De geest van Jan Tamboer
(1659)–Jan Pietersz. Meerhuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 13]
| |
soude kunnen versetten; als oock dat Christus op de Zee hadde gewandelt; soo vraeghde hy aen sijn Predicant, oft men sulcke dingen noch wel soude konnen doen. Iae, antwoorde den Predikant, indien men het geloof maer hadde. Wel, seyde den Boer, gaet eens met my, ik ben groot van geloof, en sal dan sonder twijffel dit wel konnen doen. Maer ghy moet voor al niet twijfelen, sey den Predikant, of ghy soud u self bedriegen. Laet my daer voor sorgen, seyde den boer, en treedende van een schuytje op het water, begon stracx te zinken. Docht ick het niet, riep den boer heel verbaest, dat ick in het water soude sakken: dacht ick het oock niet, antwoorde den Predikant weerom, dat ghy sulcke gedachten soudt hebben. |
|