| |
| |
| |
Reize van Twer naar Moscou.
Terugreize van Klin naar Twer.
April en october 1799.
[Reize van Twer naar Moscou, en van Klin naar Twer]
Van Twer naar het Stedeken Klin zijn wederöm drie Stations. De Route is even onäangenaam en onbelangrijk als aan de andere zijde der eerstgenoemde Plaats, en op nieuw vlakte met Dennenbosch, over een' zandigen bodem; de Dorpen zelfs vangen aan in het Gouvernement van Twer minder talrijk te worden, en de boerenhuizen zijn in dezelven slegter gebouwd; de straat evenwel is er doorgaans breeder (gelijk verscheiden huizen zelfs eene bron voor zich hebben), en onderweegs treft men weder hier en daar meer afzonderlijk liggende wooningen van Landlieden, ten minsten kleine gehuchten, aan. Te Savidow, de tweede deezer drie Stations, is de herberg een voortreffelijk huis, 't welk aan den Keizer toebehoort. Klin, schoon, het onder den naam van een Stedeken doorgaat, kan voor weinig meer dan een Vlek gehouden worden. Het is verbaasd uit één gebouwd, zonder het minste plan in de blokken huizen, en het beduidt niet veel.
| |
[Algemeene aanmerkingen over de geheele reize, en aankomst te Moscou]
De drie laatste Posten naar Moscou heb ik in het terugkeeren, toen ik een' an- | |
| |
deren weg nam, waar van ik in 't vervolg zal moeten spreeken, niet afgelegd, en dus heb ik ook deeze streek slechts onder den sneeuw begraaven gezien. Zij is, gelijk Klin reeds eenigsints op eene hoogte ligt, voor het grootste gedeelte meer bergächtig dan de voorige, schoon deeze bergen evenwel niet van het verhevenste soort zijn; voor 't overige zeer open en ruim, en slechts bosch op een' verren afstand; men rijdt een Landgoed of drie voorbij met fraaije Heerenhuizen, doch met weinig of geen Buitenplaats er bij, voor zoo ver men het zien kon; voorts ontmoet men een hoope kleine Dorpen, wederöm met eene breede straat, doch met minder beeldhouwwerk aan de houten huizen. Van de laatste Station, welke plat is, en een Dorp of zes tusschen beiden oplevert, belettede mij de duisternis, in welke ik mij genoodzaakt vond dezelve af te leggen, veel te onderscheiden. De weg was door de gaten, welke de karren allengskens gevormd hadden, hier overäl onbegrijpelijk bedorven: zoo dat de reiskoets steeds met de wendingen van een schip bestuurd moest worden, en dat men de sleedtjes telkens daarïn bijna zag verzinken; en, even gelijk ik op de terugreize naar Petersburg de laatste helft der Landstraat, door de slagregens en balken, zoo ellendig vond als ik ze heb zoeken af te schilderen, zoo trof ik dit in de heenreize, van Waldai af, dat is omtrent halverweeg, op de tegenövergestelde helfte aan. Hier ontmoet men ook een veel grooter aantal sleden, die, zoo 't
| |
| |
schijnt, in plaats van zich naar Petersburg te begeeven, zich onderweegs ter rechter- en ter slinkerzijde verspreiden. Op de laatste Posten vindt men geheele Arméen derzelven; de meesten met één vat belaaden, in welk men mij verzekerde dat Smeer was. Koetsen zag ik op de geheele Route tusschen de twee Hoofdsteden slechts in zeer geringen getale; Kibietken zoo veel te meer, behalven de veelvuldige sleden op de laatste helft met allerlei waaren, ook eenige karren op wielen. Van Postpaerden wordt men overäl taamelijk wel bediend, schoon men dikwijls de afweezenheid derzelven verdicht, om het dubbele te doen betaalen; of de Reizigers, onder voorwendsel der wegen, tot het neemen van meerderen dan zij behoeven, noodzaakt. In de buurt van Moscou zag ik mij verplicht tot boerenpaerden, die opëindig hooger loopen, de toevlucht te neemen. Van de herbergen onderweegs heb ik in 't voorbijgaan genoeg gesproken. Over 't algemeen heb ik deeze talrijker en beter gevonden, dan ik verwacht had, en zo men er zelden van beddengoed voorzien is, zoo vervangt een gemakkelijke Canapé doorgaans derzelver plaats, waaröp men, in een Japon gewikkeld, en om meer dan ééne rede de onderkleederen aanhoudende, voortreffelijk slaapt; aan draagchelijk voedsel is in die Logementen ook nog al zonder veel moeite te geraaken. Zelfs onder de boerenhuizen heb ik in verscheidenen een goed ruim Vertrek, met vuurenhout geboiseerd en met
