| |
| |
| |
Lidköping Mariestad.
September 1797.
[Reize van Wenersburg naar Lidköping]
't Is langs den rechter oever des uitgestrekten Wener-meirs, en door eene der West-gothische Provintiën, welke den naam van Skaraburg draagt, dat de weg van Wenersburg over de beide steedjes, aan 't hoofd van dit Artikel genoemd, naar Nerike heenloopt. Ver echter van steeds die broede plas te zoomen, verlaat hij ze oogenblikkelijk; en reeds de twee eerste posten vormen een' rechten hoek om een paar bergen heen, die zich geheel op zich zelven aan deeze uiterste spitse des Weners verheffen. Zij heeten de Hunnen- en de Hallen-berg. De achterste, welke tevens de grootste is, heeft schier eene vierkanten gedaante, en schijnt naar alle zijden lijnrecht af te daalen. Het bovenste en benedenste gedeelte van zijn' muur is evenwel mer dennen overdekt: terwijl het middelste naar Basaltcolommen gelijkt, en uit rechtöp staande steenbrokken als saamgesteld is. Op den anderen, welke op 150 ellen geschat wordt, vindt men eene talrijke meenigte Meirtjes bij elkaâr. Nu volgt een rotsige, moerassige, en weinig aangebouwde of bewoonde vlakte, slechts eens door een aanzienlijk
| |
| |
Heeren-huis van drie verdiepingen afgebroken; daarna een andere vlakte, wat vruchtbaarer wel dan de voorige, en met meerder dorpen overspreid: doch waar noch de wooningen noch de inwooners veel bewijzen van welvaarenheid opleveren. Bij een dier dorpen staat zulk een aantal Windmolens, dat men gelooven zou zich te Saardam verplaatst te zien, indien deeze tot koornmaaling bestemde werktuigen niet van het kleinste en armoedigste maaksel waren, en, in plaats van: zeilen, aan den wind slechts houten wieken aanbooden. Even vóór de laatste Station daalt men, uit een dennenbosch uitkomende, in de heerlijke vlakte van Skara meder; en geniet op eens een schier onbeperkt gezicht. Ter linkerzijde ontdekt men nog een' kleinen bewassenen berg, met de Wener-zee; vóór zich den hoogen en alleenstaanden Kinnekulle, die van beide zijden langsaam opgaat, en van hier eene zoo platte kruin vertoont als de Tafelberg aan de Kaap. Eindelijk voert een rijzig dennenbosch, van oudere stammen en schooner gewas, dan ik mij nog herïnner in Zweden gezien te hebben, met eene rivier ter rechterzijde, die door Lidköping zelve heenloopt, tot vlak nabij deeze stad.
| |
[Lidköping]
Het plaatsje heeft slechts een duizend inwooners, die zich van een weinig binnenlandschen handel of landbouw geneeren. Een straat of drie komen op het strand van het Wener-meir uit. Naat de drie overige streeken der stad treft men, gelijk veel in Zweden, aan 't eind der zoogenaamde Hoofdstraat, een'
| |
| |
boog in plaats van poort aan. De markt is groot, en een houten en rood geverwd Stadhuis, met een uitkomend gedeelte van vooren, en een soort van Dôme van boven, strekt aan dezelve tot middel, punt. Ook de overige woonhuizen zijn met de roode couleur overstreeken, en hebben weiden tot dak, die, wanneerze hooiächtig beginnen te worden, eene gedaante van duinen aan het bovenste gedeelte der huizen geeven. Buiten de stad ziet men drie grootere gebouwen, waarvan er een tot Magazijn gebruikt wordt, en de twee anderen Branderijën zijn. Een houten brug over het riviertje verbindt de twee gedeelten der stad: maar dat aan de Oostelijke zyde bevat de minste huizen. Zij hebben evenwel nog een iets beter uiterlijk; hier staat ook tevens de Kerk, wier toren veel naar dien van Rijnsburg gelijkt: behalven dat zijne hooge spits nog door vier kleine torentjes omgeeven wordt. Op de brug, en vervolgens, wanneer men Lidköping verlaaten heeft, nog een' geruimen tijd langs het strand, vertoont de Kinnekulle in 't klein, doch steeds eerbiedens-waardig, den kegelächtigen en langsaam rijzenden vorm des AEtna's; en het platte van boven is hier voor het oog geheel verdweenen. Zijn wortel strekt zich ook, even gelijk die des beroemden Volcaans, verbaazend ver in de rondte uit: want, terwijl men eerst enn' geruimen tijd door een dennenbosch heenrijdt, en dan door eene streek, die aan den rechterkant de vruchtbaarste en aangenaamste velden, met hier en daar wat geboomte en
| |
| |
eenige dorpen vertoont, begint men allengskens te rijzen.
