De geest van Jan Tamboer
(1659)–Jan Pietersz. Meerhuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 192]
| |
ghebruycken, sy eeten eerst Oyevaers nesten voor Salade, en haer wees-boomen of hooy-boomen voor Ael, en tot haer bancquet eeten sy raden van Ploeghen voor Krakelingen; jae wat meer is, sy gheven de Koeyen speck-struiven, en de Kalvers stock-vis, sy zijn oock soo onvernuftigh datse het Kooren met Bogen afschieten. Dese luiden hebben eens op een tijdt een Buckingh op den wegh gevonden, daer sy seer af verschrikten, niet wetende wat het voor een monster was; Doe quammer een oude Vrouwe, en seide, mijn Soone is seer bereyst hy heeft eens ter Meulen, en twee-mael ter Kercken geweest: Die wierde daer over voor den Raedt ontbooden, alwaer hem dit monster ghetoont worde, en seyden hem, wy hebben verstaen dat ghy veele ghereyst hebt, soo souden wy geerne van u weten of gy dit monster kendet, en ons te segghen hoe het heet; Hy het wel besiende, seide, soo het gheen Leeu of geen Wolf, of gheen Beir en is, soo isset een Ringhel-duive; waer over sy noch huyden ten dage genaemt werden Botjanners. |
|