Aerdige Klucht van een Schilder die sijn Macker
vergulde.
Een seecker Schilder tot Enghuysen des avonts by de Strate gaende,
hebbende noch een gesel by hem die hem gelijck was, als men seght, ghelijck
soeckt ghelijck, als de Duyvel seyde, gelijck vindt ghelijck, doen sagh hy een
Koolbrander. Dese twee resolveerden om een praetjen te gaen, quamen voor een
goet Mans deure, klopten daer aen, meenende dat de Dochter uyt komen soude, het
welcke haer Vader niet wilde lijden; Sy daer over quaedt worden, resolveerden
dat men haer een Bruydt voor de deure brenghen soude, te weten, een tonneken
met stront, om haer voor de deure te brengen, t welck geschieden soude; De
Schilder droegh het eerst een wijle, sette het doe op sijn Mackers hooft, die
daer mede heen gingh: Hy ondertusschen een Wijn-verlaters Stock-mes by hem
hebbende, hieuw de onderste hoepen van dat Tonneken, so dat de bodem in schoot,
en liet sijn Macker daer met de kop inschieten, en liet hem daer alsoo met
staen en ginck sijns weeghs. Sijn Macker niet wetende hoe het ghekomen was,
riep om hulpe, tot dat