10 Maart
Er gebeurt niets, niets, niets. Alles wat de mensen in beroering brengt, opjaagt en hartstochtelijk doet schreeuwen, boezemt mij niet het geringste belang in, laat mij volkomen koud. Geld, roem, maatschappelijk aanzien, genieten van het leven, - dat al is het niet waarnaar ik honger. Maar wat verwacht ik toch? - Alleen de koorts om mijn werk en de schoonheid geven mij vergetelheid van die knagende pijn der onrust. En dan zijn er de diepe uren wanneer ik alleen ben met Christine en wij als twee verdwaalde kinderen een uitweg zoeken uit het donkere woud van het leven. Gepeinzen, gevoelens, niet onder woorden te brengen, leven in onze ogen. Wij hebben vertrouwen. - Doch andermaal, en dat is de gewone toestand van mijn innerlijk, vreet de twijfel in mijn denken, weet ik geen raad met den troebelen storm mijner gedachten. Ik sprak er over tot Christine. Zij zeide: ‘Ik ken die verschrikkelijke uren van radeloosheid; ik zou dan willen bidden. Maar tot wien? - Het is zo angstwekkend leeg rond ons; ons geluk lijkt mij zo broos, zo vol gevaar; dreigend is alles om ons van verborgenheden; - ik wilde bidden en ik weet niet...’