3 April
De dagen dalen naar de verschrikking der Lijdensweek. Ik kan niet zeggen wat in mij omgaat, gedurende dezen tijd. Zo hevige verlangens klinken in mij; immer te denken aan Jezus, te verzinken in Zijn liefde, met brekend hart zijn leven beschouwen, Hem aanbidden aldoor, aldoor; neergebogen in aanbidding mijn smart en mijn vreugde uit te stamelen, om Zijn menswording en Zijn Dood.
Zondagochtend, in de kapel, vóór en gedurende den Canon van de Mis heb ik 'n vreemde gewaarwording ondergaan. Een donkere vormeloosheid drukte loodzwaar op mijn geest. Ik kon niet bidden. Het was mij volstrekt onmogelijk één zin te denken, wat ook mij te herinneren van hetgeen God mij gegeven had. Ik wilde, en vermocht het niet. Ik was wanhopig om die geestelijke verlamming, ik kon de verschrikkelijke donkere onrust welke mij bevangen hield, niet verjagen. Ik kon mij niet losrukken, een zwarte wolkende chaos benauwde mij tot stikkens toe; alles was mij ontvallen. Eindelijk vermocht ik om hulp te smeken, bad ik: ‘Jesu, adjuva me; Jesu, mi Jesu, adjuva me; Sancta Maria, defende me’; - en langzaam week die woelende angst, totdat bij de Elevatio een gouden en kalm licht over mijn ziel daalde en de vrede mij weer bewoonde. Ontstellend is die kwade macht