Van een Apteeckers knecht die een Boer schoor.
Een Boer komende tot Leeuwaerden, in een Apoteeckers
huys, alwaer de Meester en de Vrouwe in de Kercke waren, sey hy tegens de
knecht ick wilde wel geschooren wesen: De knecht antwoorde, men scheert hier
geen hair, ghy moet tot een Barbier gaen: De Boer seide weder, gerieft my, ick
hebbe het ghelt ghereed in de hant: De Knecht wederom, men doet het hier niet,
het is ons werck niet: De Boer seide, ick wedde was u Meester in huys, ghy
soudt het wel moeten doen. Doe seide de Knecht, als ghy immers wilt gheschooren
wesen, soo koemt in, dat hy dede, hy een loosen schalck zijnde, nam een Oly-vat
en rolde dat in de winckel, settede de Boer daer op, en kreegh een vuile
Rijs-sack en dede die den Boer om, en doen haelde hy een Tanghe met een
Rooster, begon doe de Boer wat sachjes op het hooft te scheeren, dat de Boer
niet en vernaem, overmidts hy so vele te speculeeren hadde op de Dosen, en wat
daer op gheschreven was, dat hy nerghens op en