schamele atelier ineens was terzijde gelegd, en enkele schulden bij bakker, melkboer en kruidenier ook waren afbetaald met het loterijkapitaal. O de weldoeners! O de liefdadigheid! - Het is schande, en dan moet zo'n arme kerel nog zijn hele leven dankbaar blijven voor die aalmoes.
Omdat er een geweldige toorn in mij woedde bij dergelijk gebeuren, omdat mijn hart dorstte naar rechtvaardigheid, ben ik socialist, anarchist geweest. Ik kan den aanblik van een mens die honger lijdt, terwijl vlak naast hem stommerikken in een walgingwekkenden overvloed leven, niet verdragen. En zij menen reeds iets boven allen lof verhevens, iets buitensporigs gedaan te hebben, wanneer zij den armen een aalmoes toewerpen. Ik begrijp maar niet dat de havelozen en de uitgebuiten zó lang, zo eindeloos lang geduld hebben en zich niet vol verontwaardiging en van haat bezeten om het lijden der kinderen en der vrouwen en der grijsaards, op de rijkdommen werpen en dát nemen wat hun onthouden wordt, waarop zij recht hebben. Waarom wachten zij? Hun leven is verstoken van elke schoonheid, van elke hoge vreugde; vroeger hadden zij den troost van het hemels Paradijs, maar wie gelooft daar nog aan? Nu hebben zij niets meer, zij willen nu ook genieten, het geluk vastgrijpen vóór het te laat is. Wat kan hen tegenhouden? - Al ben ik sinds lang geen socialist of anarchist meer, het is mij onmogelijk het schreeuwende onrecht zonder wilde woede aan te zien. Ik ben mét de armen, tegen de rijken. Staat er zelfs niet in den Bijbel, met Jezus' eigen woorden: Wee den rijken!