscou, waarvan de Contouren geëtst, en die voorts geïllumineerd zijn, heb afgekocht. Hij bezat nog verscheiden Gezichten en Architectuurstukken van andere landen, en eenige Schilderijën. Hier bij zou nog een | |
[pagina 106]
| |
Zwitser kunnen gevoegd worden, de Heer Walser, die zich insgelijks toen aan eene reeks van Moscousche Gezichten bezig hieldt. Ik meen dat hij mij verhaald heeft, dat ze in zijn Vaderland gegraveerd zouden worden; doch hij had er toen eerst een van gereed; en sedert is derzelver getal tot zestien aangewassen, die hij, gecouleurd en in vergulde lijsten gemonteerd, voor den ongehoorden prijs van honderd Roebels het stuk verkoopt. Op een' afstand doen zij geen grooter uitwerking dan de meeste gewoone Gezichten van Steden: doch van nabij beschouwd, hebben zij de verdienste der uitvoerigheid; de behandeling der verwen is met oordeel geschied; en het bijwerk vooräl vertoont met zeer veel waarheid het Caracter en Costume der Natie, de rijtuigen en dergelijken, terwijl in dit opzicht de prenten rijk, aangenaam en met smaak gestoffeerd zijn. | |
[Keizerlijk paleis in de Duitse slobode]Het Keizerlijk Paleis in de Duitsche Slobode heeft, wanneer men het Hoofddeel der Kunsten behandelt, gewisselijk recht op eene beschrijving. Catharina liet het voor den Opper-Cancelierprins Bezborodko bouwen; en, na, dat deeze het agt jaaren lang bezeten, en het geduurende dien tijd volkomen gemeubeld had, kocht Paul het hem, met al wat het bevattede, voor 600,000 Roebels af. Het gebouw is slechts van ééne verdieping, doch strekt zich taamelijk in de lengte uit. Het kan op geene zonderlinge Bouwkunde roemen; zelfs heeft men er een paar vleugelen aangehecht. Van voo- | |
[pagina 107]
| |
ren nadert men het over eene groote halfronde plaats, door eenige gebouwen, die tot het Paleis behooren, omgeeven; van achteren stoot een wel aangelegde Engelsche Tuin tegen de Yaousa, en aan de overzijde tegen den Keizerlijken Zomertuin aan, terwijl een Valbrug over de Rivier de tweeërlei wandelingen verëenigt. Van binnen verkondigt alles een' Oosterschen Luxe, met zeer veel smaak verbonden. De eerste reeks van Vertrekken evenwel, in welke men gevoerd wordt, en die ten tijde der Krooning door de jonge Grootvorstinnen bewoond wierdt, is eenvoudig; eenige Schilderijtjes van Herculanensische Figuuren, en verscheiden geïllumineerde Engelsche Gezichten, voor 't overige wel uitgezocht, strekken derzelve tot verciersel. Dan treedt men in eene groote beschilderde Zaal, in 't midden van welke zich de ingang in de Kapel bevindt. Deeze is het laatst gereed geworden, en, behalven haare grootte, van eene allerbevalligste ordonnantie; in 't midden verheft zich een Koepel; rondöm ziet men langs den muur eenige goede Schilderijën van gewijde onderwerpen. Een prachtig Baldaquin is er voor Keizer en Keizerin bestemd; ook vertoont zich hier een Predikstoel, en deeze van geen' onaangenaamen vorm. In de Sacristie treft men een allerprachtigst groot Euangelieboek aan: zo ik mij wel herïnner, een Handschrift in een' gouden band met de vijf gewoone geëmailleerde figuuren in 't blauw op wit, en voorts met Smaragden en Amethisten vercierd, doch steeds alleenlijk op de boven- | |
[pagina 108]
| |
zijde. Een' Nachtmaalsbeker, insgelijks van Goud en Gesteente, en een aantal rijke Choorkleederen bewondert men hier mede. Op de Voorzaal, uit welke men ln deeze Kapel koomt, volgen twee Kamers met Schilderijën, onder welke er eenige zeer fraai zijn, gelijk een voortreffelijke Teniers, een Waterval van Hackert, een paar spreekende Koppen van Greuze, en meer andere. Hier op treedt men in een ten uiterst kostbaar Vertrek, behangen met Tapijtwerk van de Petersburgsche Fabricq met de levendigste couleuren; de lambriseeringen zijn hier half geschilderd, half en bosse; en onëindig veel fraai en groot Porcellein, Bronzes, zwaar vergulde Meubelen enz. brengen den vermogendenprins, welke hier verzameld heeft, aan een' ieder te binnen, die reeds te Petersburg zijn Paleis