| |
[Kerk van Hougbij, en reize over den Kinnekulle naar Mariestad]
De Kerk van het-dorp Housby heeft onderweegs eenig recht op de oplettenheid des Oudheidminnaars. Zij is in het midden van enn groot Kerkhof, aan de ééne zijde van welk men een uitgestrekt gezicht heeft, gebouwd; en staat te boek voor eene der oudste Cathedraal-kerken van het Rijk geweest te zijn, na te vooren tot een Residentie-slot van verscheiden Monarchen gestrekt te hebben. Olaus Schootkoning veränderde het het eerst in eene Christenkerk omtrent den aanvang der elfde Eeuw: gelijk hij ook vlak bij dezelve met het water van eene bron gedoopt is. De Kerk is van kleine vierkanten gebouwen steenen opgemetseld. De vierkanten toren heeft aan twee zijden halfronde uitzetsels in zijne volle lengte, en eindigt in eene spits. Inwendig bestaat het gebouw, dat in zijn geheel slechts van geringen omvang is, eerst uit een langwerpig vierkant; dan uit een ander, iets smaller gedeelte daar achter; en eindelijk uit een halfrond. Oudheden van hooge jaaren bespeurt men hier voor 't overige niet. Misschien is nog de doopsteen, en van buiten eenige zerken en steenen. Monnikskisten, het vroegste wat men er vindt. Het schilder- en geschilderd beeldhouwwerk, dat in 't gebouw is overgebleeven, beduidt slechts weinig. In het Consistorie bewaart men, behalven een' ouden kelk, nog eenige boeken van den Roomschen Eerdienst. De Ruïnes van een
| |
| |
Klooster, doch in der daad niet meer dan een recht op staande stuk muurs, zijn omtrent een' snaphaanschoot van het Kerkhof verwijderd.
Allengskens rijst nu de bodem hooger, en men bespeurt, dat men reeds de twee benedenste Terrassen van den Kinnekulle beklommen heeft; van verre evenwel vertoont hij nog zijne bovenste kruin geheel met bosch bewassen. Bij het armoedige dorp Westplana, voor welk de lagen-wijze plat op elkander liggende bruine kalkäartige steen, waarüit de berg voor een groot gedeelte bestaat, zich bij Massen op één stapelt, ligt een weinig zijdwaards, achter een dennenbosch, Blomsberg, het Landgoed van den Graaf van Hamilton, op welk de meer dan ellendige slechtheid van het Westplanasche Posthuis, en de onmogelijkheid om den nacht door te reizen, ons tot den volgenden morgen de gastvrijheid in een Pavillon ter zijde van het woonhuis deed vraagen en verwerven, of om juister te spreeken, bij afweezenheid der eigenaars van de dienstboden deed koopen. Het huis, in 't midden van een bosch geplaatst, is klein van hout en weinig beduidend, doch wordt door vier Pavillons omringd. De hoofd-oprij-laan gaat door het dennenbosch nederwaards; van achteren loop weder een rechte laan door een plantsoen van ander geboomte nog laager, tot aan de velden die vlak aan den Wener liggen, af. Het gezicht over den boezem deezer Zee is hier niet onäangenaam. Van Westplana loopt de weg op
| |
| |
Middelplana (nog een ander dorp op deezen berg heet Oostplana), en eindelijk bereikt men het hoogste punt over welk dezelve over den berg heengetrokken is, en men omcingelt, geduurende eenigen tijd, de eigentlijke kruin, die bij zeer veel dennenbosch ook eene plek weiland, met een paar hutten er op gebouwd, schijnt te draagen. Zijne hoogte boven den Wener wordt op 390 ellen geschat. De weg zelve gaat dan eens over hei, dan langs bebouwde velden, voorbij geheele klompen van die bruine, twee of drie vingeren dikke leijën, waarvan de meeste boereninitten op den berg gebouwd zijn, en van graniet; dan wederöm door zeer veel dennenbosch; tusschen beiden geniet men voortreffelijke gezichten over den Zeeboezem, die zich uit den. Wener naar Lidköping uitholt, en op de kust aan de overzijde. Eer men nog de volle hoogte des bergs bereikt