daat: Een boef die sijn lepel niet op en eet. Doen sagen de koopluyden op malkander; en noch meer, als terstont daar aan een Schotel met Vogels, daar in 't midden een Snip lag, opgedischt wiert, doe nam hy den Snip, seggende: Ik sie wel 't is hier de Man een Vogel. De koopluyden hadden niet veel te seggen, dan namen een kroes met Wijn, en dachten hem weder een pots te speelen: stellen dan den Beker in, met dese woorden: Het zoude geen eerlijk Man zijn, die de Wijn in 't drinken zoude vuyl maaken. Dit deden sy om dat den Soldaat eenen vuylen Verkens baart hadde als het sijn beurt viel, dronk hy den Kroes soo schoon uyt, dat 'er geen Mugge sijn dorst in zoude verzadigt hebben. Siet, seyde hy, of ik den wijn ofte u getroubleert hebbe.