doorwandelde. De gewoone Eetzaal is van nagebootst Marmer met Basreliëfs. Alle de overige Vertrekken hebben uitmuntende Behangsels en Stoelen, zoo in de Gobelins, als in eene Fabricq, een dertig Wersten van Moscou afgelegen, gewerkt: eenige zelfs binnen de Stad; ergens ook een Napolitaansch behangsel. Hier en daar zijn de Plafons geschilderd; een derzelven, 't welk Apollo en de Uuren in 't groot vertoont, heeft 6000 Roebels gekost; andersints zijn het Schilderwerk en de Spiegels er het minste; de deuren en Parquetten daarëntegen fraai. Behalven het Porcellein en Bronze, dat zich overäl herhaalt, bewondert men er ook eenige Weensche Tafels en Stoelen; eene on- | |
[pagina 109]
| |
vergelijke ronde Tafel van Malachiet, van een paar voet middellijn; nog twee grootere met denzelfden steen overdekt, doch deeze uit vier stukken saamgesteld; voorts de schoonste Lustres, een in de Turkey geborduurd Canapé met Pailletten, en tallooze andere kostbaarheden. In de Ordonnantie van alles kan men niet genoeg op de vinding roemen. Een zeer groote Danszaal verdient onder 't getal deezer Vertrekken nog genoemd te worden. De Apartementen des Grootvorsts op de tweede verdieping hadden de Loges van Raphaël, een' fraaijen Divan, een' Commode van ingelegd hout, door een' Lijfëigenen van dengraaf Scheremetew vervaerdigd, en meer andere fraaiheden, om dezelven op te luisteren. Om laag behoorde tot dit gebouw een Manège, welke, gelijk alle Keizerlijke Sloten om deezen tijd dit vorderden, tot een Exerceerhuis strekte. | |
[Huis van Paschkow]Het huis van Paschkow heb ik te vooren reeds gezegd, dat boven alle Moscousche Paleizen van Particulieren uitstak. Dit schoon gebouw, reeds op eene aanmerkelijke hoogte opgemetseld, verheft nog daarënboven zich zelve taamelijk opwaards. Van buiten geheel wit bepleisterd, heeft het eene fraaije Façade, aan twee vleugels door een paar laagere Corridors verbonden; in 't midden rijst er, geheel omhoog, een ronde Koepel met Colommes uit op, die door eene Gallerij omringd wordt, welke een voortreffelijk gezicht over de Stad en haaren omtrek aanbiedt; ongelukkiglijk | |
[pagina 110]
| |
staat de Kremlberg er te digt vooren bij, en bedekt van deeze zijde alle voorwerpen. De Tuin helpt nog de uitwerking vermeerderen van dit zoo zeer in 't oog vallend gebouw. Schoon niet breeder dan de hoogte des bergs, waar op men het geplaatst heeft, strekt hij zich langs de geheele Façade van huis en vleugels uit, en zelfs nog verder; zoo dat hij in zijne gantsche lengte tegen den heuvel aanhangt. Een fraai groen hek scheidt hem alleenlijk van de straat af; de wandelpaden tusschen het laage geboomte zijn of Terrassen, of klimmende en daalende gangen. Om laag ziet men grooote Vijvers met Fonteinwerk. Dit alles wordt verlevendigd door eene Menagerie: zoo dat het hek bijna nimmer vrij van aanschouweren is, om de Zwaanen, Pauwen, vreemde Endvogels en dergelijken te zien wandelen of zwemmen: vooräl een twintigtal zonderlinge Amphibiën van het Flamingo-geslacht, die men hier Americaansche Ganzen noemde, doch die aan de Oevers der Caspische Zee t' huis hooren; hunne ijsselijke lange pooten en hals, met den krommen bek, hunne roodachtig witte couleur met een' zwarten rand aan de vlerken, en deeze geheel zwart wanneer het dier ze opligt, hun wandelen en corps maakte hen in der daad tot een schouwspel, dat niet na kon laaten de oogen der voorbijgangers onöphoudelijk naar zich heen te trekken. Voor de twee had men hondert Roebels gegeeven; en een der Wijfjes had in Rusland drie jongen uitgebroeid. | |
[pagina 111]
| |
Op het Landgoed der Familie was men er omtrent nog een dergelijk getal, als in de Hoofdstad, rijk. Het Paschkowsche huis heeft van achteren mede zijn' Manège; en vlak hier bij bevondt zich ook een groot waterrad, door paerden als een karnmolen omgedraaid, ten einde het water uit de laagte in 't gebouw te brengen, en de Fonteinen te doen speelen. | |