heeft, rijdt men voorbij Hélkies, het Landgoed van Graaf Posse, waar hij niet lang te vooren een nieuw woongebouw had opgericht. Het staat ter linkerzijde, en iets laager dan de Landstraat, juist op de plek, waar de Zeeboezem eindigt, en in den Wener zelven smelt. Aan eigentlijke Buitenplaats moet men hier zoo min als op Blomsberg denken, schoon de gantsche natuur hier mede zou werken om er eene schoone en Romanesque aan te leggen: doch, met de uitzonderingen, waarvan ik daarna zal spreeken, is dit in Zweden nog weinig algemeen. De Architectuur van den voorgevel, die door eene in de dennen uitgehakte laan van de
| |
| |
zijde des bergs gezien wordt; en vier Pylasters zonder vercierselen met een Fronton van boven vertoont, is juist niet aangenaam; ook valt er inwendig op de trap niet grootelijks te roemen. Doch de ver, trekken loopen voor 't overige, schoon ze niet zeer groot zijn, wel door elkander; en ik vond ze met veel smaak gemeubeld: de behangselen meest met glad geverwd linnen, en dit met de allerfraaiste papieren randen uit de Coppenhagensche Fabricq geborduurd. Een Etruscsich Cabinetje, met papieren naamentlijk, in deezen trant geschilderd, behangen, was mede niet onbevallig. Het Hoosdvertrek is naar de achterzijde gekeerd; en, van een vierkant uitstek voorzien, ontmoet het er een onbeperkt gezicht op het water. Van de voorzijde van het gebouw ziet men natuurlijkerwijze stijl tegen de kruin des bergs aan. Na nu een' geruimen tijd den Kinnekulle te zijn afgedaald, en in eene vlakte neêrgekomen; en na dan nog een bosch doorworsteld te hebben: rijdt men eene der aangenaamste Stations die men zich verbeelden kan, en met de meest mogelijke verscheidenheid. Op den vruchtbaarsten bodem, een weinig golvende en sterk bewoond, ontmoet men beurtelings wei en koornland, beeken en allerlei groen geboomte, als essen, eiken, berken en elst, die tegen de eeuwige dennen van den berg op 't sterkste assteeken. Van de laatste Post verhinderde mij de gevallen avond veel te oordeelen. Zij scheen evenwel slechts een voortzetting der vroegere te zijn; alleenlijk liep de weg niet ver
| |
| |
van Mariestad langs een' berg, die volkomen naar een' langen hoogen dijk geleek.
| |
[Mariestad]
In de kleine Zweedsche steedjes zijn de, herbergen veeltijds vol, en in dit geval is men genoodzaakt gemeubelde kamers, al is het slechts voor éénen nacht, te gaan opzòeken. Ik had hier mede, terwijl het rijtuig op de markt bleef staan, reeds een' geruimen tijd mij zoo goed als vruchteloos bezig gehouden, toen ik ten laatsten taamelijk naar mijn genoegen geslaagd was. Doch op de markt terug gekomen, om de Postiljons derwaards te doen heenrijden, wierd ik uit naam van een' Negociant verzogt bij hem in te keeren. Ik zogt mij hiervan te ontslaan, doch wierd zoo goed als gedwongen dit aanbod aan te neemen, en hem te laaten zorgen voor het opzeggen der gehuurde Kamers. Ik vond de geenen, in welke men ons nu geleidde, in den nieuwsten smaak gemeubeld, en zelfs niet zonder Luxe; den Heer van 't huis, die een' zeer goeden en veiligen zoo uit-, als inlandschen handel dreef, zeer beleefd en oplettend: doch des middags niet gegeeten hebbende, hadden wij in de herberg van Mariestad op eene goede avondmaaltijd gerekend; en om deeze konden wij een' man, bij wien wij uit alles moesten opmaaken te logeeren, indien hij dezelve niet aanboodt, gelijk dit niet geschiedde, ook met geene welvoegchelijkheid vraagen. 't Gevolg was, dat wij, om iets gerings van brood en boter, waartoe de honger ons op 't laatste noodzaakte, verzocht hebbende, ons te slaapen leiden;
| |
| |
