De geest van Jan Tamboer
(1659)–Jan Pietersz. Meerhuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 146]
| |
dat het even veel was; Hoe, seyde de Boer, dat is immers geen Vlees; jae dat weet daer niet aen seyde de Pastoor, daer komt vlees uyt? De Boer wederom antwoorde, dat gheloof ick niet, Brenght my Eyeren, seyde de Pastoor, ick sal het u doen ghelooven: Den Boer niet slecht zijnde, seide, ick sal u Eyeren beschaffen, ginck heen en koockte de Eyeren gaer, en brachtse doe de Pastoor. De Pastoor dies tijds een broetse Henne hebbende, leyde de Eyeren daer onder, en seyde, komt over drie weeken weder, ick sal u daer Vlees van leveren; Den Boer quam ten bestemden tijt weder, en vragde sijn Pastoor of daer al Vlees uyt ghekomen was? Ick gheloove niet dat de Eyeren goedt gheweest zijn, en sloegh een van de Eyeren op, en sagh dat sy ghesooden waren, seyde tegens de Boer dat sy gaar waren, dat weet ick wel seyde de Boer, die ick at waren oock gaar, ick weet wel dat uyt raeuwe Eyeren Vlees komt, daerom had ickse gesooden. |
|