[Paleis en schilderijen van den opperkamerheer Gallitzin, benevens zijn zomerhuis in de stad]De Opperkamerheerprins Gallitzin, dezelfde die 't Hospitaal gesticht heeft, bezit eene der fraaiste Schilderij-verzamelingen te Moscou, en mij is zelfs geene bekend, die de zijne overtreffen zoude. Voor het grootste en beste gedeelte heeft hij ze van den Russischen Ambassadeur te Weenen van denzelfden naam (ik herïnner mij niet of het zijn Broeder dan wel zijn Neef was) geërfd. Zij hangen meest in twee Vertrekken en eene Zaal of Gallerije. Men vindt er voortreffelijke stukken van de beste Italiäansche en Nederlandsche Meesters; van deeze laatsten bij voorbeeld verscheiden van der Werven, Mierissen, Teniersen; van de eersten eene Heilige Familie van Guercino, welke uitmuntend is; eene Madonna van Sasso Ferrato, die mede zeer veel uitwerking doet, een' goeden Titiaan enz. Ook een paar schoone Landschappen van Hackert: dan, deeze schat, gelijk meer andere van het zelfde soort, zoude er niet dan bij winnen, indien hij meer gezuiverd was. Op een zeldsaam stuk, of ten minsten op eene Schilderij waarvan de geschiedenis ongewoon is, heeft men onder de ove- | |
[pagina 112]
| |
rige mijne oplettenheid gevestigd. Czaar Peter, in eene herberg in Holland zijn eigen Portrait ontmoetende, 't welk zeer wel geleek (en te dier tijd trof men over 't algemeen ook bij den burger hier te lande betere stukken aan, dan tegenwoordig somtijds in vrij aanzienlijker huizen), sneedt er onbemerkt het aangezicht uit, en nam het met zich naar Rusland. Catharina I liet het daarna voorzichtig met ander lijnwaad omgeeven, en er van alle kanten bij schilderen. Eenige Bronzes, Florentijnsche Mosaicquen, een paar Antique Statuën of Busten, maaken voorts het Ameublement deezer Vertrekken uit. De trap van het Hôtel is van eene goede Architectuur, en nieuw; bij het inkomen, daar hier, op den dag toen ik het bezichtigde, tevens een groote maaltijd was, had men dezelve bewierookt. Deprins bewoont des Zomers een ander gebouw op het Jonkvrouwenveld, en dus nog binnen de Stad, doch op eene plek, die hem vergunt een' Tuin van drie à vier morgens achter het huis te kunnen doorwandelen; deeze Tuin echter, in de lengte aangelegd, was jong en beduidde weinig. Het huis was van geen onäardige Architectuur, hoe zeer van hout, met twee vleugels, en een paar verder daar toe behoorende gebouwen. Inwendig vond ik het met smaak gemeubeld, en eene lange Oranjerie liep naar de Tuinzijde langs alle Vertrekken heen. Behalven een hoope Bloemen, zag ik hier in den aanvang van Meij nog schoone Oranje- en andere soortgelijke | |
[pagina 113]
| |
boomen staan, die des Zomers den Tuin vercieren. Een deezer boomen diende toen op een Diné bijna tot Dessert-plateau; men had denzelven, waar het middelpunt der spijstafel komen moest, met pot en al op den bodem gezet, en in tafel en tafellaken eene opening gemaakt, waar de stam door heen drong, terwijl zijn loof met bloessem en Oranje-appels den disch belommerde. | |
[Paleis en verzamelingen van deszelfs broeder]Ook 'sprinssen Broeder, Michaël Gallitzin, bezit in een Vertrek van zijn fraai woongebouw eenige Schilderijën, die der opmerking waard zijn, gelijk bij voorbeeld een paar Titiaans, een' Paulo Veronése, en vooräl een' van Dijk van veel verdiensten. De Kamers van dit Hôtel zijn groot en wel gemeubeld; ik vond er onder andere eenige tafels met ijzeren plaaten, zoo goed verlakt en beschilderd, als men elders met blik en papier maché doet; ik meen dat dezelve van 'sprinssen eigen goederen kwamen. De Huiskapel is gedeeltelijk in het nieuwerwetsch Gothique, gedeeltelijk van eene zuiverder Bouwkunde, en over 't geheel zeer elegant. De Keizerin Catharina heeft dit Paleis na den Turkschen Vrede een' korten tijd bewoond; Potemkin nam te dier tijd de Beneden-vertrekken in, die door een' escalier derobé met de Bovenvertrekken gemeenschap oeffenden. Deprins had thans het gebruik derzelven, en verzamelde er eene kleine Bibliotheek, Russische Medailles, en een Mineraal-Cabinet, 't welk, hoe zeer er zich | |
