brockje so niet verswelgen, of beloofde haer de selve binnen drie
dagen op eenigerley wijse te betalen. Tot sluyken dorst hy hem niet weder
begheven, maer hy wist dat de voornaemste Pachter een vuil woort veeltijdts in
de mondt hadde, docht hem daer mede te behelpen. Hy krijght een arm man, doch
een gauwert, by de kop, onderwijst hem hoe hy doen sal, gheeft hem een kluyt
eens gegeten brood, by de Son hardt gebacken, mee, die komt by des Pachters
huys, terwijl onse Wijn-kooper vast besich was met sijn breuck haer an te
tellen) die niet klein was, wijlse seer geklaeght hadden voor den gerechte, dat
de pachten hoog en door sodanige sluikeryen haer kassen leegh waren, en veel
aen 't kantoor betalen mosten) klopt aen, wort in-gelaten, vraeght de Meydt na
haer Meester, sy wil de boodtschap doen, ten mocht niet ghelden hy most de Man
selfs spreken, ten laetsten komt Heer Pachter voor, dien de arme Man dus
vraeghe: een Man mijn Heer, seydt hy, die wandelt en niet en handelt, moet die
oock Impost betalen; wat een stront sey de Pachter (sijn ghewoonlick woordt)
daer isse, mijn Heer, sey den armen; hem die in de handen duwende, en hem wegh
packende, onse tapper, die in de zy-kamer was, dit hoorende, sprongh voor den
dagh, en luyts-keels beginnende te lachen, voer dus uyt, soo, soo myn Heer, vul
daer al jou leeghe kassen mee, en siet, of het kantoor 'er