10 December
Bezoek gehad van twee zelfgenoegzame idioten, zeer deftige lieden natuurlijk, die het een allerzonderlingst interieur bij ons vinden. - ‘Excentriek’, zegt de dame. - ‘Engels’, meent de heer. We zijn beslist ongeschikt om met zulke lieden om te gaan. De leegheid van hun meningen en beweringen welke dezelfde zijn als van iedereen, de volkomen afwezigheid van de kleinste gedachte in dergelijke geesten, maakt mij stompzinnig, ik weet niets meer te zeggen, elk woord is mij te veel. En bovenal hun raadgevingen! Beware! Ik begrijp zelf al niet goed wat ik ben komen doen in het leven. Ik werk, ik geef les, ik schrijf. De één zegt: dat is wel aardig. Een ander vindt het helemaal niets. Een derde bewondert oprecht. Een vierde beschouwt mij als een dwaas! - Desondanks wentelt de aarde zich door de ruimte; de jaren gaan voorbij; de hemel koepelt onverzoenlijk schoon boven onze hoofden. Soms lijkt het leven mij een zinloze tragedie.
En onze liefde, mijn Christine? Ons geluk, en Pieterke, onze jongen, die groter wordt? Kan deze schoonheid - want dat moet ik bevestigen: het is onzegbaar schoon! - mijn wezen niet zó volzetten met verrukking dat er geen plaats meer is voor de wrede vragen, voor die éne martelende vraag: waarom bestaan wij?