Het toneel der snaaken
(1738)–Jan Pietersz. Meerhuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
voorviel geschiedent dat seker meyt agterlastig wierd, versocht aan de Gouvernante om haar boodschap te mogen gaan doen. Waar op de andere, sorgende dat het gebraaden bederven mochte, heel ongelaatig uytvoer, en met vloeken de draayster daar by 't spit dede blijven, de meyt die ondertusschen door de noot haar achter poort schier over meestert vont, begon sich in soo veel posturen te setten als Calot oyt op pampier brocht: een Hoveling dese aardige acties siende, tast de meyt van achteren ongeschikt onder de rokken, waar over sy verbaast de poort open liet die hy door 't springen van de petrad, en hant vol wel bestruyft naa hem trok, en was noch genootsaakt om de Gouvernante en andere die 't geroken hadden, de handen te vullen om niet voor een sot in 't hof te verstrekken. SEker Land-Heer dede op sijn Tafel schilderen een Paus, een Koning; een Iurist, een Boer, en een Wijf, boven de Paus liet hy schrijven: Dese bid voor ons alle vier, boven den Koning, dese beschermtse alle vier; over de Iurist, dese krenktse alle vier; over de Boer, dese onderhoudse alle vier; maar over het Wijf, dese bedriegtse alle vier. |
|