[pagina 114]
| |
een hoope fijne Siberische Steenen, Marmers, en eenige goede Cristallisatiën in bevonden, tog niet van de eerste Classe was. | |
[Schilderijen en handschriften van graaf Mouschin Pouschkin]De Schilderijën van graaf Mouschin Pouschkin vervulden toen een paar Apartemeuten van zijn huis, 't welk op den weg naar de Duitsche Slobode stond, doch voor een veel grooter, dat in de buurt wierdt opgemetseld, wel dra zou plaats maaken. Een uitneemend schoone Tobias en zijn Zoon, met den Engel: een stuk, 't welk men aan een Vlaamsch Schilder, Discipel van Rembrand toeschreef, muntte met eenige Familles saintes enz. daarïn voornaamentlijk uit. Ook in de Kapel hingen Schilderijën, en daar onder sommige van een bejaard penceel; gelijk zich hier insgelijks een zeker getal zeer goed geschreevene Euangelieboeken, misschien van de twaalfde of dertiende Eeuw, Basreliëfs, en andere zeldsaamheden verëenigden. Degraaf toonde mij bij deeze gelegenheid ook nog meerdere Russische Handschriften van hoogen ouderdom. | |
[Nog eene verzameling van schilderijen en mineraalen]Eindelijk heb ik ook bij een' geweezen Secretaris des laatsten Konings van Polen, behalven eenige weinig betekenende Mineraalen, een Cabinet Schilderijën gezien, 't welk enkele goede Italiäansche en Vlaamsche stukken bevattede, van welken de Eigenaar zich gaarne ontdoen wilde. | |
[Bestuur der police van Moscou]Ik heb in het voorig Deel zoo veel van 't geen het bestuur des Rijks in 't algemeen betreft, en de plaat- | |
[pagina 115]
| |
selijke regeeringen in 't bijzonder, zoo veel van Police, Koophandel, FabriquenGa naar voetnoot(a) en Militair gezegd, dat het geen ik er op nieuw omtrent zou willen aantekenen, op herhaaling van het voorige zoude neêrkomen. Dat ook hier het toezicht op al wat er omgaat streng moest zijn, zal men zich van zelve ligtelijk kunnen voorstellen. Wachthuisjes waren er op alle hoeken der straaten; het Garnisoen zal niet veel minder dan 20,000 man bedraagen, doch de uitgestrektheid der Stad, en hun verblijf in Casernen, maakte dat men bijna geen Soldaaten behalven onder het geweer bespeurde. De onkosten der Casernenbouwing worden over de huizen der Particulieren omgeslagen, en strekken in deeze, zoo wel als in de andere Hoofdstad, tot geen gering bezwaar derzelven. Met Passen en Poderoschen is hier eene gelijke omslagtigheid. Ik bevond mij reeds verscheiden weeken in de Stad, toen ik mijn' Pas van de Police eerst konde te rug bekomen, ten welken einde | |
[pagina 116]
| |
ik genoodzaakt was er mij zelve heen te begeeven. De Secretaris des Opper-Policeijmeesters zeide mij bij die gelegenheid, dat hij hier dagelijks van vieren des morgens tot middernacht moest doorbrengen. De rust, die hij tusschen beiden noodig had, moest hij in de uuren, die 't minste werk opleveren, bijna steelswijze zoeken te verkrijgen. Om daarna een klein reisje van weinige dagen in eene nabuurige Provintie te kunnen onderneemen, en dan te Moscou te rug te keeren, was het wederöm noodig, beide den Gouverneur en Commandant om een' Poderosch te verzoeken; en om deezen van hun te kunnen verkrijgen, wierden er een andere gang of drie verëischt, op verschillende plaatsen, en een verklaaring van de Hospita, bij welke ik logeerde, dat ik haar niets was schuldig gebleeven. De Poderosch boven dien is maar voor één- of tweemaal vierëntwintig uuren van kracht; en zo men in dien tusschentijd verhinderd wordt de reize te aanvaarden, moet hij met zeer veel omslag, en met kosten vernieuwd worden: 't geen mij zelfs, daar ik deeze vernieuwing al eens had laaten in 't werk stellen, toen bewoog, hoe zeer reeds half onpasselijk, het beginnen van deeze Tour te waagen, 't geen ik anders waarschijnlijk nog een paar dagen zou ingezien hebben: doch, gelijk daar na zal blijken met geen zeer gunstig gevolg. Ook bij het terug komen te dier tijd, met hoe veel drift ik naar mijn Logement verlangde, moest ik eerst evenwel op een Bureau nog aanrijden, om dezelde reden als bij | |
