Postig bescheyd.
TOt Utrecht quam een vreemdeling aan een vrouw vragen na een Iuffer de Vogel: De vrouw dit niet wetende, seyde; Ik kenne hier geen Iuffer de Vogel, maar een huys thien of twaalf voor by, daar woont wel een Iuffer de Vina, moet gy daar ook wesen? Ik sal 't eensjes gaan sien, seyde den anderen: ende daar te rechte geraakt zijnde, quam weder by de voorige vrouwe, seggende; Iuffer, ik most daar al wesen, daar gy mijn weest. De Vrouwe wederom: Gy zoud my lange gevogelt hebben, eer ik zoude gewe-