16 Mei
Gisteren den ouden man ontmoet. Wat beduidt het leven van dezen mens? Geteisterd door onnoembare rampen, is hij nu ook verwoest naar lichaam en ziel. Zoals van sommige wezens een straling uitgaat, een vrede en een zachte weldoende gloed, voelt men rond dezen man het onheil waren. Hij stamt uit een oude patricische familie die eertijds een paleis bewoonde. De neergang van dit geslacht is een hartverscheurend verhaal; er rust een vloek op hen, onverbiddelijk worden zij geslagen door het noodlot. De laatste afstammeling is een arbeider, nog wel als heer gekleed, maar zonder enig hoog verlangen, zonder adel van geest, bot, stompzinnig, wiens ideaal is om uiterst spaarzaam het nodige geld bijeen te sparen en daarvan - o droom! - een huisje te kopen. Een duffe, geest-beklemmende burgerlijkheid heerst in hun woning en in hun zielen.