[pagina 117]
| |
mijne eerste komst, eer ik hetzelve bereiken konde. Eindelijk, toen ik, na lang genoeg te Moscou vertoefd te hebben, wederöm naar Petersburg vertrekken wilde, was het nu op het Stadhuis dat ik mijn' Russischen Pas moest afhaalen, en daarna ook den Deenschen, dien men een' dag of drie laater, toen ik vernomen had, dat hij zich insgelijks aldaar bevondt, mijn' knecht niet mede wilde geeven: 't geen echter, mij niet bedrieg, voornaamentlijk tot oogmerk had, om zo ik door mijne tegenwoordigheid ligter aan eenige kleine geschenken, die hier bij rechts en links moesten uitgedeeld worden, te geraaken. Dan, met dit Stadhuis heb ik nog gelegenheid gehad op eene veel onäangenaamer wijze kennis te maaken: eene gebeurtenis, die, schoon ze, in een' zekeren zin, niets tot mijne reize doet, en mij geheel afzonderlijk raakt, evenwel Rusland en deeze Hoofdstad zoodanig kenschetst, dat ik meen ze hier niet te moeten verzwijgen, en ze dus kort, doch met de grootste nauwkeurigheid, uit mijn Journaal naar de orde der dagen zal overschrijven. | |
[Beschrijving van het raadhuis en tegenoverliggend civiel gouvernement, en verhaal van het voorgevallene op het raadhuis, omtrent het bezweeren eener schuld]Een Comptoir te Gothenburg, op welk ik eene zeer aanmerkelijke vordering had, opgehouden hebbende te betaalen, wierdt er van mij geëischt, dat ik voor den Magistraat van de Stad, waar ik mij te dier tijd bevinden mogt, de schuld zou bezweeren, en hier van een bewijs naar Zweden overzenden. Niets kwam mij ligter voor dan dit, 't geen voor elke Schepensbank in ons Vaderland de zaak | |
[pagina 118]
| |
van vijf minuuten zou zijn, om het te vraagen, te verkrijgen, en ten uitvoer te brengen: dewijl het onderzoek naar de wettigheid zelve der vordering hier in geene aanmerking altoos kwam: maar er enkel iets plegtigers, dan eene bloote Notariëele verklaaring begeerd wierdt. Dan, zoo dra ik hier over met iemand der zaake kundig raadpleegde, ontveinsde mij dezelve de groote zwaarigheden niet, die ik ontmoeten zou; en zeide, dat het Stadshuis van Moscou zeer nieuw was, en dat men er van dingen van deezen aart geen denkbeeld altoos had; hij wees mij intusschen eenigsins den weg, hoe ik beproeven zoude om het aan te leggen. Op den 2 September begaf ik mij dus naar dit Raadhuis, en; na er verscheiden Kamers en Zaalen, vrij vol van menschen, doorwandeld te hebben, kwam ik in die, waar een geheel heir van Commiesen of Clercquen, alle in uniform gekleed, aan verscheidene tafeltjes zaten te arbeiden. Deeze Zaal is door eene groote glazen deur van de Vergaderzaal afgescheiden; in de laatste, welke vrolijk is zonder eenige pracht (al het overige was in dit gebouw verwulfd, laag en bedompt), en slechts met een levensgrootte Portrait des Keizers vercierd, dat voortreffelijk geleek, zat een Praesident met een' Assessor of agt, insgelijks in Uniform, doch daarönder een paar Russische Kooplieden met den baard, bij welke laatsten de Uniform in 't Natiönaale kleed veränderd was. Dit is eigentlijk het burgerlijk Stads-Gerichts- | |
[pagina 119]
| |
Hof, terwijl het Crimineele zich aan eene andere zijde van 't gebouw bevindtGa naar voetnoot(a), en het Cameraal Departement om laag. Somwijlen vergadert ook de Senaat op het Raadhuis, wanner de Gouverneur Generaal het Voorzitterschap bekleedt. Na dat ik binnen gelaaten was, en aan den Praesident mijne begeerte in 't Fransch had voorgesteld, eene Taal die hij taamelijk wel verstond en sprak, wees hij mij aan den Executor, die in 't voorige Vertrek het opzicht over de Secretarie scheen te hebben, en een Lijflander was, derhalven ook het Hoogduitsch volkomen magtig, terwijl van al zijne Suppoosten, gelijk ik in 't vervolg dikwijls bespeurd heb, niemand een ander woord dan Russisch verstond. Deeze ontboodt mij des anderendaags te rug, en toen ik er Op den 3 September verscheen, riedt hij mij, mij aan den Gouverneur te adresseeren, en denzelven te verzoeken, dat hij eene order aan den Raad zou uitvaardigen, om mij den eed af te neemen, zonder welke order hij mij te kennen gaf, dat de zaak veel hinderpaalen ontmoeten zou: gelijk ik weezentlijk overtuigd ben, dat er | |
