31 Maart
Van morgen de Mis bijgewoond in de kapel der Benedictinessen, waar wij bijna iederen dag komen. Het is in festo Pretiosissimi Sanguinis D.N.J.C. Wéér doorvoer mij de huivering der heilige aanwezigheid. De priester nadert, het Lichaam houdend tussen den duim en den eersten vinger van zijn rechterhand, tot degenen die aan de Communiebank geknield liggen, en hij zegt tot elk, de Hostie hem in den mond gevend: Corpus Domini nostri Jesu Christi custodiat animam tuam in vitam aeternam. Amen. Ik beef van ontroering. Het is zo ontzaglijk wat daar gebeurt. Ik zie de ronde blanke Hostie, en dat is Jezus, dat is Jezus...
Telkens verbaas ik mij, ik kan het mij nauwelijks meer voorstellen, dat ik al de voorbije jaren heb kunnen leven zonder God. Het leven, elke dag, elk uur, elke gebeurtenis, elke gedachte heeft nu een zwaren en diepen zin. Ieder ogenblik is, als een beker, tot den rand toe vol. De geschiedenis der mensheid door de eeuwen heen zie ik als den berg Golgotha, en daar boven op staat het Kruis geplant, met het tussen hemel en aarde opgestoten Lichaam van den Vorst der Vorsten.
Hoewel ik niets van de goddelijke geheimen begrijp,