vallen, en ik ben nog armer, nog wanhopiger dan vroeger. Nauwelijks herinner ik mij het ongeduld en het verlangen naar het komende. De moed verlaat mij, vol aarzeling en met angst val ik terug in de duisternis. Mijn wezen wil geen gehoor geven aan den drang der innerlijke stem die mij zegt, doch zo zwak, zo héél uit de verte is haar geluid, te volharden en te bidden en te vragen en te kloppen met bei mijn handen aan de deur van Gods woning. Het zijn zware uren, mijn geest ligt ten dode toe gewond, en ik stamel de gebeden als een stervende. Maar zij helpen mij niet, zij verlossen mij niet van de martelende onzekerheid. Ik hoor, in mijn geest, een wisselgesprek van twee stemmen; de éne drijft mij voort, de andere spot met mijn verlangen. Ik zal trachten dezen vreemden innerlijken strijd, waarvan
ik als het ware toeschouwer ben en tegelijk het doel, onder woorden te brengen. - ‘Ziet ge wel hoe ge aarzelt en bang zijt voor den dwang welken het katholicisme u zal opleggen? Gij zijt immers geen man voor zelftucht en beperking! Keer terug naar het leven.’ ‘Het leven! Maar wat gij het leven noemt, is schijn. Ge leeft eerst in waarheid, als ge God kent, wanneer de liefde uw ziel naar God stort, als 'n boom zijn kruin naar den hemel.’
‘God! Haha! God is een droom. En wilt ge dan uw leven offeren aan de verheerlijking van een droombeeld, een inhoudloos woord? Ge gelooft niet werkelijk aan zijn bestaan, ge maakt het u wijs, het verlangen verblindt u. En laat het leven schijn zijn! Het is tastbaar, het is stralend, ge kunt ervan genieten, ge kunt het vastgrijpen. Is het niet onnozel om te geloven aan het scheppingsverhaal, aan de zonde, aan de Onbevlekte Ontvangenis, aan de Incarnatie, aan de macht van den priester, aan de onsterfelijkheid der ziel? - Dergelijke legenden mogen als waarheid gelden voor minderwaardige geesten, maar gij! Het is belachelijk! Gij kunt toch niet menen dat de aarde, die povere bol, het centraalpunt zou zijn van het heelal, omdat toevalligerwijs, in den loop der eeuwen, de mens daar ontstaan is! - Gij gaat u een juk opleggen, zo ge christen wordt.’