[pagina 120]
| |
zonder dit ook nooit iets van zou gekomen zijn. Na op den 4 September vruchteloos dengraaf van Soltikow te hebben poogen aan te treffen, begaf ik mij den dag daarna op zijne gewoone Audiëntie, en bood hem, gelijk ieder deed, die er verscheen, mijn verzoek schriftelijk aan, hem te gelijk den inhoud daarvan kortelijk open leggende, waar omtrent hij niet ongunstig scheen te denken. Op den 11 September informeerde ik mij te vergeefsch, zoo op het Stadhuis, als op het Civile Stads-Gouvernement aan de overzijde, of er een order van dengraaf gekomen was. Ook in dit laatste gebouw, waar, behalven eene meenigte andere dingen, de rechtzaaken des Adels behandeld worden, vindt men talrijke Vertrekken, tot verschillende Departementen of werksaamheden bestemd; en uitwendig heeft het met de inrichting van het Stadhuis wel eenige overëenkomst. Ik sprak, na een vreesselijk gedrang te zijn doorgeworsteld, eenige oogenblikken met den Civilen Gouverneur, die hier wederöm de eenigste was, met wien ik in eenige mij verstaanbaare Taal onderhandelen konde. Op den 12 September vervoegde ik mij naar de Cancelarij des Gouverneurs Generaal, om te verneemen, wat er omtrent de order aan het Stadhuis had plaats gehad, en hoorde hier, dat dezelve alleenlijk was blijven liggen, om dat men mijn' naam, die evenwel met de meeste duidelijkheid geschreeven was, niet had kunnen leezen. | |
[pagina 121]
| |
Op den 14 en 16 September ging ik deels nog eens naar dezelfde Cancelarij, deels naar Stadhuis en Civiel Gouvernement, om andermaal onderricht te worden, of de order haar beslag had bekomen. Op den 17 September vernam ik eerst, dat ik door den Gouverneur Generaal aan het Hoogduitsche Justitie Departement op het Stadhuis was aangeweezen (niet tegenstaande dien naam, wordt hier alles in 't Russisch behandeld), en dat het zelve last had bekomen mij den eed af te neemen. Ik ijlde dus terstond naar het Raadhuis, niet twijffelende, of de geheele zaak zou nu oogenblikkelijk kunnen volvoerd worden. Men ontboodt mij tegen den volgenden dag wederöm. Op den 18 September vertoonde ik mij dus hier op nieuw, en wel tot twee reizen toe. Men had het bevel in der daad ontvangen: doch er deeden zich allerlei nieuwe zwaarigheden op, inzonderheid over mijn' stand; en of ik niet op het Civiele Gouvernement, in plaats van op het Stadhuis, behoorde. Na veel overlegs liet de Executor mij noodigen, om des avonds eens bij hem aan huis te willen komen. Ik wierd, dat mij zeer verwonderde, op het bestemde uur in zijn Coupé Koetsje, 't geen zeer net was, afgehaald, daar ik tog zelf een huur-rijtuig, omtrent van een dergelijk soort, bezat: maar daarëntegen vrij koel en hoog bij hem ontvangen (hoe zeer het Vertrek en de Alentours niet veel rede tot hoogheid scheenen in te boezemen), en over alles uitgehoord: ook in 't bijzonder over het geen de som, waarvan ik de | |
[pagina 122]
| |
wettigheid bezweeren wilde, wel omtrent bedroeg; mijn Pas wierdt mij afgevraagd, en, zonder verderen uitslag, ontboodt men mij tegen een paar dagen daarna weder op het Stadhuis. Op den 20 September begaf ik mij tot twee reizen toe daar heen. Na de tweede reize omtrent een uur gewacht te hebben, liet men mij een Request aan den Praesident tekenen, en aan 't eind van elk der vier Paragraphen, waar uit het saamgesteld was, voorzichtigheidshalve een woord ter neder schrijven. Den 24 September. Nieuwe wandeling van mijne zijde naar dat eeuwige Raadhuis, en nieuwe verschuiving van mijne zaak tot den anderen dag, om dat mijn persoon nu eerst geverifiëerd moest worden. Op den 26 September, toen ik er mij weder vertoonde, zondt men mij naar mijn' Banquier, om hem eene verklaaring te doen tekenen, dat ik waarlijk het zelfde Individu was, voor welk mijn Pas mij verklaarde. Dit stuk verkreegen hebbende, bezorgde ik het in hunne handen. Op den 30 September, wierd ik om 10 uuren op 't Stadhuis genoodigd, ter volvoeringe der zaak. Na er weder een uur gewacht te hebben, verscheen tegen elven, de Executor, die met mij naar de Gereformeerde Kerk moest rijden, ten einde den eed mij aldaar te doen afleggen. De papieren wierden vervolgens gereed gemaakt; doch in plaats van deezen weg met mij in te slaan, verliet de Man te- | |