| |
| |
de breede houten zitbank in 't rond, gelijk ik ze boven beschreeven heb, aangetroffen, schoon andere daar en tegen klein, morssig en bedompt waren. Met de hette heeft men het meest te worstelen. Het is niet dan met groote moeite, dat men van de Eigenaaren verkrijgen kan, vensteren en deuren te mogen openzetten; de eersten, die somtijds reeds in October voor den geheelen Winter toegespijkerd zijn, en die men dus als met geweld moet openbreeken, laaten daar en boven door hunne kleinte weinig versche lucht in het Vertrek. Behalven dat dwingt al dit openzetten de Eigenaars, die sterk op hette gesteld zijn, om 's anderendaags den kagchel op nieuw te stooken, daar zij anders nog verscheiden dagen somwijlen op het voorige vuur zouden hebben kunnen teeren. Moeijelijk was het ook om deeze reden dikwijls, een Vertrek voor een' nacht geheel alleen voor ons te bekomen. Want daar het huisgezin zich, om der bedongene Roebels wille, dan in een onbestookte kamer behelpen moest, zocht men steeds voor den een' of anderen Ouden, of voor een geliefkoosd Jongetje of Meisje, eene plaats in de gehuurde kamer te bedingen. Hier en daar sliepen, als wij des avonds binnen kwamen, reeds een half dozijn Kinderen op den kagchel, die dan als honden uit een nest er de één na den anderen van afgenomen wierden. Naast den kagchel is ook nog een steenen brits, waar een kussen of iets dergelijks op ligt, om eene warme slaapplaats aan
| |
| |
te bieden. In der daad was het somtijds moeijelijk om na te gaan, of het Vertrek wel geheel ontruimd was: want, behalven eene tweede afdeeling, aan de zijde van den kagchel, in welke men stookt, zoo liggen er somwijlen nog planken, dwars over balken, die, op zekeren afstand van de zoldering, van den eenen muur naar den anderen loopen; en op deeze hoorden wij eens een' Grijzaard snorken, toen wij reeds lang meenden alleen in het Vertrek te zijn. Het onderscheid van ruim bestaan en van armoede is in deeze boerenhuizen zichtbaar te bespeuren. Sommigen behelpen zich, vooräl in den Vastentijd, al zeer ellendig, wanneer zij niet veel meer dan wat brood, en slegte groente met water en een weinig zout nuttigen. In de lange Wintermaanden weeven zij doorgaans een weinig om aan de kost te geraaken, en bijna alle de talrijke Dorpen tusschen Petersburg en Moscou ontleenen een groot gedeelte van hun bestaan uit de onbegrijpelijke passage van menschen, paerden, rijtuigen en goederen, tot welker vervoering en herberging zij behulpsaam zijn.
Te Moscou aankomende, hoe zeer om één uuren in den nacht, moest ik, na het vertoonen van den Poderosch aan de Poort, mij met het rijtuig naar het huis van den Commandant begeeven, waar mijn Pas mij afgevorderd wierdt, en eerst toen konde ik in den zoogenaamden Engelschen Club de Etage, die voor mij gehuurd, en ge- | |
| |
deeltelijk tevens van meubelen, die mijn eigendom moesten worden, voorzien was, gaan inneemen, terwijl Mad. Chenu, de eenigste Herbergierster omtrent in het uitgestrekte Moscou, welke eene benedenverdieping bewoonde, en publique tafel hieldt, mij van eeten en andere behoeften voorzag, niet zonder mij geduurig tot worstelingen met haare inhaaligheid te noodzaaken, met de bijzonderheden van welke ik niet noodig heb mijne Leezeren op te houden, maar die ik alleenlijk noem, om toekomende Reizigers in deeze gewesten eene zorgvuldige hoede omtrent haar aan te beveelen.
einde van het derde deel.
|
|