aangenamer zijn, omdat het uit den mond eener vrouw komt. Welk eenen, aan watervrees grenzenden, afkeer sommige lieden ook van vrouwelijke bekwaamheid, in het voeren der penne, schijnen te hebben, dit zullen zij moeten erkennen. En is dit niet al veel? Omtrent de jongelingen, daarentegen, voegt het waarschuwende woord eener verstandige moeder althans ruim zoo goed, als dat van zoodanige mannen, welke, zoo min als Rousseau ooit kinderen opgevoed hebbende, nogtans niet schromen over die opvoeding veel te spreken en te schrijven. Ik zelve heb een geheel boek voor meisjes ter drukpers bestemd, zonder toch, even als gij, aan den band eener bepaalde vraag te leggen, of mij op het gezag eener achtbare Maatschappij te kunnen beroepen.
Ziedaar, Vriendin! kortelijk mijn antwoord. Moge uw besluit spoedig tot rijpheid komen en den meest gezegenden uitslag hebben. Met dezen en alle andere goede wenschen eindig ik, als
uw Dienstv. Vriend
N. Swart.
Amsterdam, Februarij 1821.