[pagina 123]
| |
gen twaalf uuren Secretaries, en om half twee liet de Praesident mij binnen roepen, en veröntschuldigde denzelven met eene ompasselijkheid die hem spoedig overvallen was: zoo dat hij mij niet had kunnen verzellen; waar door dan de eindelijke afdoening wederöm diende verschooven te worden. De 2 October wierdt bijna geheel met de voortzetting deezer verveelende bezigheid doorgebracht, Op een briefje, dat ik aan den Executor geschreeven had, wierd ik om elf uuren op het Stadhuis ontbooden; van daar, na een' behoorlijken Antichambreer-tijd, naar den General Achárow, die onder den Gouverneur van Soltikow over de Stad bevel voerde, heen gezonden, aan wien men mij verzekerde, dat men het Journaal der geheele zaak had doen toekomen. Doch de Generaal was op de jagt; en op zijne Cancelarije wist men niets van een dergelijk Journal. Op het Stadhuis te rug gekomen, noemde men mij iemand, die het gantsche bestuur van Achárows Bureau oeffende; deeze had in der daad de de stukken ontvangen, doch alles reeds aan den Policeijmeester gedepecheerd. Ik reed terstond daar heen, in eene geheel andere streek van Moscou. De Policeijmeester sliep: doch een zijner Commiesen berichtte mij, dat men hun van Achárows Comptoir niet het minste had toegezonden. Wederöm een nieuw half uur rijdens naar dit Bureau te rug, om deeze boodschap over te brengen. Hier bleef men staande houden, schoon het onwaarächtig was, dat men wel deegelijk alle stukken daar heen | |
[pagina 124]
| |
had afgevaardigd. Na het middagmaal in mijn Logement tusschen beiden genomen te hebben, reed ik wederöm naar den Policeijmeester, die nu ontwaakt was, en dien ik zelve sprak; ik moest mij van hem naar een' Commies begeeven, die ongelukkiglijk op dat oogenblik geen' tijd had, en den volgenden dag tot het aanhooren van mijne belangen vaststelde. Op den 3 October wachtede ik eerst weder een uur op het Bureau der Police, en vernam toen, dat men den avond te vooren eerst zeer laat de stukken, die tot mijne zaak benoodigd waren, had ontvangen. Men schreef nu over mij aan den Inspector van het zoogenoemde Basmansche gedeelte der Stad, waar de Gereformeerde Kerk onder behoort, en wees mij tevens naar dat Comptoir. Ik verscheen er vóór den brief, wierd uitgevraagd, en, na eenigen tijd wachtens, weder naar de Police te rug gezonden, om dat de Inspector, juist van daar in zijn Bureau gekomen zijnde, er niets van mij vernomen had. Op de Police verzekerde men mij daarëntegen, dat er iemand te voet met den brief naar het Basmansche Bureau gegaan was. Gelukkig waren deeze beide Comptoiren niet ver van elkander afgelegen. Toen ik er mij dan weder heen begaf, wierd ik eindelijk 's anderendaags 's morgens om agt uuren in de Gereformeerde Kerk geäppoincteerd, om er den eed te doen: 't geen op den dag zelven reeds geschied zou zijn, indien een Raadsheer, die er bij moest tegenwoordig zijn, zich op dat tijdstip t'huis bevonden had. Op den 4 October reed ik eerst omtrent den be- | |
[pagina 125]
| |