des anderen daags voor ons ontbijt zelven zorgden; en vóór den eeten, gelijk onze Hospes ook bij tijds van huis moest, vertrokken. Intusschen hoe zeer ik uit het geen gebeurd was, en uit een klein winkeltje in den hoek van 't voorhuis, waar men voor een' duit iets koopen kon, in twijffeling gebracht wierd, of ik bij 't vertrek niet om de rekening vraagen moest, bracht echter een glas voortreffelijke Mallaga, 't welk de man ons kort voor het afreizen uit zich zelven schonk, mij op nieuw in het denkbeeld van ergens te gast te zijn: waarïn de vermaardheid der Zweedsche hospitaliteit mij nog meer versterkte; en ik stapte met zeer veel dankzeggingen, en eene ruime fooi aan de dienstmaagd, in 't rijtuig: doch met dit ongelukkig gevolg, dat er op naam eener oude Tante van het huis, die zich altijd schuil gehouden had; ons een vrij sterke Logeerprijs afgevraagd wierdt: waaröver evenwel een paar posten verder, waar de Koopman zich insgelijks had heen begeeven, door een' derden, een soort van veröntschuldiging, die op de indiscretie der Tante steunde, gemaakt wierdt. Voor 't overige woonen er van dit soort van Kooplieden, in 't groot en klein, omtrent een dozijn in de stad; de gemeenschap van den Wener met Gothenburg koomt hun hier in zeer te stade. Zij bezoeken de Jaarmarkten, welke hier in 't rond in de kleine steden, zoo wel als op 't platte land, in meenigte zijn aangelegd, en verkoopen daar den wijn, de specerijën, en wat zij verder uit vreemde
| |
| |
landen bekomen; zenden daarëntegen het ijzer, dat uit de nabuurige Mijnen wordt opgedolven, en in de Smeederijën reeds tot staven is toebereid, 't zij zij ze onmiddelijk uit de eerste hand weeten te verkrijgen, of op die markten aanhandelen, naar Gothenburg. Mariestad ligt langs eene taamelijke rivier, die in den Wener stroomt; een' steenen brug, doch niet geheel recht gebouwd, met een paar doorlaaten voor kleinere schepen, boven welken een houten zoldering is, voert over dezelve even buiten de stad. Het huis van den Gouverneur van Skaraburg, die hier zijne Residentie houdt, staat bij deeze brug aan 't eind eener groote Bassecour met eenige voor- en zijde-gebouwen. Het hoofdgebouw is geel geverwd, en van eene goede lengte, maar laag. In deeze buurt bevindt zich ook een gevankenis, en wat verder heeft men een elseboschje met slingerende paden tot openbaare wandeling aangelegd. De poort, waar men van deeze zijde mede in de stad komt, is een soort van eerboog met de Koornschoof, het Vasasche wapen, er boven op. Mariestad is niet veel grooter dan Lidköping, doch eenigsints beter gebouwd. Zij bestaat uit twee of drie straaten in de lengte en iets meer in de breedte, met eene vierkante markt in het midden, aan welker eene zijde het Stadhuis staat. Het plaatsje helt schuins tegen eene hoogte aan, en daalt naar de rivierzijde af. De Kerk bevindt zich aan het bovenste einde, als geïsoleerd, en wordt door een ruim Kerkhof omringd. Uit- | |
| |
en inwendig is zij zeer eenvoudig en zonder den minsten opschik. Vlak hier bij ziet men de plek waar het riviertje in het Wener-meir invloeit; het land aan beide zijden meest met weiland, en hier en daar eenige uitsteekende hoeken in Zee, die ook hier slechts een Golf van het geheele Meir is, met een groot eiland van vooren, en een paar kleineren ter zijde. De huizen der stad zijn meest alle van hout, enkele van twee verdiepingen, veele met pannen overdekt. De geweezen Koninklijke
Branderij, met het Magazijn dat er toe behoort, welke samen aan de rivier liggen, is door een' Negociant gekocht, en wierdt nu tot een woonhuis toebereid. Het getal der inwooneren geeft Tuneld alleenlijk op 530 aan, 't geen mij echter wat weinig voorkoomt. De mondelinge berichten in de stad bepaalden het op beneden de duizend.
|
|