paalden tijd nog even naar het Basmansche Comptoir, en toen naar de Kerk, waar ik bij den Predikant nog wel een uur vertoefde, eer de Police van het Quartier zich vertoonde. Toen verscheenen er drie Amptenaaren in hunne Uniform, met de te bezweerene Rekening, en het uit Zweden overgezondene Formulier van eed. Na een hoope nieuwe onderhandelingen, waar bij de Zoon van den Predikant voor tolk diende, begaven wij ons allen in de Kerk, en de Predikant nam mij in 't Hoogduitsch vóór de Nachtmaalstafel, of het zoogenoemde Altaar, dat zich onder den Predikstoel bevondt, den eed af. Toen wij in zijn huis te rug kwamen, reezen er wederöm overleggingen omtrent de ondertekening op; men begeerde, dat ik mijne verklaaring van den eed afgelegd te hebben, benevens mijn' naam, op drie bladzijden plaatsen zou, niet tegenstaande hij op twee derzelven onder de rekening stond. De Predikant en de drie Getuigen tekenden nu eene dergelijke verklaaring; de Policeij-raaden namen vervolgens alles mede; om het langs denzelfden weg, dien het gekomen was, naamentlijk van de Basmansche Quartier-Police naar de algemeene Police, van daar naar de Cancelarije van Achárow, en van hier weder naar het Raadhuls te expediëeren. Ik reed zelve naar een paar deezer Bureau 's, om aan de zaak wat spoed bij te zetten. Den 5 October. Dit herhaalde ik heden op alle drie de laatste Bureau's, en vernam daar bij, dat | |
[pagina 126]
| |
de expeditie van de Generaale Police des morgens van den voorigen dag reeds geschied was, en dat de papieren echter eerst in den nacht bij Achárow waren aangekomen. Op den 8 October meende ik dezelven op het Raadhuis te kunnen afhaalen, doch keerde na een anderhalf uur vertoevens, weder onverrichter zaake naar mijn Logement, om dat alles nog voor de Cancelarij van het Raadhuis moest overgeschreeven worden, nadien er voor eeuwig een Copie in de Archiven van diende te berusten. Op den 9 October was mijn lot volkomen aan dat van den dag te vooren gelijk: behalven dat ik op de Secretarie met een' Duitscher, die er zich, even als ik, stond te verveelen, in gesprek raakte, en hem de behandeling mijner zaak op dit lastig Raadhuis mededeelde: van wien ik toen vernam, dat ik veel van het gebeurde aan mij zelven te wijten had, door den Heer Executor niet van aanvang aan een briefje van vijf- en- twinting Roebels of iets dergelijks in de hand te hebben geduwd. Ik zal de gegrondheid deezer opmerking aan haare plaats laaten: doch zij deed mij de afhaaling aan zijn huis, die ik tot nu toe nooit had kunnen verklaaren, eenigsints minder onnatuurlijk voorkomen. Ik had in der daad sedert lang gemerkt, dat hij, om het zachtste woord te gebruiken, vrij onvriendelijk begon te worden ('t geen ik, om dit tusschen beiden te zeggen, van den Praesident en de Rechteren zelven nimmer bespeurd heb): doch, het hoofd steeds met gewoonten | |
[pagina 127]
| |
van mijn Vaderland vervuld, die niet zouden toelaaten om aan den Opper-Secretaris van zulk een uitgebreide Cancelarij, alleen om de expeditie eener niets betekenende zaak te bevorderen, een Ducaat of vijf aan te bieden: was tot dit oogenblik toe zelfs het denbeeld mij daarvan niet voor den geest gekomen; en, toen het mij herïnnerd wierdt, had ik van het humeur des Executors te veel geleeden, om hem voor al de noodelooze gangen, en de verspilde uuren, die ik gedeeltelijk ook aan hem te verdanken had, nog daarënboven te beloonen: behalven dat de zaak op 't punt was van haare voltooijing te bereiken; gelijk ik ook in der daad, op den 10 October wederöm op 't Raadhuis geroepen zijnde, de verklaaring omtrent den afgelegden eed ontving, zonder bijna eenige kosten, dan eene fooi aan de Clerquen. Doch deeze verklaaring, die in 't Russisch geschreeven was, moest ik nu weder, eer ik ze naar Zweden met het overige verzenden konde, door een' Notaris, welke zich dit rijkelijk betaalen liet, in het Hoogduitsch laaten overzetten. Indien ik slechts van verre had kunnen voorzien, dat niet alleen deeze geheele eed daar na voor den Zweedschen Ambassadeur te Petersburg zou hebben moeten herhaald worden: maar ook dat het Hoogste Gericht van Stockholm een jaar of vier daarna het grootste gedeelte mijner praetensie aan den Zoon des Debiteurs zou hebben toegeweezen, om dat de Hemel hem met krankzinnigheid bezogt had: zoo zoude ik mij gewisselijk | |
[pagina 128]
| |
wel gewacht hebben van aan de onkunde en belagchelijke omslagtigheid der Moscousche Stadsregeering, en misschien aan de inhaaligheid des Executors, zoo veel tijd, dien ik beter besteeden konde, op te offeren. |
|